Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Meremans heeft het woord.
Recent besliste u over de aanvragen van de tweede ronde bovenlokale cultuurprojecten in het kader van het Bovenlokaal Cultuurdecreet. In totaal voorziet u 6,027 miljoen euro voor de twee projectrondes van 2020.
In de eerste ronde besliste u om 34 projecten te ondersteunen voor een totaalbedrag van 3.143.370,97 euro. Voor de tweede ronde koos u ervoor om 27 projecten te ondersteunen voor een totaalbedrag van 2.028.040,48 euro.
Er is ook nu een laag toekenningspercentage. Dat is evenwel geen kwestie van te weinig budget, wel een kwestie van een beperkt aantal projecten die een positieve evaluatie krijgen. U volgt namelijk twee keer het oordeel van de beoordelingscommissies.
De lat ligt hoog en dat is een goede zaak, maar je ziet dat kleinere, doch waardevolle projecten moeite hebben om sterke dossiers in te dienen die leiden tot subsidies. Een zogenaamde lightversie voor mensen die geen beroepskrachten in dienst hebben of kleinere projecten indienen, zou hiervoor een oplossing kunnen zijn.
Kunt u toelichting geven over uw beleidskeuzes bij de toekenning van de subsidies voor deze tweede ronde?
Op welke manier was er meer aandacht voor kleinere of niet-professionele spelers en tot welke resultaten heeft dit geleid?
U hebt niet het totaal voorziene bedrag van 6 miljoen euro opgebruikt voor deze twee subsidierondes ondanks de vele aanvragen. Vanwaar deze keuze? Welke verklaring bestaat er voor het kleine aantal positief geëvalueerde projecten? Heeft dat met de kwaliteit te maken of met de formulering van het project?
Wanneer wilt u overgaan tot een evaluatie van het decreet? Zult u hierbij de mogelijkheid van een lightversie mee onderzoeken?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Ik volgde de beoordelingscommissie die in lijn met de eerste ronde positief adviseerde voor kwaliteitsvolle projecten die passen binnen de bovenlokale scope en beantwoorden aan de vooropgestelde criteria.
Eerst en vooral lijkt het goed om even te omschrijven wat ik denk te moeten verstaan onder kleinere spelers, zonder deze organisaties een etiket te willen opplakken. Voor mij zijn dit de organisaties die voor hun werking niet over professionele medewerkers beschikken en dus vooral met vrijwilligers werken.
De beoordelingscommissie heeft in deze tweede ronde voor zichzelf extra aandacht vooropgesteld voor dit soort van kleine spelers en voor de regionale noden en blinde vlekken, maar de beoordeling diende wel te gebeuren binnen de criteria en de kwaliteitseisen die het decreet vooropstelt. Vastgesteld wordt dat voor kleinere of minder professionele spelers de drempel hoog is en blijft.
Tegelijk stelde ik vast dat de subsidie voor bovenlokale cultuurprojecten vooral gaat naar spelers die ook via andere kanalen Vlaamse subsidie ontvangen en dus duidelijk ervaring hebben in het schrijven van projectdossiers.
Wat betreft het feit dat we die 6 miljoen euro niet volledig opgebruikt hebben: projecten die een negatief advies kregen, kregen dit omdat ze op verschillende beoordelingscriteria te kort schoten. Enkele van de belangrijkste redenen waren de volgende. Een behoorlijk aantal projecten haalden het niet omdat ze niet concreet uitgewerkt waren, nog zeer intentioneel waren of geen degelijke zakelijke en financiële vertaling bevatten. Een aantal aanvragers die in het verleden bij het Transitiereglement terecht konden, moesten nog wennen aan het feit dat de lat bij de projectlijn van het Bovenlokaal Cultuurdecreet hoger ligt. En een aantal aanvragers waren op zoek naar werkingsmiddelen. Die ingediende projecten waren terug te brengen tot de reguliere werking van de organisatie en werden daarom binnen het Bovenlokaal Cultuurdecreet uitgesloten. Dit verklaart waarom het beschikbare budget van 3 miljoen en zoveel euro – een bedrag voor ronde 2 na generieke besparing van 6 procent én aftrek van ronde 1 – in dit startjaar niet werd opgebruikt en nog ruimte laat voor de groei die binnen dit nieuwe decreet verwacht kan worden.
We stellen wel vast dat enkele aanvragers die een negatief advies kregen in de eerste ronde nu wel gehonoreerd worden omdat ze erin slaagden hun project bij te sturen op basis van het advies uit ronde 1. Dit maakt duidelijk hoe dit nieuwe decreet met voortschrijdend inzicht vorm krijgt, ook aan de kant van de aanvragers.
Wat de evaluatie betreft: zoals eerder al aangegeven, zijn twee rondes waartussen weinig of geen tijd was voor remediëring en bijsturing, te beperkt om conclusies te trekken. Na de derde indienronde met als deadline 15 mei 2020, die hopelijk niet te veel gevolgen zal ondervinden van de COVID-19-crisis, wordt een bevraging van de aanvragers voorzien. Een analyse van minstens drie indienrondes lijkt me voor de projectlijn noodzakelijk om een degelijke evaluatie van dit onderdeel van het decreet te kunnen maken. Uit die evaluatie zal blijken of en welke eventuele bijsturingen overwogen kunnen worden. We gaan dus nog één aanvraagronde doen en daarna evalueren.
De heer Meremans heeft het woord.
Dank u wel, dat zijn duidelijke antwoorden. We zien dat het een proces is: mensen die er de eerste keer niet in geslaagd zijn, hebben een herexamen – als ik dat slechte woord mag gebruiken – gedaan om zichzelf daarbij te remediëren. De bevraging gaat dus mee met de derde ronde, 15 mei, dat is dus volgende week. Nadien komt er dan de evaluatie. Ik kijk er dan ook naar uit om te zien hoe we de mensen verder kunnen begeleiden. Mijn zorg gaat daar vooral over de organisaties die niet professioneel zijn, die geen professionele krachten hebben, die ook geen mensen hebben die het in de hand hebben om die dossiers te schrijven – daarvoor zijn het natuurlijk ook vrijwilligers.
Ik denk ook dat OP/TIL daar een belangrijke rol zal spelen, die nemen dat ook op. Zij zijn ook redelijk wat bevraagd. Ook met hen moet bekeken worden wat er nadien aan kan geremedieerd worden, indien nodig – maar ik vermoed van wel.
De heer Pelckmans heeft het woord.
Minister-president, dank u voor het antwoord. Die hoge drempel zit volgens mij ook wel voor een stuk in die hoge eis van transversaliteit. Dat is een moeilijk woord om te zeggen dat je echt moet samenwerken met andere sectoren. Ik begrijp dat allemaal wel, maar ik zou willen pleiten om dat te vervangen door samenwerkingsintenties. Ik heb in een vorige vergadering er al eens op gewezen dat het onmogelijk is om met bijvoorbeeld cultuurcentra, bibliotheken samen te werken, daar moeten andere soorten organisaties bij betrokken zijn om toch een subsidie binnen te halen. Dat lijkt me niet echt efficiënt.
Wat ik daar ook in mis – en we hebben het vorige week met de gesco’s nog moeten ondervinden – is dat het decreet niet voorziet in structurele erkenningen, wat de provincies vroeger wel konden. Je zou kunnen zeggen dat dit voorbehouden moet blijven voor Vlaanderen, maar ook daar moeten we een oefening maken.
Een hard punt voor mij is de samenstelling van die commissie. Hoe je het ook draait of keert, we zouden eigenlijk moeten zorgen dat die commissies zo zijn samengesteld dat je toch jureringen hebt per arrondissement, dat mensen die echt het veld ter plekke in de regio kennen, mee oordelen kunnen vormen, zodat er meer ruimte is voor beginnende organisaties die misschien niet goed een dossier kunnen schrijven en daar nog geen kennis van hebben, maar waar toch potentieel in zit.
Dat zijn drie belangrijke aandachtspunten die ik niet alleen graag wil meegeven, maar waar ik ook uw eerste reactie op wil horen, minister-president.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Collega Meremans, ik dank u voor het stellen van deze vraag. Het is exact dezelfde vraag die ik een paar maanden geleden, na de eerste ronde, ook al heb gesteld. En het is exact dezelfde kritiek of dezelfde vrees die ik toen heb uitgesproken, namelijk dat de drempel voor heel veel organisaties toch te hoog blijkt te liggen. Die vrees hebben wij al bij de start van dit decreet uitgesproken. Er is momenteel geen opvangnet voor de organisaties die vroeger nog wel een beroep konden doen op de provinciale subsidies. We zien dat het vooral die organisaties zijn die een professioneel dossierschrijver onder de arm kunnen nemen, die subsidies krijgen toegewezen. En voor organisaties die werken met niet-professionals, met vrijwilligers, blijkt het veel moeilijker te zijn. Ik ben heel blij dat u dat nog eens aanhaalt, collega Meremans.
Minister-president, ik heb mijn vraag een paar maanden of een paar weken geleden aan u gesteld. Ik heb daartoe trouwens ook opgeroepen tijdens de bespreking van de begroting en de beleidsnota. Ik vind het belangrijk dat er een heel grondige evaluatie gebeurt, niet alleen na die eerste voorbije projectsubsidieronde, maar ook na de tweede. Zo kunnen we nagaan of dit decreet volledig tegemoetkomt aan de verschillende noden die er lokaal zijn of die er zijn bijgekomen sinds de provinciale bevoegdheden zijn weggevallen.
Minister-president, ik vraag u dus opnieuw om die evaluatie met de nodige aandacht te doen.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Collega's, ik heb daarnet gezegd dat we na de derde ronde inderdaad een grondige evaluatie willen maken. De heer Pelckmans maakt opmerkingen over dingen die mee moeten worden opgenomen in de evaluatie. Ik denk niet dat het de bedoeling is om een decreet zo te maken dat de lat voor de doelgroep te hoog ligt om te participeren. Dat is niet de bedoeling. We moeten hieruit dingen leren. We zullen dat doen na de aangekondigde evaluatie.
De heer Meremans heeft het woord.
Die transversaliteit is naar voren gekomen onder toenmalig minister Gatz. Dat werd toen als een criterium omschreven. Het decreet is toen goedgekeurd. Dat is dus de uitrol van dat decreet. Indien dat inderdaad anders moet worden opgevat, zullen we dat doen na de evaluatie. Het is belangrijk dat we dat gewoon opvolgen. Minister-president, ik begrijp dat we na de derde ronde zullen bekijken wat we daaraan kunnen doen. Ik kan er perfect mee leven.
De vraag om uitleg is afgehandeld.