Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Vraag om uitleg over de slechte Europese score van Belgiƫ inzake dierproeven
Vraag om uitleg over proefdieren in ons land die pijn lijden
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Voorzitter, vorige week, op 11 februari, werd er een rapport bekendgemaakt door Global Action in the Interest of Animals (GAIA). Daaruit blijken een aantal zaken. Eén, in Europa worden op jaarbasis ongeveer 22 miljoen proefdieren gebruikt voor onderzoek. Daartoe werd de periode 2015 tot 2017 geanalyseerd. Ons land – of beter: de staatsstructuur België – zit op 511.194 gebruikte proefdieren. Dat is op Belgisch niveau, niet op Vlaams niveau. Daarmee bekleedt België de zesde plaats, na het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Italië, Spanje en Duitsland, van landen die het meest proefdieren gebruiken.
Wat ook blijkt uit dat onderzoek, is dat we in de top vijf van de lidstaten zouden staan met het hoogste aantal proefdieren dat ernstige pijn lijdt. De cijfers gelden voor de periode 2015 tot 2017. Voor alle duidelijkheid: de cijfers betreffen het Belgisch niveau, zo heb ik begrepen uit lezing van de studie, en gaan vooraf aan een aantal acties die u zelf hebt aangekondigd in 2017. Ik herinner me dat u toen 350.000 euro hebt geïnvesteerd in alternatieven voor proefdierenonderzoek, met ook een Europees platform dat u daar hebt gelanceerd. In die zin vond ik het toch belangrijk om dat even richting parlement te brengen, met een vijftal vragen.
Minister, bent u zelf verrast door die statistieken? Of had u die cijfers ook zelf voor ogen? Wat is de verklaring voor het hoge aantal proefdieren in België in vergelijking met andere EU-lidstaten? Op welke wijze wordt op EU-niveau de graad van pijnervaring bij proefdieren gemeten en vergeleken? Hoe komt het dat er zoveel dieren gekweekt worden voor wetenschappelijk onderzoek die niet in proeven worden gebruikt? Kan er een strategie worden uitgewerkt die dat vermijdt? Wanneer is voor u het ultieme moment waarop alle dierproeven kunnen worden vervangen door alternatieven?
Mevrouw Sterckx heeft het woord.
Dierenrechtenorganisatie GAIA wijst op een rapport van de Europese Commissie waaruit blijkt dat België nog steeds tot de grootverbruikers van proefdieren in Europa behoort. België staat met een enorm aantal van 511.194 proefdieren in de top 6 van lidstaten met het hoogste aantal proefdieren. Ons land verbruikt volgens de cijfers zo’n 50.000 proefdieren meer dan Nederland. Wat het aantal proefhonden betreft, staat België op de 4de plaats. België staat ook in de bedenkelijke top 5 van de lidstaten met het hoogste aantal proefdieren dat ernstig lijdt, namelijk 82.536 proefdieren.
GAIA reageert dat dit geen cijfers zijn om trots op te zijn en dat het rapport beweringen ontkracht dat we op de goede weg zijn. De bestaande initiatieven zoals het budget voor de ontwikkeling van alternatieve methoden voor dierproeven, de verzameling van alternatieve methoden in een centrale databank en de adviezen van de Vlaamse Proefdierencommissie volstaan dus duidelijk niet om België op Europees vlak goed te laten scoren en een massaal gebruik van proefdieren te voorkomen.
Minister, in de beleidsnota Dierenwelzijn 2019-2024 staat te lezen dat u met de sector een rondetafelgesprek zult opstarten om een concreet actieplan uit te werken teneinde het gebruik van proefdieren af te bouwen. Hoe verklaart u de slechte score voor België voor wat het aantal dierproeven betreft? Erkent u dat er snel bijkomende stappen nodig zijn om het aantal dierproeven terug te dringen? Welke concrete initiatieven wilt u nemen en met welke timing zult u zich hiervoor engageren?
Mevrouw De Vroe heeft het woord.
De collega's hebben verwezen naar een artikel in De Morgen over dit thema en ook naar het rapport van de Europese Commissie dat vermeldt dat België met 511.194 proefdieren op plaats 5 in de ranglijst van de landen met de meeste dierproeven staat na Duitsland, Frankrijk, Spanje en Italië. Dat heeft wellicht te maken met het de grote aanwezigheid van onderzoeksinstellingen in ons land en het feit dat we in België een aanzienlijke aanwezigheid van farmabedrijven hebben die zich ook wijden aan onderzoeken voor de ontwikkeling van nieuwe medicatie. Ons land gebruikt bijvoorbeeld zo'n 50.000 proefdieren meer dan Nederland.
Ons land staat helaas ook in de top 5 van lidstaten met het hoogste aantal proefdieren die ernstige pijn lijden, na Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Italië. Volgens de statistieken lijdt 3 procent van de proefdieren ernstige pijn, terwijl dat in België voor 82.536 dieren of bijna 1 op 5 het geval is. Dat is een heel hard cijfer in vergelijking met de andere cijfers en een pijnlijke vaststelling.
Die vaststelling is niet alleen pijnlijk, maar ook opmerkelijk en noopt tot verdere analyse naar de oorzaken daarvan. Bovendien ontslaat het ons niet om systematisch verder te werken aan het realiseren van de ambitie om dierproeven te beperken en de dierenwelzijnsprotocollen die vandaag al bestaan te optimaliseren zodat dieren een absoluut minimum aan pijn ervaren en dat proefdieren verder kunnen worden afgebouwd.
Helaas bestaan er momenteel nog niet voor alle dierproeven alternatieven. Dit creëert een spanningsveld tussen het dierenwelzijn en de wetenschappelijke vooruitgang. De focus ligt hoe dan ook op een steeds verder doorgedreven toepassing van het 3V-principe (vermindering, verfijning, vervanging) om het gebruik van proefdieren zoveel mogelijk te beperken en te voorkomen.
Minister, ik ga ervan uit dat u het rapport van de Europese Commissie ter kennis hebt genomen, en mijn vraag is welke conclusies u als bevoegd Vlaams minister trekt met betrekking tot de Vlaamse situatie.
In de media focust de berichtgeving vooral op de absolute cijfers van het aantal gebruikte proefdieren in het algemeen en het hoge aandeel van proefdieren dat pijn lijdt in het bijzonder. In welke mate zijn de Belgische cijfers over het aantal proefdieren die pijn lijden representatief voor Vlaanderen? Wordt in het rapport ook effectief duiding gegeven over de oorzaken hiervan, en in welke situaties, onderzoeken of laboratoria die dierproeven met pijnlijke gevolgen voor de dieren zich voordoen?
De cijfers hebben betrekking op de periode 2015-2017, toen Vlaanderen nog maar net bevoegd was geworden voor het dierenwelzijn. Minister, kunt u ons een verder zicht geven op de evolutie die we sinds 2017 hebben gemaakt wat dit betreft?
Minister, indien dit niet duidelijk zou zijn uit het Europees onderzoek, zult u dan laten onderzoeken hoe de situatie specifiek in Vlaanderen gesteld is en waarom het aandeel van proefdieren dat pijn lijdt zo hoog is?
Ik had ook graag geweten wat de stand van zaken is van de bestaande gevalideerde alternatieven voor dierproeven. Ik had ook graag geweten hoe u het RE-Placeproject evalueert.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik wil eerst zeggen dat het rapport van de Europese Commissie geen onderzoeksrapport is, maar een compilatie van de jaarlijkse rapporteringen in de verschillende lidstaten over de proefdierstatistieken. Het gaat om cijfers van 2015 tot en met 2017. Je kunt die cijfers wel enigszins gebruiken om Europese lidstaten met elkaar te vergelijken, al wordt er wel een eigen systematiek gebruikt wat de rapportering betreft.
In dat rapport komt naar voren dat er in België relatief veel dierproeven worden uitgevoerd. Dat heeft natuurlijk te maken met de aanwezigheid van wetenschappelijke instellingen en enkele grote farmaceutische bedrijven. En onderzoek in het domein van de geneeskunde en de farmacie is net een van de speerpunten van ons wetenschappelijk onderzoek. Het is net dit type onderzoek waarin relatief veel dieren worden gebruikt, om bijvoorbeeld medicijnen te ontwikkelen en ziektes beter te begrijpen. Dat blijft vooralsnog een noodzakelijk kwaad, omdat het kan leiden tot behandelingen en medicijnen in functie van meer welzijn, zowel voor mens als dier. Het gaat immers ook om de behandeling van ziektes bij dieren.
In essentie moeten we kijken in welke mate we dat noodzakelijk kwaad zoveel mogelijk kunnen vermijden en vervangen door alternatieve methodes. Daarbij schuiven we alternatieve methodes nog meer naar voren, om met een stapsgewijze evolutie naar het uiteindelijke doel te kunnen gaan: de volledige vervanging.
Daarom hebben we vanuit Vlaanderen toch enigszins een voortrekkersrol opgenomen, om die alternatieve methodieken zo veel mogelijk naar voren te schuiven. De databank is hier al vernoemd: het RE-Placeproject. Maar het gaat eigenlijk verder. Het werkt op twee sporen. Enerzijds vragen we de onderzoekers of hetgeen zij onderzoeken niet al eerder is onderzocht. Misschien is er überhaupt geen onderzoek nodig. En als men anderzijds een bepaalde problematiek of vraagstelling toch nog wil onderzoeken, kan men zich daarvoor dan bedienen van andere methodes dan de vooropgestelde methodes met proefdieren? We hebben daar inderdaad wel wat in geïnvesteerd, en we stellen ook vast dat onderzoekers die databank almaar meer gebruiken en consulteren.
Het Europese rapport bevat inderdaad cijfers op niveau van de lidstaten. Ongeveer 45 procent van de Belgische dierproeven wordt in Vlaanderen uitgevoerd. Het aandeel ernstige proeven ligt in Vlaanderen hoger. Wanneer in de rapportering iets wordt aangeduid als een ernstige proef, gebeurt dat volgens de interpretatie die de onderzoeker eraan geeft. Daar moet je dus enige nuance bij hanteren. Los daarvan ligt het percentage ernstige proeven in Vlaanderen iets hoger, wat te maken heeft met het type onderzoek dat in Vlaanderen vooral gevoerd wordt. Dierproeven die uitgevoerd worden in het kader van het onderzoek naar kanker, het zenuwstelsel en het maag-darmstelsel worden door de onderzoekers vaak als ernstig beoordeeld. Het zijn net die dierproeven die in Vlaanderen meer uitgevoerd worden dan in Brussel en Wallonië. Ongeveer 52 procent van het kankeronderzoek wordt uitgevoerd in Vlaanderen, alsook 75 procent van het zenuwonderzoek en 80 procent van het onderzoek naar het maag-darmstelsel. Dat geeft enigszins een verklaring voor de cijfers op het vlak van de ernstige proeven.
Wat betreft het gebruik van primaten, blijft het cijfer enigszins stabiel. Het gaat over een veertigtal dierproeven per jaar. Soms zijn het er eens 44. Er zijn beperkte schommelingen. Het gaat over resusapen die in Vlaanderen worden gebruikt voor het onderzoek naar complexe hersenfuncties, waarbij de zogenaamde lagere diersoorten niet kunnen worden gebruikt.
Ik heb me geëngageerd om in deze beleidsperiode met de sector te bekijken hoe we de volgende stappen kunnen zetten naar een verdere inperking van het aantal dierproeven, van de intensiteit ervan en het enigszins in perspectief plaatsen. Deze cijfers zeggen op zich niet alles omdat je ook het aantal proeven en het aantal onderzoeken uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van nieuwe medicijnen en behandeling van ziektes bijvoorbeeld, in ogenschouw moet nemen. In welke mate worden er meer onderzoeken gevoerd en is er dus enige relativiteit in het geding?
De evolutie is natuurlijk beperkt. Het is moeilijk om grote tendensen te zien omdat je momenteel enkel de cijferreeks hebt van 2015 tot 2017. Als je enkel naar die evolutie kijkt van het aantal proeven in België en in Vlaanderen, bleek dat in 2018 lichtjes gedaald, in België met 4 procent en in Vlaanderen met 5 procent. Opnieuw, dat moet je plaatsen in het kader van de mate waarin er in de totaliteit meer onderzoeken zijn gevoerd. Dus heeft men meer gebruikgemaakt van alternatieve methodes dan in het verleden. Ook het aandeel ernstige proeven is gedaald in 2018, van 16 procent naar 14 procent wat België betreft. Als het enkel gaat over Vlaanderen dan is er een daling van 18 procent naar 16 procent.
Kun je op grond hiervan van een trend spreken? Gelet op de beperkte cijferreeks en het beperkt aantal jaren dat in die evolutiereeks is betrokken, zou ik me daarvoor hoeden. Alleszins stellen wel vast dat het gebruik van onze databank toeneemt. We hebben nu voorbereidende gesprekken om de sector nog meer te gaan responsabiliseren en nog meer engagementen te vragen om ervoor te zorgen dat we dat noodzakelijk kwaad, wat de dierproeven momenteel nog zijn, stapsgewijs kunnen afbouwen.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, dank voor het heldere antwoord. Er zijn een aantal conclusies uit te trekken.
Ten eerste, wat de cijfergegevens betreft, denk ik dat het nuttig zou zijn indien in volgende rapportages Europa wat meer gedetailleerd de cijfers gaat voorstellen, zoals de minister zelf zegt, en ook gaat vergelijken met het aantal proeven dat in een bepaalde regio of land wordt uitgevoerd en ook volgens het type proeven zodat we appels met appels en peren met peren kunnen vergelijken. Ik vind dat echt wel noodzakelijk, niet alleen om de cijfers te kennen maar vooral om evoluties en trends te kunnen inschatten.
Mijn tweede conclusie is dat we de ingeslagen weg met een groot voluntarisme moeten blijven volgen. Vlaanderen moet in de EU de leiding nemen om elke dierproef die door een alternatief kan worden vervangen ook door een alternatief te laten vervangen.
Minister, u hebt hier middelen in geïnvesteerd. Ik heb tijdens de vorige legislatuur vastgesteld dat de oogirritatietest, waarin 100.000 euro is geïnvesteerd en die samen met de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) is uitgewerkt, vrij succesvol is gebleken. We moeten dat zeer voluntaristisch voortzetten. In een beschaafde samenleving kan geen plaats zijn voor dierproeven die niet noodzakelijk zijn.
Aangezien dit bijzonder belangrijk is, heb ik een bijkomende vraag. Hoe loopt het tegenwoordig? Wat is het toekomstperspectief in verband met alle acties die zijn ondernomen en alle middelen die in alternatieven voor dierproeven zijn geïnvesteerd om dat platform te stimuleren?
Mevrouw Sterckx heeft het woord.
Minister, het is een goede zaak dat u op alternatieve dierproeven wilt inzetten. U wilt dit stimuleren om zo het percentage dierproeven in België te laten dalen, maar in 2018 is 30 procent van de dierproeven op genetisch gewijzigde proefdieren uitgevoerd. Bij de genetische modificatie van dieren wordt het genetisch materiaal gewijzigd op een manier die van nature niet bij die dieren voorkomt. Dit zorgt bij die dieren voor onnodig lijden. Als we dit zouden wegnemen, zouden we onze dierproeven al met 30 procent kunnen verminderen. Zult u deze genetisch gewijzigde proefdieren in België verbieden?
Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het uitgebreid antwoord. Eerlijk gezegd, is het goede nieuws dat in het Vlaams regeerakkoord, zoals u hebt aangehaald, meer aandacht naar proefdieren gaat. We moeten effectief naar een afbouw gaan, maar ik heb toch niet op alles een bevredigend antwoord gekregen. We moeten de alternatieven stimuleren, maar ik moet eerlijk zeggen dat het belangrijk is de ontwikkeling van alternatieve methodes meer te stimuleren. Dat heb ik in uw antwoord totaal gemist. Om ons doel te kunnen bereiken, moeten we hier echt meer op inzetten. Wat mij betreft, is daar in het beleid tot nu toe niet voldoende aandacht aan gegeven.
Verder zou ik graag de stand van zaken kennen. Wat is het concreet actieplan om het gebruik van proefdieren af te bouwen?
Tot slot is het ook belangrijk dat er, niet enkel met betrekking tot proefdieren maar eigenlijk overal, onaangekondigde controles zijn. Ik merk dat dit in de laboratoria en dergelijke niet het geval is. Zeer vaak weten zij op voorhand wanneer iemand zal langskomen. Dat is niet hoe het zou moeten. Ik wil opnieuw pleiten voor meer onaangekondigde controles in de brede zin. Dat moet niet alleen hier, maar overal gebeuren. Zij die het goed doen, moeten een pluim krijgen en zij die dierenleed veroorzaken, moeten zwaar worden bestraft. Ik zal daarop blijven hameren. Ik vind het met betrekking tot het dierenwelzijnsbeleid zeer belangrijk dat er meer onaangekondigde controles zijn. We moeten het positieve benadrukken, een pluim geven en eventueel een label toekennen. Dat maakt me niet uit. Het negatieve moeten we echter zwaar bestraffen. We moeten langs beide kanten een beleid voeren.
Mevrouw Almaci heeft het woord.
Voorzitter, allereerst moet ik me verontschuldigen, maar de trein is niet altijd stipt. Ik had gehoopt nog op tijd te zijn om zelf mijn vraag om uitleg te kunnen stellen, maar uit het antwoord leid ik af dat hier een aantal vragen zijn gesteld en dat een aantal antwoorden zijn uitgebleven.
Mevrouw De Vroe, ik sluit me bij u aan. Ik wilde ook vragen naar een stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van alternatieve methodes. Hoever staan we in Vlaanderen? Dat is een aandachtspunt, maar ik heb tijdens uw repliek vernomen dat hier niet echt een antwoord op is gekomen.
Ik had zelf ook de vraag gesteld naar een soort kwalitatief verschil, naar het verschil tussen het aantal primaten dat wordt gebruikt bij dierproeven in Vlaanderen. Mijn vraag over de cijfers voor de andere jaren zal ik omzetten in een schriftelijke vraag.
Ik stel wel vast dat men in Brussel heeft besloten om specifiek op initiatief van de staatssecretaris vanaf 1 januari een verbod in te voeren op testen op bijvoorbeeld primaten, honden en katten. Het gaat om een belangrijk laboratorium van de Vrije Universiteit Brussel (VUB). Ik denk dat er nood is aan een concreet actieplan met duidelijke targets voor Vlaanderen waarin we ook zelf, op basis van die kwalitatieve onderverdelingen, kunnen beslissen welke testen we al dan niet verbieden.
De drie V’s van Europa zijn uiteraard ongelofelijk belangrijk. Het is goed dat dit in het regeerakkoord is ingeschakeld maar als we dan zien dat andere regio’s nog een stap verder gaan, dan moet Vlaanderen mee die stap zetten.
Ik ken de context heel goed. De wetenschappelijke context heeft natuurlijk ook te maken met de aanwezigheid van een sterke farmaceutische industrie en sterk fundamenteel onderzoek naar ziektes maar dat mag niet betekenen dat we niet ambitieuzer kunnen zijn. Wanneer die cijfers in vergelijking met de rest van Europa zo hoog zijn terwijl wij in dat fundamenteel onderzoek op een niveau werken waar vandaag al testen kunnen gebeuren op bijvoorbeeld kweekvlees, dan zijn we het aan al wie vandaag begaan is met dierenrechten, verplicht om die doelen scherper te stellen. Vandaar mijn oproep voor een actieplan met doelstellingen, timing en verschillende niveaus naargelang welke proefdieren worden gebruikt. Daarmee moeten ook alternatieven meer worden gestimuleerd.
De overige vragen die ik niet heb kunnen stellen, zal ik schriftelijk opnieuw indienen.
De Groen-fractie heeft in 2017 samen met sp.a een voorstel van resolutie ingediend. Het uitgangspunt daarvan is vandaag nog altijd relevant en zoals de cijfers uitwijzen, nog relevanter dan voordien, namelijk een afbouwschema opstellen van dierproeven naar Nederlands model. Ik kijk uit naar een actieplan in die richting.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat het stimuleren van de alternatieven betreft, heb ik wel geantwoord. We spelen op dat vlak een voortrekkersrol. De Europese Commissie wil zelfs het RE-Place-project dat Vlaanderen heeft opgestart en waarin Brussel later is toegetreden, naar een Europees niveau tillen. Dat lijkt me zinvol.
Controles gebeuren onaangekondigd tenzij het gaat over een nieuw lab waarbij we eerst ter plaatse afstappen om ons ervan te vergewissen dat de onderzoeken in de beste omstandigheden kunnen plaatsvinden.
Ik vrees dat het genetisch onderzoek voorlopig een noodzakelijk kwaad blijft, ik zou het zelf ook liever anders hebben maar dat blijft een essentieel onderzoek dat moet worden gevoerd in het kader van de ontwikkeling van medicijnen maar vooral ook in het kader van de ontwikkeling en behandeling van ziektes.
Wanneer we met de sector samenzitten in functie van een actieplan, lijkt het me zinvol om een zicht te krijgen op het aantal onderzoeken, zowel in vivo als in vitro en in silico. Wanneer we daar het onderscheid kunnen maken, zullen we de evoluties en de impact van alternatieve methodes kunnen vaststellen.
De heer Ronse heeft het woord.
We zijn deze vraagstelling gestart met een rapport dat de input van verschillende landen inzake het gebruik van proefdieren vergeleek. We hebben een minister gezien die duidelijk antwoordde dat de realiteit genuanceerder is dan de cijfers die in het rapport zelf staan, want dat ook rekening gehouden moet worden met het type proeven en met de concentratie van farmaceutische of wetenschappelijke centra in bepaalde regio’s.
We hebben ook een minister gezien die zei zeer voluntaristisch te zijn, een voortrekker te willen zijn op het vlak van alternatieven voor dierproeven in Europa. We hebben ook heel duidelijk de bevestiging gekregen dat er wel degelijk onaangekondigde controles zijn in die centra die dierproeven uitvoeren. Mijn hoop is dat we het ritme van die onaangekondigde controles goed kunnen aanhouden, zelfs nog opvoeren en zeker blijven doorgaan op onze voluntaristische weg om alternatieven uit te werken voor dierproeven en die ook strikt te laten toepassen. Wanneer er een alternatief voorhanden is, dan moet dat toegepast worden en verder gestimuleerd worden. Dat is ‘the way to go’, want onnodige dierproeven, dat zijn barbaarse, beschamende praktijken die niet thuishoren in ons Vlaanderen.
Mevrouw Sterckx heeft het woord.
Minister, het Vlaams Belang heeft in het Europees Parlement voorgesteld om, naar het voorbeeld van het RE-Placeproject in Vlaanderen, ook een Europese databank op te richten, zodat alle personen daar gebruik van kunnen maken, waardoor er minder dierenproeven uitgevoerd moeten worden in de verschillende landen. Wij hopen dan ook dat Vlaanderen dit initiatief van het Vlaams Belang zal steunen en er mee op zal aandringen dat er een Europese databank opgericht wordt.
Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Minister, die databank is inderdaad een heel goede zaak om minder dierenleed te hebben. Het is goed dat er een toename is in het gebruik. Maar ik denk dat er nog heel wat verfijning nodig is om die toename nog te doen stijgen.
Ik ben ook de mening toegedaan dat een Europese aanpak in dezen heel belangrijk en cruciaal is. Ook om de lokalisatie bij het nemen van bepaalde standpunten in de toekomst te vermijden, is het toch wel belangrijk om die Europese aanpak te hebben.
Verder wil ik nog even terugkomen op de onaangekondigde controles. U hebt duidelijk gesteld dat u de mening toegedaan bent, of dat u verteld wordt, dat de controles inderdaad onaangekondigd zijn. Maar ik verneem dat die onaangekondigde controles in de praktijk toch aangekondigd zouden zijn. Ik wil u dus vragen om daar toch de nodige navraag over te doen. Ik blijf ook in de toekomst op dit thema hameren, want ik vind het heel belangrijk dat er in te toekomst effectief werk gemaakt wordt van onaangekondigde controles. Zoals ik al zei: we moeten al wat goed was positief benaderen en al wat slecht was zwaar bestraffen.
Minister, verder wil ik ook terugkomen op iets dat ik eigenlijk wel een beetje betreur in uw antwoord. Er staat letterlijk in de beleidsnota dat we met Vlaanderen werk maken van een concreet actieplan – onze partij was daar ook een groot voorstander van – om naar de afbouw te gaan van de dierenproeven. Ik verneem daarnet in uw antwoord dat u nog niet samengezeten hebt met de sector. Dat betreur ik toch enigszins. Ik wil u vragen om daar toch zeker zo snel mogelijk werk van te maken. U weet dat ik in het kader van een vorig dossier – het verbod op het onverdoofd slachten – ook een groot voorstander ben van een dialoog. Dus ook in dezen wil ik u vragen om die dialoog zo snel mogelijk op te starten om alzo met een gedragen iets naar voren te komen om effectief werkt te maken van de afbouw van die dierproeven.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld. (Opmerkingen van Meyrem Almaci)
Ja maar, u was niet op tijd. U hebt zich aangesloten.
Ik had vertraging wegens de treinvertraging. Ik ben zo snel mogelijk gekomen. Ik vind het een beetje bizar, dat ik niet mag repliceren terwijl ik over hetzelfde onderwerp ook een vraag had ingediend, die ook geagendeerd stond.
U was niet op tijd om uw vraag te stellen. Dan hebt u zich aangesloten. Dan is er in het reglement niet voorzien dat er nog een slotwoord is.