Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Pelckmans heeft het woord.
In het Vlaamse regeerakkoord lezen we: “Voor Kunstorganisaties die op Vlaams niveau ondersteund worden, willen we de lat hoog blijven leggen. Zowel op artistiek als zakelijk vlak moet een internationaal niveau de ambitie zijn. Daarbij willen wij blijvend scherpe keuzes maken. De grote kunstinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap blijven omwille van hun internationale artistieke niveau, bereik en omvang de artistieke topambassadeurs die Vlaanderen internationaal mee op de kaart zetten. Zij moeten toonaangevend zijn inzake kwaliteit, publiekswerking, cultureel ondernemerschap en management en bieden talent ontplooiingskansen aan.”
Het regeerakkoord wil daarnaast antwoord bieden “op de legitieme vraag van een aantal structureel verankerde kunsthuizen voor een grotere financiële zekerheid op lange termijn. We passen hiervoor het kunstendecreet aan.”
Minister, we zijn op plaatsbezoek geweest en u weet maar al te goed dat een logistiek en gebouwenbeheer een zware brok is in het financieel beleid van instellingen. Ik merk dat dit bij de Vlaamse kunstinstellingen wat verdeeld is. Bij sommige wordt de gehele logistiek en infrastructuur wel mee door Vlaanderen gefinancierd en bij andere niet. Kunt u aangeven voor welke kunstinstellingen Vlaanderen de infrastructuurkosten effectief financieel mee ondersteunt?
Kunnen alle kunstinstellingen op dezelfde wijze een beroep doen op financiële ondersteuning van hun infrastructuur vanuit Vlaanderen? Zo nee, waarom niet?
Denkt u voor “de legitieme vraag van een aantal structureel verankerde kunsthuizen” aan bijkomende erkenningen binnen het statuut als Vlaamse instelling of wilt u een nieuwe categorie invoeren? Welke timing wordt daarvoor voorzien?
Hoe ziet u de ondersteuning voor infrastructuur voor die “structureel verankerde kunsthuizen”?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Voor elk van de zeven kunstinstellingen geldt dat de infrastructuurkosten financieel ondersteund worden. Het gaat immers steeds om grote organisaties met een uitgebreide publieksgerichte werking, met nood aan ruimte voor produceren en repeteren en beschikkend over aanzienlijke personeelsbestanden. Dit noodzaakt vanzelfsprekend ook de nood aan een performante, goed onderhouden en veilige infrastructuur.
De beheerskosten voor infrastructuur, namelijk voor onderhoud, herstellingen, aankoop materiaal, huur en andere aan de infrastructuur gerelateerde uitgaven, maken dus een aanzienlijk deel uit van het kostenplaatje van de werking van deze kunstinstellingen. Bijgevolg wordt dus ook steeds een deel van de werkingssubsidies die aan deze kunstinstellingen worden toegekend, besteed aan deze kosten.
Los van de subsidies voor de beheerskosten voor de infrastructuur werd en wordt er ook in deze gebouwen geïnvesteerd door de Vlaamse Gemeenschap, via het Fonds Culturele Infrastructuur (Foci). Dit gaat zowel om investeringen in de eigen infrastructuur van de Vlaamse Gemeenschap, zoals de Ancienne Belgique (AB) en deSingel, als in infrastructuren die niet in eigendom zijn, bijvoorbeeld het Elisabeth Center.
De infrastructuursituatie van de zeven kunstinstellingen is uiteenlopend. De infrastructuur van de belangrijkste presentatie- en werkplekken van de instellingen is soms eigendom van de Vlaamse Gemeenschap, ik gaf zojuist al het voorbeeld van de Ancienne Belgique en deSingel, soms van de steden, zoals Opera Ballet Vlaanderen en Concertgebouw Brugge, of de organisatie zelf, zoals het Kunstencentrum Vooruit. Voor Antwerp Symphony Orchestra en Brussels Philharmonic geldt dan weer dat ze via een gebruikers- of huurovereenkomst gebruik kunnen maken van infrastructuur die eigendom is van een andere organisatie. Dat is dus zeer divers.
Elk van deze specifieke infrastructuursituaties zorgt voor – los van de bovengenoemde door de werkingssubsidies gedekte infrastructuurkosten – een andere vorm van ondersteuning van de infrastructuurkosten. Zo is de Vlaamse Gemeenschap mede-eigenaar van de infrastructuur waarin deSingel gevestigd is en eigenaar van de infrastructuur waarin de Ancienne Belgique gevestigd is. Voor deze infrastructuren draagt de Vlaamse Gemeenschap de verplichtingen gebonden aan het eigenaarschap.
Als steden de eigenaar zijn, dragen deze bij tot de eigenaarskosten en subsidiëren ze ook een deel van de infrastructuurbeheerskosten.
Voor het bouwen, uitbreiden, verbouwen of aankopen van infrastructuur kunnen de kunstinstellingen die niet reeds gevestigd zijn in infrastructuur die in eigendom is van de Vlaamse Gemeenschap, investeringssubsidies aanvragen bij het FoCI.
In verband met eventuele bijkomende erkenningen, verwijs ik naar de strategische visienota Kunsten. Daarin zal ik duiden hoe ik zal omgaan met de in het regeerakkoord geformuleerde ambitie om een aantal kunsthuizen een grotere financiële zekerheid op langere termijn te bieden. Deze visienota wordt uiterlijk op 1 april aan het Vlaams Parlement voorgelegd. Dit is dus al op korte termijn. Ook op vlak van timing zult u in mijn visienota meer informatie terugvinden.
Hoe ik de ondersteuning zie voor die structureel verankerde kunsthuizen? Ik ben van mening dat de infrastructuurvraag volgt na de beoordeling van de kunstinstelling zelf. Ik verklaar mij nader: eerst moeten we kijken hoe het kunstenlandschap eruitziet en welke instellingen we daarbij op welke wijze wensen te ondersteunen. Pas nadat die fundamentele vraag beantwoord is, kunnen we bekijken op welke manier deze organisaties optimaal ondersteund kunnen worden, onder andere wat infrastructuurnoden betreft.
Om het even welk kunsthuis met een uitgebreide, permanente en publieksgerichte werking heeft nood aan een al dan niet gedeelde, kwaliteitsvolle infrastructuur. Afhankelijk van de specifieke infrastructuursituatie van een kunsthuis, zoals ook hierboven geschetst voor de kunstinstellingen, kan er variatie zitten op de ondersteuningsvorm, door de Vlaamse of de stedelijke overheid. Bijkomend kan er, opnieuw net als bij de kunstinstellingen, naast de ondersteuning van de beheersmatige infrastructuurkosten, ook door de Vlaamse Gemeenschap geïnvesteerd worden in die infrastructuur, al dan niet via het FoCI.
De ondersteuning voor infrastructuur zoals hier geschetst is natuurlijk geen nieuwe evolutie want ook nu is deze ondersteuning er al voor andere kunstenorganisaties dan de kunstinstellingen.
De heer Pelckmans heeft het woord.
Dank u voor uw antwoord, minister-president. Ik heb nog twee bijkomende vragen. Als men in het reglement van het Kunstendecreet spreekt over de grote kunstinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap, bepaalt de Vlaamse Regering, in tegenstelling tot de andere subsidievormen, zelf welke kunstorganisaties een erkenningsaanvraag mogen indienen. Men kan daar zelf geen kandidaat voor zijn. Dat is toch wat een vreemde eend in de bijt in het subsidiegebeuren. Eigenlijk is dat ook een politiek verhaal – met alle respect, maar ik heb het dan eigenlijk over de verschillende legislaturen heen – en ik vind dat niet zo heel transparant. Blijft die stelling overeind en is het toch niet beter om zelf kandidaturen te laten indienen, waar je verrast van zou kunnen staan? Moeten we dat niet herzien?
Bij de instellingen horen ook beheersovereenkomsten. Ik heb begrepen dat het grootste deel van die beheersovereenkomsten generiek zijn, maar dat die ook per specifieke instelling wat gespecifieerd zijn, rekening houdend met het landschap. Hoe en wanneer worden die beheersovereenkomsten afgesloten, maar vooral geëvalueerd en bijgestuurd?
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
We zijn inderdaad op werkbezoek geweest bij STUK, dat toch wel in een speciale situatie zit: de universiteit is eigenaar van het gebouw, maar het kunstencentrum heeft een erfpachtovereenkomst. Alle eigenaarskosten zijn dus eigenlijk voor rekening van de vzw. Bij andere is de infrastructuur eigendom van de Vlaamse Gemeenschap, bij nog andere van een vzw, bij nog andere van steden. Er is in dat veld van kunstencentra eigenlijk geen gelijk speelveld wat dat betreft. U hebt verwezen naar het FoCI, maar daar geldt ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. We weten maar al te goed dat er meer noden zijn dan beschikbare middelen.
Collega Pelckmans, u hebt naar twee passages in het regeerakkoord verwezen. De belangrijkste passage voor CD&V is nog altijd de volgende: “Met het Sportinfrastructuurplan van vorige legislatuur als voorbeeld, plannen we een structurele aanpak voor bovenlokale culturele infrastructuur en bouwen een lange termijnvisie uit. Andere projectaanvragen voor ondersteuning als grote culturele infrastructuur van uitzonderlijke omvang, toetsen we op inhoudelijke meerwaarde van het landschap, draagvlak en financiële haalbaarheid.”
In die zin wil ik nog even aangeven dat we deze legislatuur ook werk maken van een structurele, globale en planmatige aanpak, inclusief criteria, zodat het allemaal wat objectiever kan in dat veld. Dat is toch een belangrijke wens waar CD&V binnen het regeerakkoord sterk op heeft aangedrongen en ik hoop dat daar de komende jaren werk van wordt gemaakt. Of dat nu decretaal moet of niet, dat laat ik over aan de bevoegde minister.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Pelckmans, wat uw eerste vraag betreft, blijft de stelling overeind dat de regering dat zelf bepaalt. Ik zou zeggen: wie zal leven, zal zien. Daarmee verwijs ik naar de nota die eerstdaags aan het parlement zal worden bezorgd. (Opmerkingen van Gustaaf Pelckmans)
Ik laat u nog even op uw honger. De reden waarom we die visienota vóór 1 april willen indienen, is dat we het decreet op tijd gewijzigd willen zien om daarna de beheersovereenkomsten te kunnen afsluiten. Die beheersovereenkomsten starten in 2022, denk ik.
Mevrouw Brouwers, als minister-president is het regeerakkoord heilig voor mij. Erop toezien dat het uitgevoerd en gehandhaafd wordt, is volgens mij mijn belangrijkste taak, dus u hebt daar in mij een partner.
De heer Pelckmans heeft het woord.
We moeten niet ontveinzen dat de komst van de volgende erkenningsronde voor de sector heel spannend is, niet alleen door de opgelegde besparingen, maar vooral omdat het speelveld waar ze in treden, heel belangrijk is. Het zou voor de sector toch wel goed zijn dat men vooraf weet wat er nu precies met jullie intentie gaat gebeuren inzake een eventuele uitbreiding van een bijkomende instelling, zodat die dan voor een stuk uit dat speelveld verdwijnen en het speelveld ook duidelijker wordt voor diegenen die indienen. Voor de fair practices – ik zal de term hier ook maar even gebruiken – zou ik er heel hard op willen aandringen dat het speelveld duidelijk is en dat de regels daaromtrent helder en consequent zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.