Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, de Commissie van Toezicht voor jeugdinstellingen (Cvtj) heeft haar jaarverslag gepubliceerd. Het is haar tweede jaarverslag. Ze ziet toe op de bejegening van kinderen en jongeren die verblijven in gesloten voorzieningen, en luistert ook naar hun grieven. De maandcommissarissen staan ook in als bemiddelaar in die voorzieningen. De bedoeling is natuurlijk dat zij af en toe op bezoek gaan. Ze leiden de jongeren toe naar het Kinderrechtencommissariaat, en rapporteren en formuleren aanbevelingen voor die voorzieningen. De maandcommissarissen zijn vrijwilligers.
Een van de opmerkingen is dat er bij die vrijwilligers een heel groot verloop blijkt te bestaan. In het jaarverslag formuleert de commissie verscheidene aanbevelingen, die opgedeeld zijn in verschillende categorieën. Zo dringt de commissie aan op het opstellen van betere samenwerkingsverbanden met onder andere de kinder- en jeugdpsychiatrie. Elke campus heeft wel contacten met een externe kinder- en jeugdpsychiater, maar ze schrijft, en dat is ook belangrijk, dat dat niet volstaat om de nood te dekken, waardoor sommige jongeren onvoldoende hulp krijgen en er interne wachtlijsten kunnen ontstaan voor afspraken. Daarnaast is er meer nood aan een nauwere samenwerking met bijvoorbeeld de voorzieningen van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), de bijzondere jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg om de diverse en complexe profielen van de jongeren te ondersteunen en hun vragen te beantwoorden.
De jongeren zelf hechten heel veel belang aan een open en positieve relatie met hun begeleiders. Dan valt één ding op: dat de regels die gelden in die voorzieningen, nogal verschillen van elkaar. Nog te vaak is er een overdaad aan regels, wat voor die jongeren veeleer een soort onzekerheid en verwarring creëert dan structuur te bieden. Vaak wordt er ook verwezen naar de willekeur waarmee de begeleiders die regels toepassen. Er is dus nood aan een overzichtelijk geheel van duidelijke regels en afspraken. Zeker bij de regels waar er een sanctie op staat als ze niet worden nageleefd, is het belangrijk dat ze helder zijn en voor alle jongeren gelijk worden toegepast. Bij het opleggen van een sanctie wordt nog te weinig duidelijk gemaakt hoe lang de sanctie blijft duren en dat er bij iedere opgelegde sanctie een nabespreking volgt. Op die manier wordt de straf ook een leermoment. Vooral bij isolatie is dat belangrijk. Het is in bepaalde instellingen niet duidelijk of isolatie wordt gebruikt als straf of als laatste redmiddel om de jongere te beschermen tegen zichzelf en zijn omgeving in een crisis.
Verder is het voor de jongeren ook belangrijk om een zinvolle dagbesteding te hebben. Dat er meermaals per dag een poetsmoment wordt ingelast – drie keer per dag de kamer moeten poetsen, zo lezen we – of dat ze worden verplicht om op hun kamer te blijven, voelt voor heel wat jongeren als weinig zinvol aan.
Ten slotte schenkt de commissie ook aandacht aan het probleem van de re-integratie van de jongeren. Te veel jongeren verblijven te lang in een gemeenschapsinstelling omdat er geen plaats is voor hen in de reguliere voorzieningen van bijzondere jeugdzorg of bij de VAPH- of GES+-voorzieningen (gedrags- en emotionele stoornis). De commissie ziet dit als een inbreuk op de rechten van de minderjarigen. Re-integratie zou moeten starten vanaf de eerste dag van het verblijf van de jongeren.
Minister, de commissie geeft aan dat in 2019 verscheidene vrijwilligers zijn gestopt. Eigenlijk is dat een vraag voor het Kinderrechtencommissariaat, dat dat organiseert, maar ik maak me wel een beetje zorgen over het feit dat er zo’n groot verloop is bij die vrijwilligers. Zijn er dan eigenlijk nog voldoende maandcommissarissen om die goede werking te garanderen?
Ik denk dat u op mijn volgende vraag wel heel concreet kunt antwoorden. De problematiek van die jongeren in gesloten opvang wordt steeds complexer, en er zijn steeds meer variaties in die problemen per leefgroep. Daarom heb ik eerder, zowel in de plenaire vergadering als in deze commissie, gepleit voor een soort cocreatie en samenwerkingsverbanden tussen die diverse hulpverleningsactoren.
Welke stappen zult u zetten om die nauwere samenwerkingsverbanden op te zetten tussen de gemeenschapsinstellingen, de geestelijke gezondheidszorg, de voorzieningen voor bijzondere jeugdzorg en een aantal andere spelers in het veld?
Welke acties zult u ondernemen opdat men een overzichtelijk pakket van regels en afspraken zou hanteren in de voorzieningen? Zult u de gemeenschapsinstellingen wijzen op het correcte gebruik van de isolatiecel en op de correcte afhandeling van sancties, zodat die een leermoment kunnen zijn in plaats van een sanctie zonder betekenis voor die jongere?
Minister, daar maak ik me wel een beetje zorgen over. Het eerste verslag van de Cvtj heeft voor heel wat deining gezorgd. Een van de belangrijkste punten daarin was dat het sanctiebeleid zo disparaat was. Het werd in gemeenschapsinstellingen op verschillende manieren toegepast, in leefgroepen anders uitgewerkt en door de begeleiders ook nog eens op een verschillende manier opgelegd. We zijn nu meer dan een jaar later en we komen opnieuw tot exact dezelfde conclusie. Wat is er het voorbije jaar gedaan met die eerste aanbeveling, want we lezen exact dezelfde aanbeveling in dit tweede jaarverslag?
Welke stappen zult u nemen om de re-integratie van de jongeren vanaf het begin van hun verblijf voor te bereiden, zodat het verblijf in een gemeenschapsinstelling niet als een wachtruimte wordt gezien voor de rest van hun traject binnen de jeugdhulp?
De participatie in de gemeenschapsinstellingen wordt als erg statisch ervaren. De KU Leuven doet hiernaar onderzoek. Wat houdt dit onderzoek juist in en wanneer mogen we hiervan de resultaten verwachten?
Minister Beke heeft het woord.
Ik heb met veel interesse kennisgenomen van het jaarverslag. We wilden op uitnodiging van de kinderrechtencommissaris tijdens de voorstelling van het rapport in maart 2020 dieper ingaan op de inhoud, maar dat is door de coronacrisis anders gelopen. Ik wil wel van de gelegenheid gebruikmaken om er kort op te reflecteren.
Voor ik op de inhoud zal ingaan, wil ik drie algemene zaken aanstippen. Ten eerste getuigt het van een sterk engagement van onze samenleving en van het parlement om op zo’n concrete manier licht te willen werpen op het welzijn van een groep jongeren die vaak dreigt vergeten te worden. Ten tweede wil ik ook mijn bewondering uitdrukken voor de mensen die deze zorg dag en nacht begeleiden en die ons, ondanks de soms bijzonder uitdagende omstandigheden waarin dat werk plaatsvindt, toelaten om op een erg transparante manier in hun interne keuken te kijken. Ten derde wil ik de jongeren zelf bedanken voor hun concrete getuigenissen over onderwerpen die hen nauw aan het hart liggen. Ondanks de moeilijke situatie waarin ze zich bevinden, voel je ook bij hen de drang om de dingen beter te maken, zowel voor zichzelf als voor andere jongeren. Ze tonen daarmee een sterk engagement. Het is mooi om te lezen en dat stemt me hoopvol over hun potentieel om opnieuw op een positieve manier aansluiting te kunnen vinden.
Als we het rapport lezen, dan zitten daar voor de instellingen een aantal pedagogische aandachtspunten in. De Cvtj schrijft daarover: “De voorzieningen gingen aan de slag met wat de jongeren daarin vertelden. We zien een evolutie in de aanpak in de gesloten voorzieningen of gemeenschapsinstellingen.”
Ik lees bijvoorbeeld over een positief leefklimaat, de basishouding van de begeleiders, de onthaalfase en de contactmogelijkheden met de buitenwereld. Op dat vlak is er een positieve evolutie, maar er zijn ook werkpunten. Zo heeft men het over zinvolle versus zinloze regels en vooral over hoe jongeren hierbij nog sterker betrokken kunnen worden, over de invulling van de dagbesteding, de kamermomenten, het sanctiebeleid enzovoort. Ik reken op de betrokken begeleiders om daar samen met hun verantwoordelijken werk van te maken.
Uit de getuigenissen blijkt dat de begeleiders op de verschillende campussen grote verschillen in leiderschapsstijl ervaren als het over autonomie gaat en over het vertrouwen dat ze krijgen om hun begeleidingswerk vorm te geven. Het proces van de vertaling van een visie naar de praktijk op de begeleidingsvloer verloopt in kleine stapjes. Over het beleid stellen we ook vast dat er een vermenging is tussen de jongeren die voor een MOF (als misdrijf omschreven feit) of een VOS (verontrustende opvoedingssituatie) in de gemeenschapsinstellingen verblijven. Zij doorlopen hetzelfde regime. Jongeren met ernstige psychische trauma’s, jongeren met GES+-problematieken, niet-begeleide minderjarige vluchtelingen en zwangere meisjes verblijven samen met jongeren die al een MOF hebben gepleegd. Ik ben dan ook echt blij dat deze situatie vanaf 2021 tot het verleden zal behoren. Jongeren vanuit een VOS zullen vanaf dan terechtkunnen in de nieuwe beveiligde verblijven die we in het regeerakkoord hebben afgesproken en die we in samenwerking met privépartners op dit ogenblik uitbouwen. Zo scheiden we de delicten van de verontrustende opvoedingssituaties. Dat betekent ook dat voor de VOS-jongeren de gemeenschapsinstellingen niet langer als een wachtruimte zullen functioneren. Dit is ook een fundamentele kritiek van de Cvtj die stelt dat we daarmee de rechten van deze jongeren schenden. We moeten deze jongeren vanaf de eerste dag in de jeugdzorg opvangen en op maat begeleiden. Tegelijkertijd creëren we zo ruimte in de gemeenschapsinstellingen voor de echte delictgerichte casussen.
De vermenging van VOS- en MOF-jongeren en het feit dat alle jongeren hetzelfde regime doorlopen, leidt vaak tot veiligheidsmaatregelen die voor de ene jongere nodig zijn, maar voor de andere buiten proportie kunnen worden beschouwd. Daarmee verwijs ik naar de passage in het jaarverslag omtrent het al dan niet boeien van jongeren indien ze worden overgebracht naar bijvoorbeeld de rechtbank. Los daarvan lijkt het sowieso aangewezen om voor iedere jongere, gezien de impact van het geboeid worden, een unieke risico-inschatting te maken.
De commissie merkt terecht op dat we werk moeten maken van het valoriseren van les- en leertijd in de gemeenschapsinstellingen. Natuurlijk geven we er de voorkeur aan dat jongeren een onderwijstraject in samenwerking met de thuisschool kunnen afwerken. Maar als dat niet mogelijk is moeten we ervoor zorgen dat de jong opgedane kennis en vaardigheden in de gemeenschapsinstellingen kunnen worden gevaloriseerd.
Als we deze jongeren opnieuw willen laten aanhaken bij het normale actieve leven, mag een verblijf in de gemeenschapsinstelling er niet toe leiden dat deze kinderen een grote leerachterstand uitbouwen. Het zal hen zeker niet motiveren als ze bij het verlaten van die gemeenschapsinstellingen een jaar moeten dubbelen of in een lager jaar terechtkomen. De contacten om dit op te lossen op het niveau van de administratie van Opgroeien en Onderwijs zijn daarover lopende.
Het lijkt evident dat jongeren zelf aanwezig zijn bij de besprekingen over het toekomstig traject, of toch ten minste volledige inzage hebben in het dossier. Toch ziet het rapport daar nog knelpunten en werkpunten. Laten we daar dan ook een prioriteit van maken.
Wat het detentiecentrum De Wijngaard betreft, zal ik vragen dat men mij informeert over de regimes die men in het nieuwe centrum wenst te hanteren. De proeftuinen besloten opvang zullen worden geïntegreerd in de nieuwe capaciteiten beveiligd verblijf. Uitwisseling tussen de initiatiefnemers, waar in dit rapport voor wordt gepleit, is structureel voorzien in de voorbereiding en de opvolging van deze initiatieven.
Tot slot nog een woord van dank voor de maandcommissarissen, voor hun engagement en hun toewijding. De commissie heeft in oktober 2019 met succes een nieuwe oproep gelanceerd voor kandidaat-vrijwilligers. Er zijn voldoende maandcommissarissen om de goede werking te garanderen. En de formule met vrije maandcommissarissen werkt. Jongeren durven hen te vertrouwen, medewerkers zien hun feedback als constructief, en dat resulteert in concrete aanbevelingen waar we op ieder niveau mee aan de slag kunnen.
Ik zal nog een aantal punctuele antwoorden geven. Collega Parys, uw eerste vraag heb ik beantwoord. Ik zal vraag twee en vier samen nemen.
Een verblijf in de gemeenschapsinstelling is natuurlijk geen doel op zich. De voorbije jaren is er systematisch ingezet op het aanhalen van de banden met externe hulpverlening naar onze gemeenschapsinstellingen. Ik noem er enkele: de investering voor outreach vanuit de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg in de trajecten van de jongeren in de gemeenschapsinstellingen; het optrekken van de capaciteit voor de uitstroombegeleiding; het inzetten van vijftig extra modules delictgerichte contextbegeleiding bij de start van het decreet Jeugddelinquentie.
Het is de bedoeling om ook in het uitbreidingsbeleid voor de komende periode aandacht te hebben voor de outreachende en beperkende begeleidinstrajecten. Ook binnen de gemeenschapsinstellingen worden inspanningen geleverd om het verblijf van de jongeren inhoudelijk sterker uit te bouwen. De afdeling Gemeenschapsinstellingen ontwikkelt daarvoor, in samenwerking met haar partners, een Draaiboek gedeelde forensische trajecten uit.
Hierin is voorzien dat er vanaf de eerste dag van het verblijf van de jongere in de gemeenschapsinstellingen in een sterke onderlinge afstemming wordt voorzien met de private partners. Hierbij wordt een sterke focus gelegd op de begeleiding in en van de eigen context van de jongeren. Dit impliceert ook dat de gemeenschapsinstellingen en de betrokken private voorzieningen voortaan zullen samenwerken binnen de contouren van een gezamenlijk opgesteld handelingsplan, waaraan de jongere en zijn ouders actief meewerken.
Er wordt ook voorzien in een gedeelde evaluatie van het verloop van het traject van de jongere, en er wordt gewerkt vanuit een gezamenlijk inhoudelijk referentiekader, waarin rehabilitatie en re-integratie vooropstaan als doelstellingen.
Verder staat ook een vierdaagse Vormingscyclus forensisch orthopedagogisch werken in gedeelde trajecten gepland. Daarin zullen de trajectcoördinatoren van gemeenschapsinstellingen en private voorzieningen niet alleen een gemeenschappelijke kennisbasis ontwikkelen, ze zullen ook van nabij met elkaar en met elkaars werking kennismaken.
Momenteel bekijkt de afdeling Gemeenschapsinstellingen in nauwe samenwerking met experten ook welke rol en opdracht de herstelgerichte en constructieve afhandelingspartners zullen vervullen tijdens het verblijf van de jongeren in de instelling. Ook daar zien we bijvoorbeeld mogelijkheden om al van bij de oriëntatiefase betrokken te worden.
Wat uw derde vraag over de afzonderingen betreft, kan ik u het volgende zeggen: momenteel loopt binnen de afdeling Gemeenschapsinstellingen een project rond de invulling van het gesloten karakter van de residentiële opvang. Daarbinnen zullen concrete richtlijnen opgesteld worden betreffende het transparant, spaarzaam en proportioneel gebruik van regels en afspraken. Voorts heeft de afdeling Gemeenschapsinstellingen actief meegewerkt aan de vervolgstudie ‘Multidisciplinaire Richtlijn Afzondering en Fixatie in de Residentiële Geestelijke Gezondheidszorg: herwerking tot een gebruiksvriendelijke richtlijn en uitbreiding met technieken, ook voor toepassing in de residentiële jeugdzorg’. De afdeling zal ook deelnemen aan het pas opgestarte onderzoek betreffende de ontwikkeling van een intersectorale richtlijn voor de preventie en de toepassing van afzondering en fixatie in de integrale jeugdhulp, de forensische jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg (ggz) voor kinderen en jongeren, dat een verbreding van de oorspronkelijke richtlijn voor de residentiële ggz beoogt.
De afdeling Gemeenschapsinstellingen werkt daarnaast ook actief mee aan het ontwikkelen van een eenduidig begrippenkader inzake de vrijheidsbeperkende maatregelen over de verschillende jeugdhulpsectoren heen, waarbij de specificiteit van expliciet gesloten settings mee in rekening wordt genomen. Op basis van de aanbevelingen uit het hoger vernoemde onderzoek introduceren de gemeenschapsinstellingen binnen hun werking een gestructureerde vorm van analyse, reflectie en interne auditing betreffende het gebruik van een vrijheidsbeperkende maatregel en de ontwikkeling van effectieve alternatieven. Voorts experimenteren de gemeenschapsinstellingen met benaderingen waarin maximaal ingezet wordt op alternatieven voor het hanteren van vrijheidsbeperkende maatregelen. Ook hier zijn het concretiseren van aspecten van begeleidershouding en positief leerklimaat binnen de context van een gemeenschapsinstelling essentiële componenten.
De afdeling Gemeenschapsinstellingen heeft een onderzoeker, gelinkt aan de vzw Emmaüs, ingezet voor het opzetten en het uitvoeren van een onderzoek met betrekking tot participatie. Binnen dit onderzoek betrekken we zowel de jongeren als hun ouders actief en bevragen hen ook naar hoe zij de participatie mee kunnen en willen invullen. Er zijn in dat onderzoek drie grote luiken te onderscheiden. Ten eerste: verhalen van jongeren in beeld. Ten tweede: een bredere focus in elke campus met verschillende stakeholders die betrokken zijn bij de gemeenschapsinstellingen. En ten slotte organiseren we ook een staten-generaal met en door jongeren en ouders in de gemeenschapsinstellingen. Dit alles wordt aangestuurd door een stuurgroep met vertegenwoordiging uit de academische wereld, beleidsmedewerkers en cliëntenvertegenwoordigers. Nadien worden de verworven inzichten ook effectief geïmplementeerd in de dagelijkse werking van de gemeenschapsinstellingen. De laatste fase van het actieonderzoek is voorzien in 2020. De afdeling Gemeenschapsinstellingen zal de resultaten van dit onderzoek hanteren als een startpunt van de ontwikkeling en de opstart van pilootprojecten rond participatie en jongerenopvoedingsverantwoordelijken en begeleiding in elke instelling.
De heer Parys heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik denk dat het te gepasten tijde wel een goed idee is om hierover eens van gedachten te wisselen, ook met de mensen van de gemeenschapsinstellingen zelf en van het agentschap Opgroeien, omdat het als buitenstaander niet altijd gemakkelijk is om te begrijpen waarom sommige dingen zo lang duren. Als we het terecht over fundamentele rechten hebben van jongeren en kinderen die in een gemeenschapsinstelling zitten, is het wel essentieel dat we weten waarom je op meer dan een jaar tijd dat sanctioneringsbeleid niet kunt harmoniseren. Dat was een van de grote punten toen we dit vorige keer in de commissievergadering besproken hebben. We zien nu dat er misschien wel wat stappen gezet zijn, maar dat we er zeker nog niet zijn. Het is voor ons ook nog altijd moeilijk te begrijpen waarom er wel heel goede intenties zijn over die netwerken maken en gedeelde verantwoordelijkheid om voor jongeren met een heel complexe problematiek te zorgen tussen een gemeenschapsinstelling, een kinder- en jeugdpsychiatrieafdeling en een voorziening, maar dat je in de praktijk – en nu ook in het verslag van de commissie – tot de vaststelling komt dat dat in de realiteit nog vaak achterwege blijft.
Minister, ik hoor u heel graag zeggen dat u vanaf het begin aan een handelingsplan werkt waarin u de ouders, de jongeren zelf en iedereen die voor hen een verantwoordelijkheid heeft, betrekt. Maar als je het verslag van de Commissie van Toezicht leest, blijkt dat voor heel veel jongeren nog niet het geval te zijn. Het is bijzonder belangrijk dat we daar van gedachten over wisselen, weten hoe dat komt, en dat we tegen het volgende verslag van de Commissie van Toezicht zullen kunnen lezen dat die heel belangrijke fundamentele rechten van jongeren ook effectief geremedieerd zijn.
Ik hoop dus – en ik heb dat ook gehoord in uw antwoord, minister – dat dat ook is waar we naartoe werken. Ik hoop dat we, als we het derde jaarverslag zullen bespreken, effectief grote stappen vooruit zullen zien op een heel aantal vlakken.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Met de lengte van uw antwoord hebt u dat van uw voorganger bijna geëvenaard. Dat maakt het niet noodzakelijk gemakkelijker om onmiddellijk te repliceren. Ik wil even een pluim geven omdat men aan de slag is gegaan met het eerste jaarverslag. Er wordt duidelijk gemaakt dat er gewerkt is en er wordt duidelijk gereflecteerd over leefklimaat en inspraak. Dat soort zelfreflectie is goed. We hebben zo’n dialoog nodig. Ik hoop dat die constructieve houding behouden blijft, zowel bij de instellingen, waar aangegeven wordt dat er echt nog werk is, als bij het beleid. Ook omdat de instellingen blijkbaar zelf veel blijken te hebben aan die feedback, die uitnodigt tot reflectie en een andere manier van handelen.
Er is natuurlijk wel de basisbezorgdheid waar hier al lang, nog voor ik in het parlement zat, over werd gepraat. Er verblijven nog steeds jongeren in gemeenschapsinstellingen die elders thuishoren maar niet kunnen doorstromen. Dat moet sowieso de draagkracht van een instelling al enorm aantasten. Dat is niet goed voor de jongere zelf, maar dat is ook veel moeilijker voor de instelling.
Er werd zonet kritiek geuit op de sanctionering. Maar als er met een dergelijke bezetting gewerkt wordt, zal het veel moeilijker zijn. Je leest tussen de lijnen door dat de mensen die in de begeleiding werken, heel vaak geëngageerde mensen zijn, die proberen om de plekken waar ze werken te verbeteren en de mens zien in de jongeren onder hun hoede. Wat wel echt opvallend is, is het tekort aan beschikbare psychische begeleiding: jeugdpsychiaters, tijd voor psychologische ondersteuning. Het is niet de eerste keer dat we dat horen.
Ik heb een eerste vraag. Ziet u een verschil met de privé-instellingen? Nemen de privé-instellingen dezelfde open houding aan en dezelfde houding tegenover ontwikkeling en reflectie bij hun medewerkers? Dat is dus eigenlijk ook een vraag naar veiligheidshandvatten, naarmate we dit openstellen.
Wat sanctionering betreft, wordt niet alleen de eenvormigheid aangehaald maar ook dat er toch veel strafmaatregelen zijn en het aanvoelen is dat die vaak eerder gegeven worden in het belang van de mensen die werken in de voorzieningen dan voor de jongeren zelf. Minister, dat duidt toch op het belang van een voldoende ruim personeelskader?
Er zijn dus een paar punten die nog moeten worden opgevolgd. Aan de ene kant de werking van de interne voorzieningen, wat uitgebreid en expliciet gezegd wordt in deze vraag. Ze hebben vooruitgang geboekt, ze tonen goodwill, ze moeten aangemoedigd worden om zo verder te werken.
Maar er is ook werk aan de omkadering. Als mensen permanent handen te kort hebben, dan gaan ze penaliseren als de spanning oploopt. In de lockdown hebben heel veel ouders dat aangehaald, maar leerkrachten doen dat ook en in een voorziening doet men dat ook. Als er vaak wordt gepenaliseerd om ademruimte te scheppen voor de begeleiders, dan zit er iets mis met de norm.
Ten derde is er nog altijd een probleem met de wachtlijsten. Als we die niet afbouwen, dan blijft het wachten voor een jongere op een plek, terwijl ze ergens zitten waarvan ze zelf heel goed weten dat ze er niet horen. Dat is voor iedereen onhoudbaar, maar voor een jongere die al ergens zit waar hij gegarandeerd onzeker is over zijn plaats in het leven, die een leven heeft gehad waardoor hij daar zit, is dat nog pijnlijker.
Wat zult u doen aan die drie punten?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, we hebben de toelichting over het tweede jaarverslag, dat zou plaatsvinden in De Schelp, niet kunnen horen. Maar ik hoop dat we daarover binnen enige tijd toch een gedachtewisseling kunnen voeren met het Kinderrechtencommissariaat, zodat we ook, meer dan in een vraag om uitleg, kunnen ingaan op de inhoud van het hele jaarverslag en vooral ook op de evoluties die er ondertussen aan de gang zijn en de manier waarop we bepaalde evoluties kunnen aanpakken en versnellen.
Toen we de Commissie van Toezicht hebben opgericht, wisten we dat het geen eenvoudig proces zou worden. Ik denk dat dat nu ook wordt bewaarheid. Toen we vorige jaar het jaarverslag lazen, waren er toch een aantal heel frappante zaken, waarvan we allemaal vonden dat die moesten worden bijgestuurd. Het is een geweldig engagement van de diensten van het Kinderrechtencommissariaat en de vrijwilligers die dat toezicht in die voorzieningen doen, om dat op deze manier in kaart te brengen. Een grote pluim voor hen allemaal, en vanzelfsprekend ook voor de voorzieningen. Want we hebben bij hen toch altijd een openheid ervaren, terwijl zij zich hier toch heel kwetsbaar moeten tonen en er op die manier toch een aantal zaken naar buiten komen. Maar als we ons allemaal achter het basisidee zetten dat dit nodig is om de rechten van kinderen en jongeren te verzekeren en ervoor te zorgen dat, ook wanneer ze in een gesloten instelling worden opgevangen, dat op de best mogelijke manier gebeurt richting hun toekomst, dan denk ik dat het goed is.
Met betrekking tot het tweede jaarverslag is het hier al gegaan over een aantal stappen die werden gezet en een aantal zaken die nog knelpunten zijn en waarin er verbetering moet worden gebracht. Maar wat vooral opvalt, zijn de verschillen tussen de verschillende instellingen. Minister, u hebt daarop gewezen. Ik stel mij daar dan een vraag bij. Als je als jongere wordt geplaatst in een gemeenschapsinstelling, mag het er eigenlijk niet van afhangen op welke plek je terechtkomt om te zien over welke rechten je kunt beschikken. Dat moet overal op dezelfde manier gebeuren. Daarvoor is de Commissie van Toezicht natuurlijk een heel goede zaak, maar ook de uitwisseling van informatie in dat kader. Dat kan middels de Commissie van Toezicht en ongetwijfeld ook op andere manieren, via contacten tussen zij die de leiding hebben binnen die instellingen. Minister, ik wil daarop de nadruk leggen en u vragen om daar verder werk van te maken.
We zien ook dat er een verschil is tussen de gemeenschapsinstellingen en de proeftuinen. Minister, is het mogelijk om een verdere analyse te maken of te laten maken met betrekking tot de pijnpunten en de succesfactoren, hoe het komt dat deze verschillen er zijn? Want daaruit kunnen we veel leren voor de toekomst.
Collega Groothedde, toen we het decreet maakten, hebben we er uitdrukkelijk voor gekozen om te beginnen met de besloten opvang. Het is niet eenvoudig om de rest te vatten onder één noemer. Daarom hebben we ze hier in het decreet allemaal nominatim genoemd. Maar het is zeker de bedoeling om in de toekomst verdere stappen te zetten naar andere voorzieningen, ook in de geestelijke gezondheidszorg of in de sector van de personen met een handicap.
Collega Schryvers, we voegen de toelichting van het jaarverslag toe aan onze indicatieve planning.
Minister Beke heeft het woord.
Voorzitter, ik had niet gedacht dat de vergadering zo lang zou duren. Er zijn heel interessante vragen gesteld, maar het thema lijkt me te belangrijk om dit nu nog af te haspelen. We moeten daar eens een uitgebreide commissievergadering over houden. Dan kunnen we de nodige antwoorden geven en er een gedachtewisseling over hebben.
De heer Parys heeft het woord.
Ik heb geen verdere vragen en wil ook geen afrondend statement maken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.