Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, in het februarinummer van het onvolprezen blad 'Lokaal' van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) stond een bijzonder interessant stuk over de uittredingsvergoedingen voor lokale uitvoerende mandatarissen. De titel 'Een jaar uittredingsvergoeding: Wat weten we (niet)?' wekte meteen onze interesse op, want in 2019 konden burgemeesters en schepenen die niet herverkozen raakten, voor het eerst terugvallen op een uittredingsvergoeding. Die bijsturing is er gekomen om het inkomensverlies na een mandaat voor een stuk te gaan compenseren. De compensatie is beperkt tot twaalf maanden voor mensen die twee volledige opeenvolgende legislaturen hun mandaat uitoefenden. Dit betekent dat de laatste vergoedingen eind vorig jaar werden uitbetaald en er dus een balans kon en kan worden opgemaakt van het systeem.
Wat meteen opvalt in het artikel is hoe vaak er gesproken wordt in de voorwaardelijke wijs: interpretaties, vraagtekens en mogelijke discussiepunten. Dat maakt meteen duidelijk dat het nog niet helemaal duidelijk is wat de impact van deze bijsturing is en dat het ook moeilijk was om te anticiperen op operationele valkuilen. Het moet natuurlijk de bedoeling zijn om de marges voor interpretatie in die nieuwe regelgeving zo klein mogelijk te houden, zeker wanneer het om het inkomen van mensen gaat en des te meer wanneer het om gemeenschapsgeld gaat.
In 2019 slaagde het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) erin om bij de meeste knelpunten een knoop door te hakken, maar wij willen de kans niet laten voorbijgaan om het systeem grondig te evalueren en remediëringen naar voren te schuiven, voor zover dat nodig is, zodat we met het oog op 2024 kunnen bijsturen.
Wat is uw eerste aanvoelen bij de manier waarop het stelsel van uittredingsvergoedingen tot stand is gekomen? Herkent u zich in de analyse van de VVSG?
Wat zijn volgens u de grootste knelpunten?
Waren er veel onduidelijkheden die in de loop van het jaar geïnterpreteerd moesten worden? Leidde dit tot consequente beslissingen?
Ving u signalen op van vermeend misbruik van het systeem of schemergrijze achterpoortjes die naar de geest van de regelgeving dienen gesloten te worden? Hoe zult u die eventuele achterpoortjes aanpakken?
Plant u een evaluatie van het systeem? Op welke termijn? In welke mate zult u daarvoor samenwerken met onze vrienden bij de VVSG?
Minister Somers heeft het woord.
Collega's, vooreerst wil ik opmerken dat de regeling van uittredingsvergoedingen van lokale mandatarissen gebonden is aan veel striktere voorwaarden en beperkingen in vergelijking met de uittredingsvergoedingen op andere niveaus. Het is belangrijk om dit even op te merken.
De regeling is een tijdelijk opvangnet voor uitvoerende mandatarissen die na een lange carrière als mandataris ander werk moeten vinden.
Bij de inwerkingtreding van nieuwe regelgeving rijzen altijd vragen bij de effectieve toepassing ervan. Vragen duiden ook niet steeds op een onduidelijk beleid. Lokale besturen willen zekerheid dat ze de regelgeving correct toepassen en dat het bedrag van de vergoeding juist werd berekend. Mijn administratie, de administratie van de heer Windey, heeft echter heel efficiënt en effectief gereageerd, dit onder meer in overleg met de VVSG. Ik wens het Agentschap Binnenlands Bestuur hiermee te feliciteren.
De meeste ‘onduidelijkheden’ die in het artikel worden aangehaald, waren reeds uitgeklaard in de maanden voor de inwerkingtreding van de nieuwe regels in het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur en het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juli 2018 houdende het statuut van de lokale mandataris.
De meeste vragen die in 2019 nog om antwoord vroegen, hadden vooral te maken met aspecten van de uittredingsvergoeding die niet behoren tot de Vlaamse bevoegdheid en zijn federale materie. Denk maar aan sociaal- en fiscaalrechtelijke behandeling van de uittredingsvergoeding of de mogelijkheden tot cumulatie van de uittredingsvergoeding met vervangingsinkomens. Mijn administratie heeft voor de inwerkingtreding van de regelgeving hierover veelvuldig gecommuniceerd met de bevoegde federale ministers of instanties.
U vraagt wat de grootste knelpunten waren. Uit analyse van de adviesvragen die bij het Agentschap Binnenlands Bestuur zijn binnengekomen, blijkt dat de meeste vragen betrekking hebben op de praktische toepassing van de regels. Hoe moet de aanvraag van de vergoeding bij het bestuur gebeuren? Hoe moet het bedrag van de uittredingsvergoeding worden berekend en door wie moet dit worden vastgesteld? Wat moet in functie van een bijpassing met de uittredingsvergoeding worden begrepen onder het begrip ‘beroepsinkomen’?
Alle vragen werden beantwoord via FAQ’s die nog steeds raadpleegbaar zijn op de website van ABB.
Waren er veel onduidelijkheden die in de loop van het jaar moesten worden geïnterpreteerd? Leidde dit steeds tot consequente beslissingen? Uit analyse van de adviesvragen bleken er in 2019 nog vragen te zijn over volgende onderwerpen. Gedurende de eerste weken: of een eindejaarstoelage en vakantiegeld bij uitdiensttreding aanzien moesten worden als een beroepsinkomen; aspecten die geregeld worden door andere federale instanties; cijfermatige vragen, bijvoorbeeld wat moet in aanmerking worden genomen als beroepsinkomen voor zelfstandige gewezen mandatarissen, invulling van termen als ‘beroepsinkomen’ of ‘laatste jaarwedde’ in zeer specifieke cases.
In de gevallen waar overleg met andere instanties noodzakelijk was, zorgde de administratie ABB voor de coördinatie en de eenvormigheid van de verstrekte adviezen.
Ving ik signalen op van vermeend misbruik van het systeem of schemergrijze achterpoortjes? De Vlaamse regelgeving is zo opgesteld dat geen politieke willekeur mogelijk is. Indien de betrokkene voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 149 van het decreet op de lokale besturen en artikel 14 van het besluit van de Vlaamse Regering over het statuut van de lokale mandataris, en hij een verklaring op erewoord indient waaruit blijkt dat hij geen beroepsinkomen geniet of een beroepsinkomen dat lager ligt dan het bedrag van de uittredingsvergoeding, dan heeft hij recht op een uitbetaling van de vergoeding. Het bestuur heeft hierin geen beoordelingsmacht en er kan dan ook geen willekeur zijn in wie een uittredingsvergoeding krijgt uitbetaald.
Zoals gezegd, wordt gewerkt met een verklaring op erewoord waarin de uittredend mandataris moet aangeven welke beroepsinkomsten hij geniet. Het komt aan elke mandataris toe om hier, net zoals gedurende zijn mandaat, integer te handelen en dit correct in te vullen. Indien er toch een vermoeden is bij het bestuur dat dit niet correct zou zijn, dan kan zij nog altijd klacht indienen bij het parket wegens mogelijke valsheid in geschrifte.
Wat betreft mandatarissen die onbetaald verlof blijven nemen bij hun werkgever om zo recht te hebben op de volledige uittredingsvergoeding, zoals in het artikel van de VVSG wordt aangehaald: dit valt moeilijk uit te sluiten door regelgeving. Ik weet niet goed hoe je dat kunt uitsluiten. Het is de vrije keuze van de mandataris of hij onmiddellijk na beëindiging van zijn mandaat terug aan het werk gaat. De decreetgever kan hem hier moeilijk toe dwingen. ABB heeft in totaal drie klachten ontvangen in verband met het al dan niet uitbetalen van de uittredingsvergoeding.
Plan ik een grondige evaluatie van het systeem en op welke termijn? Zoals reeds aangekondigd in de commissie zal een evaluatie van het statuut van de mandataris plaatsvinden en vanzelfsprekend zal hierbij ook een beleidsevaluatie plaatsvinden van de regeling rond de uittredingsvergoeding. Hier kan ik nog geen exacte timing op plakken. We zullen hierin ook de VVSG betrekken en hun bemerkingen en knelpunten meenemen in deze evaluatie. Zij krijgen immers signalen uit het werkveld over de toepassing van zowel het decreet als over het besluit van de Vlaamse Regering houdende het statuut van de lokale mandataris.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik wil even verduidelijken dat we hier niet zijn om een of andere populistische vraag te stellen over het systeem of om dat verkeerdelijk voor te stellen. Het is een goede zaak voor mandatarissen die hun verantwoordelijkheid nemen op het lokale niveau, zodat ze ook een bepaalde zekerheid hebben na hun mandaat door daar een bepaalde verloning tegenover te stellen.
Het is inderdaad nieuwe regelgeving, die heel eenvoudig klinkt bij een eerste blik, maar bij de operationele vertaling heel complex blijkt te zijn. We krijgen veel vragen uit allerlei richtingen over hoe dat wordt geïnterpreteerd, wat beroepsinkomen is, hoe we omgaan met mensen die zelfbewust kiezen om toch nog een tijd thuis te blijven. Er zijn ook verhalen over mensen die door een vennootschap worden betaald en uiteindelijk minder loon zouden ontvangen om op die manier toch de volledige uittredingsvergoeding te krijgen. We zijn aan onszelf verplicht om uit te kijken – verklaringen op eer, allemaal goed en wel – of er geen signalen zijn over misbruik die ingaan tegen de letter van de wet, maar ook tegen de geest van deze regelgeving. Daarom willen we graag een pleidooi houden om die evaluatie grondig te doen.
Als ik de indicatieve planning mag geloven, hebben we volgende week een ontmoeting met vertegenwoordigers van de VVSG over het statuut. Ik ga ervan uit dat dit eventueel ook daar aan bod kan komen. Het is ook goed dat er maar drie klachten zijn. Het toont dat er geen massaal misbruik zal zijn.
Minister, is het op dit moment uw intentie om dingen bij te sturen richting 2024? Bent u van plan om grosso modo, zoals het er vandaag uitziet, alles aan te houden zoals het nu is, omdat er geen vermoeden is van problemen?
De heer Vandeput heeft het woord.
De vorige Vlaamse Regering heeft een goed initiatief genomen om wat zekerheid te geven aan mensen die politiek hun nek uitsteken en vaak bij het niet kunnen verlengen van hun mandaat wat goed te maken hebben.
Minister, het is duidelijk dat het nieuwe regelgeving is. Het is dan ook onderhevig aan evaluatie en desgevallend bijsturing. Dat is vanzelfsprekend.
De definitie ‘beroepsinkomen’ is inderdaad een heel moeilijke definitie. Daarvoor moet er een rechtszekere oplossing komen, met de bedoeling dat men niet zomaar een uitkering krijgt als een verworven recht, maar dat het wel een vangnet is voor degene die er naast valt. Daarom is het wellicht goed om te weten over hoeveel gevallen we spreken. Hebt u een zicht op het aantal? Misschien is het nuttig om te onderzoeken hoeveel mensen in aanmerking zouden kunnen komen, of die er effectief een beroep op hebben gedaan.
De heer De Loor heeft het woord.
Dit is inderdaad een zeer interessante vraag om uitleg, want het is een niet-onbelangrijk thema, dat mensen zekerheid biedt op het feit dat ze politiek hun nek hebben uitgestoken. Het is ook een thema waarover met een zekere schroom wordt gecommuniceerd, of niet gecommuniceerd of omgegaan.
Ik had ook een vraag over het aantal uittredingsvergoedingen voor lokale mandatarissen. We zien dan wat de cijfers geven op termijn, eenmaal die oefening is gemaakt. Minister, bent u van oordeel, met de informatie waarover u nu beschikt, of er decretale aanpassingen nodig zullen zijn, of er aanpassingen nodig zijn aan andere regelgevingen om een aantal zaken in de toekomst te ondervangen?
Ik ben ook heel tevreden om te horen dat er geen politieke spelletjes rond worden gespeeld op lokaal niveau, dat het geen deel uitmaakt van politieke willekeur.
Ik heb nog een specifieke vraag. U hebt verwezen naar een aantal federale materies waar ook soms een conflict mee was, onder andere die cumul met een vervangingsinkomen. Is dat momenteel volledig uitgeklaard of zijn daar nog zaken hangende?
Tot slot zou ik opnieuw van de gelegenheid willen gebruik maken om het Agentschap Binnenlands Bestuur, de diensten van de heer Windey, te feliciteren met hun professionele aanpak. Zeker als het over het inkomen van mensen gaat, is dat absoluut een vereiste.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik sluit uiteraard aan bij de collega’s rond de positiviteit die we moeten hebben voor het systeem. We hebben allemaal vragen gehad. Een evaluatie is dus zinvol. Ik heb nog een korte vraag over die verklaring op eer. Hebt u weet van klachten bij het parket? Ik weet dat u het parket niet bent, maar hebt u er weet van of er klachten zijn?
Minister Somers heeft het woord.
Eerst en vooral, dank aan alle sprekers die het belang van dit systeem erkennen. Dat is een sluitstuk van een sociaal statuut van een lokale uitvoerend mandataris. We moeten inderdaad goed blijven bewaken of de manier waarop dat concreet invulling krijgt, juist gebeurt. Tot nu toe is het aantal klachten beperkt. Ik heb geen weet van klachten bij het parket. Ik kan daar niet bevestigend op antwoorden.
Over wat mijnheer Vandeput vraagt, zullen we bij de administratie gaan kijken of we daar een begin van antwoord kunnen op geven, over aantallen en dergelijke meer, om een beetje een betere foto te hebben.
We gaan heel binnenkort, volgende week, over het statuut praten. Misschien moeten wij kijken of we ook een antwoord hebben op de vraag van de heer De Loor, namelijk: zijn alle problemen nu uitgeklaard, ja of neen? Ik denk dat het overgrote deel uitgeklaard is. Of nu het laatste probleem al uitgeklaard is? Er kunnen altijd nieuwe problemen ontstaan. We leven nu eenmaal in een complexe samenleving, met heel complexe regelgeving. Mij lijkt het dat de problemen uitgeklaard zijn, maar we gaan voor alle zekerheid nog eens checken of er geen problemen meer hangende zijn, of alles helder is.
De vraag om een betere definitie van ‘beroepsinkomen’ te hebben, is moeilijk. Dat is bijna een fiscaalrechtelijke regeling. Ik weet niet of we ons daaraan moeten wagen. Mijn antwoord aan de heer Vaneeckhout: ik zou grosso modo, in algemene termen, deze regeling willen behouden. Ik heb niet het gevoel dat er nood is aan een grote decretale ingreep om een en ander bij te sturen op de informatie die we nu hebben. Maar we gaan de puzzelstukken die gevraagd zijn, nog proberen in te zamelen om het dossier nog wat verder te vervolledigen. Alleszins bedank ik voor de vraagstellingen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik wil eerst en vooral ook aansluiten bij de complimenten aan het Agentschap Binnenlands Bestuur. Mijn vraagstelling was ook zo opgebouwd dat het ging naar het werk van het agentschap. Ik ben er mij van bewust dat u daar als minister zeer weinig in doet, en dat het eigenlijk het agentschap is die dat waar maakt. (Opmerkingen)
Ik kijk uit naar de gedachtewisseling volgende week.
Aansluitend bij uw vraag over de uittredingsvergoeding, minister, zou ik toch willen afsluiten met een slotpleidooi om misschien toch nog eens, vanuit dit huis, de regelgeving die van toepassing is op de lokale mandatarissen te bekijken, om misschien een aantal van die inspiratiebronnen te gebruiken voor onze eigen regelgeving als Vlaamse volksvertegenwoordigers. U hebt terecht gezegd dat het een andere regelgeving is, namelijk dat er meer voorwaarden aan verbonden zijn. Mij lijkt er niet zoveel in de weg te staan om diezelfde voorwaarden toe te passen op ons eigen statuut. Bij dezen, een pleidooi om ook daar elkaar te vinden als bondgenoot.
De vraag om uitleg is afgehandeld.