Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over de werking van het Agentschap Integratie en Inburgering
Verslag
De heer Van Rooy heeft het woord.
Wij hebben vernomen dat de heer Jo De Ro vanaf maart, nu dus, de nieuwe directeur wordt van het Agentschap Integratie en Inburgering (AgII). Als redenen voor de aanstelling van de heer De Ro worden onder meer zijn praktijkervaring als schepen, zijn ervaring als Vlaams volksvertegenwoordiger en zijn – en ik citeer – “affiniteit met integratie en inburgering” aangehaald. Deze aanstelling zou volgens de communicatie in de media passen in het kader van het aanpakken van het mismanagement binnen het Agentschap Integratie en Inburgering de afgelopen jaren.
Welke objectieve criteria werden gehanteerd voor het uitschrijven van de vacature voor deze functie? Welke objectieve procedure werd gehanteerd om de heer De Ro te selecteren voor deze vacature?
De partijkleur van de heer De Ro als voormalig Vlaams volksvertegenwoordiger en huidig schepen, is uiteraard gekend. Riskeert deze aanstelling, die volgens de minister een poging is om het mismanagement binnen het Agentschap Integratie en Inburgering aan te pakken, niet net het tegenovergestelde effect te hebben?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Begin februari konden we in de krant lezen dat u met de grove borstel door het Agentschap Inburgering en Integratie wilt gaan. Dat blijkt dus inderdaad vooral een blauwe borstel te zijn, want de voorbije weken werden een aantal liberalen naar voren geschoven binnen het agentschap: voormalig volksvertegenwoordiger Jo De Ro als algemeen directeur en uw adjunct-kabinetschef Gert Eeraerts, die hier aanwezig is, als nieuwe regeringscommissaris. Wij twijfelen op geen enkele manier aan de procedure, de aanstelling noch de goede intenties van beide heren, maar het lijdt geen twijfel dat beide heren voor de aartsmoeilijke opdracht staan om samen met de raad van bestuur het complete mismanagement binnen het agentschap aan te pakken.
Dat zal absoluut nodig zijn, want de resultaten van een doorlichting van het Rekenhof, die in de krant lekten en waarover we eerder discussieerden in de plenaire vergadering, blijken maar het topje van de ijsberg te zijn. Ik moet u feliciteren, minister, want u hebt dit alles zeer slim gespeeld. In de plenaire vergadering hebben we vooral een voorbarig debat gevoerd, op basis van wat we in de krant konden lezen. Ondertussen heb ik het rapport wel volledig kunnen lezen en de integrale versie blijkt nogal vernietigend. Het toont aan hoe het beheer van het agentschap de voorbije jaren compleet is mismeesterd en maakt melding van een waslijst aan problemen, die ook vandaag nog aanslepen en waarvan er een aantal niet in de krant vermeld werden. Al dat geknoei heeft de belastingbetaler bovendien ettelijke miljoenen euro’s gekost.
De eerste belangrijke conclusie van het Rekenhof is dat de voorspelde efficiëntiewinsten van de inkanteling van een resem organisaties uit de inburgerings- en integratiesector in één agentschap compleet niet gehaald zijn. Erger nog: in plaats van de verwachte 2,9 miljoen euro winst leed het agentschap volgens het Rekenhof een verlies van 7,4 miljoen euro in de eerste drie boekjaren, ondanks een stijgende subsidiëring. Naast te optimistische aannames in het financieel plan wijst het Rekenhof op een onverantwoorde vertraging in de zachte herstructurering tussen 2015 en 2017 en een ondoordachte harmonisering van de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de verschillende betrokken organisaties na de inkanteling. Bovendien blijkt dus ook dat het agentschap al na één jaar moest terugkomen op de ambitie om de loon- en personeelsadministratie toe te vertrouwen aan het Agentschap Overheidspersoneel (AgO), opnieuw met een serieus kostenplaatje.
Het Rekenhof stelt zich ten tweede ernstige vragen bij de beslissing om enkel rekening te houden met budgettaire criteria bij de harde herstructureringsronde van het agentschap in 2017, toen ineens 145 voltijdequivalenten (vte’s) moesten vertrekken – dat verhaal kennen we allemaal. Het rapport bekritiseert hoe er daarbij geen rekening werd gehouden met de werkelijke personeelsbehoeften en louter werd gekeken naar het voorhanden zijnde budget. Ook de enorme herstructureringskost wordt aan de kaak gesteld: in plaats van het eenmalige bedrag van 5,5 miljoen euro waarvan sprake in de programmatoelichting 2018 en zoals meegedeeld aan het parlement, raamt het Rekenhof de totale kost van de herstructurering tussen 2018 en 2021 intussen op 12,5 miljoen euro, onder andere opnieuw ten gevolge van een aantal onbegrijpelijke personeelsbeslissingen. Dat is hallucinant.
Het Rekenhof wijst verder ook nog op ondermaatse kwaliteit van de personeelsdossiers bij het agentschap, de gebrekkige financiering voor hun beheer van de Kruispuntbank Inburgering, die nog altijd niet in staat is om betrouwbare en geaggregeerde informatie te verstrekken over inburgeraars, en een slecht financieringsmechanisme dat compleet niet is afgestemd op de fluctuerende werklast van het agentschap.
De nieuwe directeur zal dus weten wat te doen. Daarbij konden we onlangs nog lezen in de pers dat “hij zich zal moeten schikken naar het rapport van de visitatiecommissie en de krijtlijnen die het kabinet in januari op papier zette”.
Minister, is het werk van visitatiecommissie afgerond? Zo ja, wat zijn haar conclusies? Welk gevolg zult u daaraan geven?
Welke zijn de krijtlijnen – als ze al bestaan – die uw kabinet blijkbaar in januari al op papier zette om de complete malaise bij het agentschap aan te pakken?
Op welke manier zult u ervoor zorgen dat de kwaliteit van de personeelsdossiers wordt gegarandeerd, ook met de bedoeling foute loonberekeningen voortaan te vermijden? Blijkbaar is dat vandaag nog altijd een probleem.
Welke stappen zult u ondernemen om de Kruispuntbank Inburgering financieel voldoende te ondersteunen opdat zij wel betrouwbare managementinformatie kan verstrekken? Ze hebben absoluut nood aan die cijfers om een degelijk inburgeringsbeleid te kunnen voeren.
Op welke manier zult u het financieringsmechanisme van het agentschap beter afstemmen op de onregelmatige toestroom aan inburgeraars?
Minister Somers heeft het woord.
Collega's, het zijn twee wat uiteenlopende vragen. Ik zal eerst de vragen van de heer Van Rooy beantwoorden en dan de vragen van mevrouw Goeman. Ze gaan beide over het agentschap, maar vanuit een heel andere invalshoek.
Het Agentschap Integratie en Inburgering is een extern verzelfstandigd agentschap van privaatrecht. Dat betekent dat de raad van bestuur van het agentschap zelf de aanwervingsprocedure opstelt. Als minister ben ik daar niet bij betrokken. De raad van bestuur heeft een beroep gedaan op de expertise van het selectiecentrum binnen het Agentschap Overheidspersoneel om de selectie te begeleiden. Het Vlaams personeelsstatuut (VPS) heeft als basis gediend. Er werd gekozen om de functiebeschrijving van algemeen directeur te volgen, dezelfde stappen in de selectieprocedure hanteren, alsook dezelfde competenties.
Competenties van een algemeen directeur volgens het VPS zijn: verantwoordelijkheid nemen, samenwerken, visie, beslissen, richting geven en klantgerichtheid. Ze zijn in het VPS verder omschreven.
Welke objectieve procedure werd gehanteerd om de heer De Ro uit te kiezen voor deze vacature? Op 13 september 2019 – nog tijdens de vorige regering in lopende zaken – werd de vorige algemeen directeur door de raad van bestuur eervol ontslagen. Vervolgens werd door de raad van bestuur een vacature opgemaakt. De vacature werd opengesteld op 16 oktober 2019 via verschillende kanalen. Kandideren kon tot en met 14 november 2019. Er werd gekozen om bepaalde stappen uit te besteden aan een gespecialiseerd extern kantoor, zijnde Hudson, naar analogie met andere procedures binnen de diensten van de Vlaamse overheid.
Het Agentschap Overheidspersoneel ontving 28 kandidaturen. Vervolgens werd door het Agentschap Overheidspersoneel nagegaan of de kandidaten voldeden aan de gestelde formele deelnemingsvoorwaarden. 19 kandidaten bleken geschikt. Alle 19 kandidaten werden tussen 2 december en 17 december uitgenodigd voor een verkennend gesprek, georganiseerd door het extern selectiekantoor Hudson. Dan volgde een test leidinggevende en functiespecifieke competenties. Op basis van de test leidinggevende en functiespecifieke competenties werden 5 kandidaten geschikt bevonden door het extern selectiebureau.
Deze vijf kandidaten dienden op 15 februari 2020 te verschijnen voor de raad van bestuur voor de functiespecifieke selectie. Op basis van een vragenronde vormde de raad van bestuur zich een oordeel over die vijf kandidaten. Elke kandidaat kreeg dezelfde vragen voorgelegd. Op basis van dit gesprek en de voorafgaande procedure kwam Jo De Ro naar voren als meest geschikte kandidaat om het agentschap te leiden. Die beslissing werd overigens unaniem genomen door de voltallige raad van bestuur.
U vroeg naar de politieke achtergrond van de heer De Ro. Zoals hierboven beschreven gebeurde de aanstelling van de heer De Ro op basis van een objectieve selectieprocedure. Ik ga er dan ook van uit dat de heer De Ro de meest geschikte persoon is van alle kandidaten om het agentschap vlot te leiden.
De voorzitter van de raad van bestuur heeft daar zelf een verklaring over afgelegd en heeft via die verklaring geduid waarom de raad van bestuur van mening was dat Jo De Ro de beste was. Ik wil hier nog aan toevoegen dat mijnheer De Ro oud-administrateur-generaal is bij de Vlaamse administratie van Onderwijs. Hij heeft daar ook altijd een positieve evaluatie gekregen. Ik kan niet geloven dat u zou pleiten voor een beroepsverbod.
Als de raad van bestuur van een extern verzelfstandigd agentschap (EVA) unaniem beslist, op basis van een procedure die de geijkte procedure is, dat de heer De Ro daar als beste uitkomt, dan denk ik dat wij ervan overtuigd mogen zijn dat hij de man is met de capaciteiten om dat agentschap te leiden.
De vragen van mevrouw Goeman zijn van een andere orde. De opdracht voor de visitatiecommissie loopt tot 11 maart 2020. Dat is niet meer zo heel lang. Möbius, procesbegeleider, bezorgt mij dan een eindrapport. Hierin zullen knelpunten opgelijst zijn alsook aanbevelingen. Het rapport zal dan worden vrijgegeven. Op basis van dit eindrapport zullen we de verdere te nemen stappen formuleren. Het lijkt mij een goed idee – dat is mijn overtuiging, maar het is aan de commissie om daarover te oordelen – om de eindrapporten hier in de commissie te bespreken, zowel van de visitatiecommissie, van het Rekenhof, als het rapport van IDEA Consult. Uiteraard schik ik mij naar de regelingen en de wijsheid van de commissie.
Mevrouw Goeman, u hebt het ook gehad over de regeringscommissaris. Ik heb natuurlijk het artikel gelezen en ik heb gezien wiens citaten daarbij stonden. Dus ik kan ook raden wie de inspiratiebron is, mevrouw Goeman. U wordt daar nogal uitvoerig in geciteerd. Een extern verzelfstandigd agentschap is een structuur die we in 2003 in Vlaanderen hebben opgezet om bepaalde agentschappen extern te verzelfstandigen, met een externe raad van bestuur. In al die verzelfstandigde agentschappen zitten regeringscommissarissen, omdat dat de logica zelf is: als een verzelfstandigd agentschap werkt voor de overheid, is daarin een vertegenwoordiger van de regering aanwezig. Ik nodig u uit om alle verzelfstandigde agentschappen van Vlaanderen te bekijken, vandaag en in het verleden, ook in de periode 2001-2003, ook in de periode 2003-2004. Toen is dat systeem begonnen, toen is het Beter Bestuurlijk Beleid (BBB) geïnstalleerd. Die keuze is toen gemaakt. Groen was daarbij, sp.a was daarbij. We hebben toen gezegd dat het de logica zelf was dat er een regeringscommissaris bij zat, iemand die de regering vertegenwoordigt. Vanzelfsprekend is dat niet een onafhankelijk persoon, maar iemand die politieke verantwoordelijkheid draagt. Het is de logica zelf dat de regeringscommissaris vaak iemand is die uit een kabinetsomgeving komt. De meeste regeringscommissarissen zijn in dat geval. Ik heb vanzelfsprekend heel veel vertrouwen in mijn adjunct-kabinetschef om dat op een goede manier te doen. Ik wil even gezegd hebben dat dat een heel normale en logische manier van werken is.
De krijtlijnen die ik op papier heb gezet ten aanzien van de visitatiecommissie, zijn niet meer dan een operationele vertaling van het regeerakkoord en mijn beleidsnota. Ik heb dat gedaan omdat ik aan die visitatiecommissie een samenvatting van die beleidsnota wilde meegeven. Ik ben niet geïnteresseerd in het verleden, ik ben geïnteresseerd in de toekomst. Ik wil dus weten hoe we een weg kunnen maken van de huidige naar de gewenste situatie. Dat is vooral wat de visitatiecommissie moet doen. Die moet de weg wijzen van de actuele situatie naar de gewenste situatie.
Die visitatiecommissie is opgericht, vanuit mijn perspectief, om de knelpunten duidelijker in beeld te brengen. Ze gaat onder meer in op de aspecten die u hebt aangehaald, de kwaliteit van de personeelsdossiers en de werking van de kruispuntbank inburgering (KBI). Ze probeert daar een analyse van te maken. De bedoeling is dat dit de komende maanden en jaren wordt aangepakt. In december hebben we een externe HR-manager aangesteld om dat mogelijk te maken. Het zal evident de taak zijn van de nieuwe directeur om met de raad van bestuur aan de slag te gaan. Er moet dus een plan van aanpak komen, zowel voor hr als de KBI. Het gaat niet zozeer om de middelen, wel om de juiste aanpak en het duidelijk stellen van de prioriteiten op basis van het nieuwe regeerakkoord. Ik vel daarmee geen enkel waardeoordeel over het verleden, want er zijn al belangrijke substantiële positieve stappen gezet op het vlak van het inburgeringsbeleid.
Dan kom ik tot het financieringsmechanisme. Ik wil opnieuw mijn waardering uitspreken voor het werk van mijn voorganger, want er is een financieringsmechanisme op poten gezet dat net bedoeld is om fluctuaties op een goede manier op te vangen. In plaats van alles in een negatief daglicht te stellen, wil ik benadrukken dat toen we met die vluchtelingencrisis te maken kregen, de Vlaamse Regering, ongetwijfeld op voorstel van mijn voorganger, daar een systeem heeft geïnstalleerd dat sinds in 2016 als volgt werkt:
De basistoelage van alle agentschappen wordt sinds 2016 gefinancierd volgens het gemiddelde van de jaren 2012 tot 2014. Voor het AgII komt dat op net geen 44 miljoen euro basistoelage. De indexering wordt steeds inbegrepen en er zijn geen besparingen. Daarbovenop worden maandelijks alle extra ondertekende inburgeringscontracten en gesprekken NT2 bovenop het gemiddelde van 2012-2014 financieel gehonoreerd. Op die manier is er maand na maand een bijsturing van de middelen, zodat we steeds de middelen hebben om elke inburgeraar toe te leiden naar NT2 en naar maatschappelijke oriëntatie. Het financieringsmechanisme houdt dus al rekening met de onregelmatige toestroom aan inburgeraars. In 2019 kwam de basistoelage overeen met meer dan 80 procent van de middelen. Voor elke extra inburgeraar of NT2 doorverwijzing krijgt men een extra toelage. We gaan natuurlijk de inburgeringstrajecten hertekenen op basis van het regeerakkoord en op dat moment zal dan ook het financieringsmodel mee bekeken worden, maar op basis van het huidige inburgeringsbeleid loopt dat op een zeer goede manier.
De heer van Rooy heeft het woord.
Minister, u hebt mij niet echt overtuigd. In tegenstelling tot wat u doorgaans doet, hebt u op een zeer droge manier een papiertje afgelezen als antwoord op mijn vraag. Uw antwoord op de vraag van mevrouw Goeman verliep volgens de stijl die u normaal hanteert, zonder af te lezen, en u gaat daar in de tegenaanval door een woord uit te spreken als ‘beroepsverbod’. Dat heb ik niet gesuggereerd, laat dat duidelijk zijn. Ik vind het toch kras dat uit 19 geschikte kandidaten, ‘toevallig’ Jo De Ro wordt uitgekozen als de allerbeste. U verwijst naar Hudson als onafhankelijk selectiebureau, maar we weten allemaal hoe dat werkt in zo’n selectiebureaus: ze kiezen wie de klant wil. Ik ben niet overtuigd, en ik denk dat dit een manier is geweest om Jo De Ro, die niet herverkozen is geraakt, een mooi postje te geven, zoals we dat hier helaas al wel vaker hebben gezien.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik wil benadrukken dat het mij vooral is opgevallen dat het agentschap, waar in het verleden vooral NV-A’ers op sleutelsposities zaten, nu plots veeleer een blauw fabriekje is geworden. Dat is gewoon een vaststelling, en ik twijfel niet aan de correctheid van de procedures. Het spreekt voor zich, zoals u zelf ook hebt aangegeven, dat een regeringscommissaris natuurlijk de regering vertegenwoordigt en dat het niet hoeft te verbazen dat het iemand is met wie u een goed contact onderhoudt.
Ik onthoud toch ook vooral dat er heel veel werk is in het agentschap. U zegt dat u niet naar het verleden wilt kijken. Dat hebt u in de discussie in de plenaire ook gezegd. Ik heb toen ook al herhaald dat ik denk dat we dat wel moeten doen om net lessen te trekken uit wat er in het verleden is misgelopen en uit wat we dus zeker niet moeten doen. Hoe u het ook draait of keert: de bedoeling was altijd om efficiëntiewinsten te boeken, maar het agentschap werkt vandaag niet efficiënt. Er zijn nog altijd wachtlijsten. De dienstverlening sociaal tolken wordt afgebouwd. Ik hoor op het terrein dat de rol van het agentschap om ook lokale besturen te ondersteunen bij het uitrollen van integratieprojecten zwaar te wensen overlaat. Er is dus veel werk aan het management van het agentschap. Minister, ik heb echt wel het gevoel dat u zich daar terdege bewust van bent en dat u nu de nodige stappen zet om daaraan te werken, maar ik speel mijn rol en ik controleer u omdat ik gechoqueerd ben door het rapport van het Rekenhof dat ik heb gelezen. Daar ligt dus zeer veel werk op de plank.
Zoals ik in het verleden al heb gezegd, is het niet alleen een probleem van management maar ook een probleem van financiering. U komt mij hier nu vertellen dat het mechanisme goed werkt, maar dat is niet de conclusie van het Rekenhof. Ik heb met mijn voorgangster, mevrouw Kherbache, ook een gesprek gevoerd en zij wist mij te vertellen dat ze bij een bezoek aan het agentschap te horen had gekregen dat de basisdotatie is afgetopt op 11.000 inburgeringstrajecten, terwijl uit de cijfers blijkt dat we ondertussen al aan 15.000 inburgeringstrajecten per jaar zitten. Dat is op zich een goede zaak, want we moeten ernaar blijven streven om zoveel mogelijk inburgeringstrajecten te ondersteunen en mensen de kans te geven om zich in te burgeren, maatschappelijke oriëntatie en NT2 te volgen, al vrees ik – daar zullen we het ongetwijfeld in de toekomst nog over hebben – dat het feit dat het betalend wordt, het aantal inburgeraars zal doen dalen.
Hetzelfde verhaal voor de Kruispuntbank Inburgering, waar u niet op hebt geantwoord. Ook daar is er een financieringsprobleem.
Dat zijn allemaal redenen waarom het absoluut de moeite waard is om hierover een uitgebreid debat in deze commissie te voeren, namelijk over de financiering, over het management, over de financiering van de kruispuntbank, over het personeelsmanagement, waar blijkbaar een probleem is. Het is inderdaad een zeer goed idee om het rapport van het Rekenhof hier te laten voorstellen. Hetzelfde geldt voor het rapport van de visitatiecommissie. Dat betekent dat we natuurlijk moeten wachten tot na 11 maart. Ik leg bij dezen graag het voorstel voor aan deze commissie om die twee instanties en de mensen van IDEA Consult uit te nodigen om daar rustig en tot in detail over te kunnen discussiëren.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
We hebben een aantal weken geleden dit debat in de plenaire vergadering gevoerd op basis van een rapport dat niet volledig was. Ik heb toen heel duidelijk gemaakt dat ik dat niet oké vond. Nu wordt de aanstelling van Jo De Ro aangegrepen om datzelfde debat opnieuw leven in te blazen, terwijl het rapport nog altijd niet volledig is. Voorzitter, ik heb het daar eerlijk gezegd een beetje moeilijk mee. Het is niet dat ik het debat niet wil voeren, maar voor de hygiëne van het debat moet het gevoerd worden op het moment dat het gevoerd kan worden en wanneer het rapport volledig is.
Ik heb de heer De Ro de afgelopen jaren in deze commissie meegemaakt. Ik heb geen enkele kritiek op de competenties van Jo De Ro als volksvertegenwoordiger, als schepen. U zult mij dat niet horen zeggen. Wat ik vreemd vind – ik dacht dat dit de kritiek zou zijn die hier vandaag ging komen –, is dat er geen woord gezegd wordt over de cumul die al dan niet zal gebeuren. Een stad als Vilvoorde met 40.000 inwoners verdient een schepen die daar de volle aandacht aan kan geven. (Opmerkingen van Jeremie Vaneeckhout)
Maar het is nog veel belangrijker, denk ik – en daar zijn we het allemaal over eens –, dat een agentschap dat voor duidelijke uitdagingen staat, geleid wordt door een directeur die daar de volle verantwoordelijkheid voor kan nemen en die daar al zijn tijd aan kan geven. Ik weet niet of die cumul zal blijven bestaan. Misschien zult u daar duidelijkheid over kunnen verschaffen, minister: zal de nieuwe directeur zijn functie combineren met een schepenmandaat in Vilvoorde?
De heer Ongena heeft het woord.
Ik voel mij genoodzaakt om even tussen te komen, omdat ik toch wel vind dat Jo De Ro hier heel veel onrecht wordt aangedaan – en ik kijk dan vooral naar de collega van het Vlaams Belang. Mijnheer Van Rooy, in uw oorspronkelijke vraag bleef u nog neutraal, maar in uw tussenkomst was het duidelijker dat u er een platte politieke benoeming van maakt. Ik denk dat minister Somers duidelijk heeft gemaakt dat de gevolgde procedure zeer objectief verlopen is en ik denk – en collega Sminate heeft dat net ook bevestigd – dat Jo De Ro altijd sterk gewaardeerd is geweest, zowel als collega hier alsook als administrateur-generaal. Laat ons dat immers niet vergeten: Jo De Ro heeft blijk gegeven van sterke leidinggevende capaciteiten in zijn verleden als topambtenaar. Zijn benoeming nu afdoen als een platte politieke benoeming, vind ik echt onrecht aandoen aan de kwaliteiten van de heer De Ro.
Ik denk dat we blij mogen zijn dat de heer De Ro zijn maatschappelijk engagement dat hij hier als volksvertegenwoordiger al getoond heeft, nu verder wil zetten en dat hij de leiding van het Agentschap Integratie en Inburgering op zich wil nemen. Dat zal geen gemakkelijke opdracht zijn. De man staat voor de uitdaging om dat agentschap weer helemaal op de rails te krijgen en om van dat agentschap en bij uitbreiding van inburgering in Vlaanderen een succes te maken. Ik denk dat dit goed nieuws is voor ons allemaal, behalve misschien voor u, mijnheer Van Rooy, want u zou liever hebben dat inburgering geen succes wordt. (Opmerkingen van Sam Van Rooy)
Ik heb er in ieder geval alle vertrouwen in dat de heer De Ro de geschikte man zal zijn op de geschikte plaats.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik zal niet te diep ingaan op onze bezorgdheid rond het wanbeheer binnen het agentschap. Wij hebben het daar de afgelopen weken en maanden al veel over gehad. Collega Moerenhout volgt dat goed op. Volgende week krijgen we dat rapport, als ik het goed heb, en dan hoop ik dat we het hier kunnen bespreken, dat we in de diepte kunnen ingaan op wat blootgelegd moet worden en dat we kunnen zoeken naar oplossingen. Wij zijn er immers van overtuigd dat er heel wat zaken zijn gebeurd die de doelstellingen van het agentschap niet dienden en ze net onder druk zetten.
Ik wil wel heel kort reageren inzake de procedures en de benoemingen. In het kader van andere thema’s hebben we het daar al over gehad en hebben we daarover al van mening verschild. In dezen wil ik aangeven dat deze procedure nog niet perfect is. Er zijn dingen die echt beter kunnen. Op een bepaald moment eindig je met vijf mensen, die door een raad van bestuur beoordeeld worden. De vraag is of je die stap niet nog objectiever kunt maken. Anderzijds geloof ik wel dat, als we de provinciegouverneurs ook op deze manier zouden benoemen, dat een stap in de goede richting zou zijn en al een iets objectievere manier van werken zou zijn dan de huidige. In die zin wil ik het pleidooi volgen om niet te veel op de man te spelen. Ik denk dat mensen alle kansen moeten krijgen om hun job in volle bevoegdheid aan te vatten. In dezen geloof ik dat er genoeg redenen zijn om overtuigd te zijn van de kracht van deze procedure.
Ten slotte verwelkom ik het pleidooi van collega Sminate om een cumulverbod in te stellen. Wij zijn er allang van overtuigd dat je een voltijds schepenmandaat of mandaat als burgemeester niet kunt combineren met een rol in het parlement of met een andere voltijdse job. Wij willen ervoor pleiten om dat pleidooi door te trekken ten opzichte van iedereen, niet alleen als het gaat over een algemeen directeur van een overheidsagentschap, maar ook als het gaat over volksvertegenwoordigers. Het spijt me dat ik het u moet zeggen, voorzitter, maar misschien moeten we ons allemaal focussen op één job. Titelvoerend kan ik nog enigszins aanvaarden, maar de echte uitoefening is iets anders.
Ik wil nog één opmerking geven, collega’s. Ik heb het de voorbije jaren vaak meegemaakt dat een oud-parlementslid of een oud-kabinetsmedewerker na een selectie als eerste uit de bus kwam. We kunnen dan zeggen dat het platte politieke spelletjes zijn, maar bekijk het ook eens anders. Misschien zijn er in de politiek wel degelijk mensen die capaciteiten en bekwaamheden hebben zodat ze, wanneer ze aan selectieprocedures meedoen, als eerste slagen. Hou dat even in het achterhoofd.
Minister Somers heeft het woord.
Er zijn twee dimensies in mijn antwoord. Mijn eerste dimensie is de grond van de zaak. Ik bekijk dit dossier niet als historicus. Ik vind dat de uitdaging – en ik meen dat – waar we in Vlaanderen voor staan om van inburgering en samenleven in diversiteit een succes te maken, te belangrijk is om ons – laat me zeggen – door ‘nevendiscussies’ te laten afleiden.
We hebben een ambitieus regeerakkoord en we kunnen discussiëren over de inhoud en of we het eens zijn met elke regel daarin, maar ik vind het wel cruciaal. Ik wil heel graag een agentschap dat een geschiedenis heeft, dat komt van twintig afzonderlijke entiteiten die een proces hebben doorgemaakt om het inburgeringsbeleid stap voor stap op te bouwen, de volgende jaren een stap vooruit laten zetten. Dat betekent dat men de krachten moet bundelen, eerder dan te verdelen. Dat is het uitgangspunt van hoe ik naar dit dossier kijken. Daarom wil ik me niet laten afleiden door het verleden, maar wil ik naar de toekomst kijken. Dat is voor mij absoluut belangrijk.
Elke organisatie kan beter, dus ook het Agentschap Integratie en Inburgering. De enen zullen zeggen dat het glas halfvol is, de anderen dat het halfleeg is, sommigen zullen zeggen dat het drie vierde vol is. Mij interesseert hoe we vooruit geraken. Dat is voor mij de essentie. Vanuit dat perspectief kijk ik naar het agentschap, en niet door de bril van een historicus of van iemand die een evaluatie van het verleden wil maken. Ik wil vooruit, ik wil daar heel duidelijk in zijn, en ik zal proberen om dat op een heel constructieve manier te doen.
U mag het me niet kwalijk nemen, maar ik stoor me toch een beetje aan de toonzetting van wat men zegt over de nieuwe directeur. Ik heb niet de ambitie om de heer Van Rooy te overtuigen. De heer Van Rooy zegt dat het wel toevallig is dat het extern bureau Hudson – ‘we weten hoe dat gaat’ – de heer De Ro heeft geselecteerd. Neen, ze hebben vijf mensen geselecteerd die voor de raad van bestuur zijn gekomen. Is het toevallig dat de heer De Ro wordt gekozen? Neen, dat is niet toevallig. Het is omdat de heer De Ro veel kwaliteiten heeft. Een van de grote problemen van ons politieke bestel is dat wij, in tegenstelling tot in Nederland, helemaal geen natrajecten voor politici aanvaarden, helemaal niet. In Nederland is er een heel sterke traditie, net zoals in de Scandinavische landen. Ex-politici of mensen die geen parlementslid meer zijn, kunnen verantwoordelijkheden krijgen binnen de administratie of op andere plaatsen. Bij ons is er een soort van angst en pleinvrees en negativiteit die we zelf organiseren, over de kwaliteit van mensen die in het parlement aanwezig zijn. Ik contesteer dat.
Mevrouw Goeman, ik contesteer ook het verhaal – u hebt het al twee keer verteld – van het blauwe fabriekje. Het doet me revolteren, en ik zal zeggen waarom. Van de twaalf mensen in de raad van bestuur is er één Vld’er. Als dat al een blauw fabriekje is, dan zijn er veel blauwe fabriekjes in de wereld. Er zit er een op de twaalf. Duid me de tweede aan, noem mij zijn naam. Als u dat kunt, trek ik mijn woorden in. Sami Souguir in de raad van bestuur is de enige op twaalf. Er zitten zes mensen in met een politieke affiliatie en zes onafhankelijke bestuurders. Ik heb daar niet voor gekozen, dat heeft mijn voorganger gedaan. Hij heeft hen ook aangeduid. Hij heeft de juiste mensen uit het bedrijfsleven vanwege hun deskundigheid aangetrokken. Ze zijn nooit gecontesteerd geweest. Nooit heeft iemand gezegd dat die zes onafhankelijken eigenlijk verdoken politieke duikboten zijn. Dat is nooit gezegd. De zes anderen zijn politiek aangeduid en een van hen is een Vld’er. Eén. Als die twaalf unaniem zeggen dat de heer De Ro de beste is en als u zegt dat het allemaal is gestuurd, dan zegt u van verschillende mensen in de raad van bestuur, onafhankelijken en verantwoordelijken in het bedrijfsleven, dat ze zich laten gebruiken, door de minister die buiten de procedure staat, nog maar één keer op de raad van bestuur is geweest na de benoeming. Ik ben na de benoeming naar de raad van bestuur gegaan om eens kennis te maken. Voor de rest heb ik geen contact met de raad van bestuur. Ofwel aanvaarden we het systeem van het extern verzelfstandigd agentschap, ofwel niet.
Waar ik me ook aan stoor, is dat men ad hominem nieuwe regels gaat invoeren over cumul. Als men hier de vraag stelt of de heer De Ro schepen kan zijn en tegelijk hoge ambtenaar, dan is het antwoord daarop: ja, hij kan dat. Als men dat niet wil, moet men de regels van het ambtenarenstatuut wijzigen voor iedereen. Ik wil geen inventaris maken van alle mensen die vandaag de dag in onze administratie zitten, en lokaal of op andere plaatsen politieke verantwoordelijkheden dragen. Dat is iets waar we zelf voor gekozen hebben in dit parlement. Daar hebt u, en toen ik daar zat, ik, ook voor gekozen, dat een ambtenaar ook een politiek mandaat kan uitoefenen.
Mijnheer Vaneeckhout, ook uw partij is daar voorstander van, dat ambtenaren een politiek mandaat kunnen uitvoeren. De vraag is hier: kan de heer De Ro schepen zijn in Vilvoorde, ja of neen? Geen enkele partij heeft ooit gecontesteerd dat dat zou kunnen. Integendeel, we hebben de voorbije jaren de verboden afgebouwd. We hebben zelfs de discussie gehad over militairen die al dan niet konden meedoen aan verkiezingen. We hebben gezegd dat burgers, wat hun functie ook is, politieke verantwoordelijkheid moeten kunnen dragen, waar ze ook zijn.
Ik revolteer dus, en het maakt me echt kwaad dat men hier in twijfel komt trekken wanneer iemand wordt aangesteld in die functie die lokaal een schepenverantwoordelijkheid heeft. Dan moet men dat consequent doen, dan moet men dat overal doen. Men kan bij regeringsonderhandelingen onderhandelen dat dat moet gebeuren. Ik vind dat dat niet kan. Ik vind dat dit op de kap is van iemand die zich hier nu niet meer kan verdedigen. Ik vind dat goedkoop. Dat mag u me niet kwalijk nemen, maar ik vind dat goedkoop.
Ik vind dat ook de integriteit van die persoon onderuit wordt gehaald. Als wij vinden dat iemand niet tegelijk ambtenaar kan zijn en een politiek mandaat kan bekleden, en die functie van ambtenaar correct kan invullen, dan moeten we dat in de plenaire vergadering morgen verbieden, maar dan voor iedereen, en niet voor één persoon. Want dan zijn we politiek ‘à la tête du client’ aan het doen. Dat doen we niet.
We hebben gezegd dat we in de raad van bestuur zes mensen politiek zouden aanduiden, en zes mensen onafhankelijk. Dat heb ik niet beslist, ik heb die niet samengesteld, dat heeft mijn voorganger gedaan. Als een raad van bestuur van twaalf mensen, met een Open Vld’er erin omdat hij Open Vld’er is, zegt dat hij de beste is op basis van een selectieprocedure die we altijd volgen, dan stoort me dat niet.
Ik ga zelfs meer zeggen. De heer De Ro heeft een uittredingsvergoeding als parlementslid. Hij kan die opnemen tot in oktober. Niks verhindert hem dat. Het is zijn wettelijk recht om dat te doen. Wel, de heer De Ro gaat dat niet doen. Hij heeft de integriteit om te zeggen dat het zijn keuze is. Het is een keuze die ik niemand opleg. We hebben het statuut zo gemaakt dat je die uittredingsvergoeding een jaar kunt opnemen. Hij heeft die tot in oktober. Hij heeft gezegd: de dag dat ik als directeur word aangesteld – hij moet nog worden aangesteld –, dan verzaak ik aan mijn uittredingsvergoeding. Ik wil eens vragen hoeveel mensen in deze commissie mensen kennen in hun fractie die dat al hebben gedaan, die de dag dat ze opnieuw aan de slag zijn als werknemer en uitgetreden zijn als parlementslid, die uittredingsvergoeding niet meer moeten hebben. Hoeveel hebben er dat gedaan? Wel, ik kan u zeggen dat de heer De Ro dat gaat doen. Dat siert hem. Dat maakt hem tot iemand met een grote integriteit. Pas op, ik vind hem voor mij geen rolmodel. Ik weet niet of ik van plan ben dat te doen, want ik ga mijn rechten uitputten. We hebben rechten, en als we vinden dat die regels veranderd moeten worden, dan moeten we ze veranderen. Hoewel de regel anders is, gaat de heer De Ro dat doen.
U mag me niet kwalijk nemen dat ik me stoor aan aanvallen met verhalen van ‘het blauwe fabriekje’. Mevrouw Goeman, dat stoort me, dat stelt me teleur in u. Over meerderheid en oppositie heen werken we hier heel goed samen, maar dat soort terminologie is populisme. U mag het me niet kwalijk nemen, maar dat noem ik populisme.
Mevrouw Sminate, ik stoor me ook aan het feit dat u de vraag op tafel legt of zo iemand wel schepen kan blijven. Dat is op de persoon, en niet op de regel. Dat is voor mij niet aanvaardbaar. Dat is niet de manier waarop ik naar zo'n dossier kijk.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Ik wilde niet meer reageren, maar als ik zie hoeveel mensen er hier als door een wesp gestoken reageren, dan weten we wel zeker dat er iets aan de hand is, natuurlijk.
Ik heb absoluut niet de kwaliteiten van Jo De Ro in twijfel getrokken. Sterker nog, ik ken Jo De Ro niet, en dat interesseert me ook niet. Maar u kent het spreekwoord wel: wie het schoentje past, trekke het aan. Als ik dan hier mijnheer Ongena hoor zeggen: ‘Jo De Ro, dat is zo een kwaliteitsvolle kerel, je moet niet zeggen dat dit een platte politieke benoeming is.’ Wel, ik heb die woorden ‘platte politieke benoeming’ niet eens uitgesproken, mijnheer Ongena, u hebt dat gedaan. Wie het schoentje past, trekke het aan. Alle reacties die ik hier hoor, zeker die van de heer Somers, bewijzen dat. Ik heb een gevoelige snaar geraakt. Nogmaals, hij zal zijn kwaliteiten hebben, maar volgens de kiezer had hij die niet meer, die kwaliteiten, want hij is niet herverkozen. Dat kan natuurlijk ook liggen aan de kopstuken van Open Vld, ik weet niet of dat te wijten is aan de heer Jo De Ro, maar hier wordt hij opgevist voor een mooie functie, omdat hij niet herverkozen is. Iedereen snapt dat. Iedere burger die dit leest, denkt dat, en hij of zij heeft ook gelijk, want niemand maakt mij wijs dat uit die negentien geschikte kandidaten, hij die grote held was zoals hij hier wordt afgeschilderd. Neen, dat weten wij allemaal. Hier is iets aan de hand. En inderdaad, mevrouw Goeman heeft dat terecht gezegd, het blauwe fabriekje moest het blauwe fabriekje worden, nog meer dan het al was. Dat is hier gebeurd en niets anders.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Je kunt natuurlijk niet werken met twee maten en gewichten. Ik kan alleen maar vaststellen dat als wij ook in het verleden over het Agentschap Integratie en Inburgering spraken als een ‘N-VA-boîte’, met de voorzitter van de raad van bestuur die van N-VA was, met een algemeen directeur die ook van een N-VA-kabinet kwam, en Open Vld daar toen nooit op gereageerd heeft, en nu we dus in een soortgelijke situatie zitten waarin een aantal sleutelposities wel in handen van liberalen zijn, dat ineens een probleem is volgens de minister.
Wat specifiek de heer De Ro betreft, wil ik nog eens heel duidelijk onderstrepen dat het absoluut niet over zijn persoon gaat, dat wij niet twijfelen, noch aan de procedure, noch aan zijn expertise – dat was mijn punt helemaal niet. Er is een leven na de politiek, en op een dag zitten wij allemaal in die situatie. Dan hoop ik inderdaad dat er op een objectieve manier gekeken wordt naar mensen hun expertise om ze al dan niet een job te geven in of buiten de politiek.
Over de grond van de zaak – want daar gaat het mij eigenlijk om, minister – denk ik dat wij het allebei eens zijn over het belang van inburgering, om mensen de taal te leren, om mensen een cursus maatschappelijke oriëntatie te geven, zodat ze inderdaad zo snel mogelijk hun plaats vinden in de maatschappij. We kunnen dat belang niet overschatten. Net daarom hebben we nood aan een slagkrachtig agentschap. Als geschiedkundige – ik durf dat ander woord hier niet meer gebruiken, omdat ik schrik heb om weer een belediging naar mijn hoofd geslingerd te krijgen – denk ik natuurlijk wel dat we naar het verleden moeten kijken. Ik heb het al gezegd: ik heb gekozen voor geschiedenis omdat ik denk dat we moeten durven kijken naar het verleden om te leren voor de toekomst. Daarom, opnieuw – maar ik zal mijn vraag denk ik nog eens formeel aan de voorzitter stellen –, denk ik dat we absoluut toch een bespreking moeten doen van de rapporten en de analyses die gebeurd zijn, zowel door het Rekenhof als door de visitatiecommissie, om te kijken wat er is fout gelopen, zodat we daar uit kunnen leren voor de toekomst.
We gaan dat zeker doen, maar zoals in de plenaire vergadering al gesteld, en dat is nog steeds zo, zijn die rapporten nog niet te onzer beschikking.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.