Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
E-learning wordt steeds belangrijker en heeft een enorm potentieel, een potentieel dat vooralsnog veel te weinig wordt benut in Vlaanderen. Dat is ook de conclusie van recent VIONA-onderzoek (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering) van IDEA Consult. Het aanbod bestaat, maar is nog beperkt in vergelijking met andere landen. Het aanbod wordt onoverzichtelijk gepresenteerd: laaggeschoolden zijn ondervertegenwoordigd in de participatie in e-learning, net als in opleidingen levenslang leren, en er is nood aan inspirerende praktijken.
Het nieuwe Vlaamse regeerakkoord is zeer ambitieus wat levenslang leren betreft. Het is nu het juiste moment om e-learning helemaal naar de voorgrond te brengen.
Minister, e-learning vormt een belangrijker wordende pijler van levenslang leren. De baten zijn bekend en het hele veld verwacht een sterke groei van e-learning. Welke instrumenten wilt u inzetten om VDAB, universiteiten en hogescholen, en andere opleidingsverstrekkers te ondersteunen bij de uitrol van e-learning en hen tot samenwerking aan te zetten?
Het Vlaamse regeerakkoord voorziet al in een platform levenslang leren. Kan het aanbod van e-learningopleidingen hier ook in zijn geheel een plaats krijgen en in kaart gebracht worden? De VIONA-studie concludeerde immers dat het aanbod heel versnipperd wordt aangeboden en niet overzichtelijk is.
De studie besluit eveneens dat e-learning uitrollen een uitdaging zal zijn voor laaggeschoolden. Hoe wilt u hun participatie in e-learning stimuleren?
Welke impact zal e-learning hebben op de regelgeving inzake beschikbaarheid van werkzoekenden?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik wil met mijn beleid uiteraard alle vormen van opleiding en vorming stimuleren. E-learning kan daarin een nuttig middel zijn door het tijds- en plaatsonafhankelijk karakter.
Nieuwe, flexibele vormen van opleiding en vorming, zoals e-learning, maar ook werkplekleren bijvoorbeeld, krijgen trouwens al een plaats binnen het hervormde systeem van Vlaamse opleidingsincentives. Het is nu ook mogelijk om Vlaams opleidingsverlof op te nemen voor specifieke vormen van ‘blended learning’ waarbij zowel afstandsonderwijs als contactonderwijs worden aangewend.
Bij de voorloper van het Vlaams opleidingsverlof, het betaald educatief verlof, was dat niet het geval. Dat kan uiteraard dan ook een stimulans zijn voor opleidingsverstrekkers om hun aanbod hierop aan te passen.
Ook bij VDAB zit digitaal leren in de lift. VDAB houdt die inspanningen ook de komende jaren aan en zal investeren in een update en uitbreiding van het aanbod. Indien opportuun, werkt VDAB daarvoor samen met andere partners. Zo werd er bijvoorbeeld al digitaal leermateriaal ontwikkeld met het Centrum voor Vorming van het Aanvullend Nationaal Paritair Comité voor Bedienden (CEVORA).
VDAB lanceerde in november 2019 ook een massive open online course (mooc) om de burger breed te laten kennismaken met artificiële intelligentie en van daaruit ook een aantal vooroordelen of drempels weg te nemen. Er beweegt dus heel wat op de markt.
Wij willen een expertisecentrum innovatieve leerwegen oprichten; dat staat ook in het regeerakkoord. Het onderzoeksprogramma van dat centrum wordt opgesteld en opgevolgd in overleg met het nog op te richten platform levenslang leren.
Op dit moment wordt gewerkt aan een gezamenlijke visie op levenslang leren in functie van het oprichten van dat platform. De visienota zal tot stand komen in overleg met alle belanghebbenden uit de wereld van werk, economie maar ook onderwijs en gaat in op de cruciale uitdagingen waarover het platform zich moet buigen en op de samenstelling en organisatie ervan.
Het is nog te vroeg om te zeggen of het aanbod aan e-learningopleidingen in kaart kan worden gebracht. We zijn nu immers bezig met de grote bevraging over hoe dat er precies moet uitzien.
De VIONA-studie benadrukt dat e-learning een middel en geen doel is. E-learning vereist specifieke vaardigheden zoals digitale skills – je moet dus een beetje met een computer kunnen werken –, zelfsturing en zelfdiscipline, en is dus niet voor iedereen geschikt. Het is eigenlijk aan de opleidingsverstrekker om de juiste didactische middelen aan te wenden voor het doelpubliek van de opleiding.
In het beleid rond levenslang leren is er heel veel aandacht voor kort- en middengeschoolden. Het systeem van de Vlaamse opleidingsincentives is erop gericht om opleidingsparticipatie binnen de doelgroep te verhogen. En dat is ook nodig. We zien dat de opleidingsdeelname ongelijk verdeeld is tussen kort- en hooggeschoolde werknemers. Ik heb dat al gezegd in deze commissie. Voor kortgeschoolden bedraagt de participatie in Vlaanderen slechts 3 procent, voor hoog- en langgeschoolden is dat 14 procent. De kloof is heel groot. Dat moet dus beter. Een maand geleden heb ik, in antwoord op vragen van collega’s Claes en Ongena, al gezegd dat we daar met een groot probleem zitten.
In de eerste plaats is het van belang dat iedereen kwaliteitsvol aan het leren slaat. Of ze dat dan doen op school of thuis in hun pyjama, is mijn zaak niet. Ik zie dat niet en wil dat ook niet zien. Maar we moeten een omslag maken van bingewatchen naar ‘bingeleren’ – dat is mooi omschreven door mijn kabinet. (Opmerkingen van Robrecht Bothuyne en van de voorzitter)
Dat is niet mis, hé. Ik vind het goed gevonden. Ik had hen beloofd om dat woord ‘bingeleren’ hier aan bod te brengen, om zo wat dynamiek in de vergadering te brengen.
Wat uw laatste vraag betreft, verwijs ik ook naar de vraag die collega Annouri vorige week stelde, naar de band met de werkzoekenden. Tijdens de vrijstelling van beschikbaarheid wordt de werkzoekende vrijgesteld van zoekgedrag, zodat hij of zij zich volledig kan toeleggen op zijn opleiding, studie of stage. Een vrijstelling kennen we enkel toe als het volgen van de opleiding moeilijk te combineren is met de zoektocht naar werk. Als de opleiding onvoldoende intensief is, ‘s avonds of op afstand plaatsvindt of als er geen effectieve aanwezigheid van de werkzoekende in de opleiding vereist is, is die vrijstelling niet mogelijk. Het is ook een federale bevoegdheid, dus zelf kan ik daar niet zoveel in sturen.
Dankzij de flexibiliteit van e-learning kan de werkzoekende de cursus doornemen waar en wanneer dit het beste past, zodat hij of zij dit wel kan blijven combineren met de zoektocht naar werk en een vrijstelling van beschikbaarheid niet nodig is. We moeten de regelgeving daartoe nu dus niet echt aanpassen.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Er zijn bijzonder veel opleidingsverstrekkers in Vlaanderen, zowel vanuit de onderwijshoek als vanuit de werkhoek. Maar er zijn ook private spelers op die markt. Die allemaal samenbrengen in dat platform levenslang leren, of ‘bingelearning’ of nog iets anders, is een eerste belangrijke stap om het aanbod wat af te stemmen. Ik hoop dat we daarbij de nodige aandacht kunnen hebben voor die nieuwere leervormen: afstandsleren, digitaal leren of blended learning, waarbij een mix van verschillende opleidingsmethodieken wordt betracht. Persoonlijk geloof ik eerder in dat laatste als een mogelijk succesverhaal. Het is zeer belangrijk om dat een plaats te geven en ook te bevragen welke initiatieven en ontwikkelingsmogelijkheden die verschillende aanbieders zien in deze methodieken van leren. Want ik ben er zeker van dat er op dit moment in Vlaanderen heel wat dubbel werk gebeurt door de verschillende opleidingsaanbieders. Anderzijds zijn er ook hiaten in het opleidingsaanbod, zeker in dat voor digitaal leren.
Bij VDAB beweegt er veel. Dat is goed. Ik hoop dat er in die regisseursfunctie aandacht gaat naar het aanbod voor levenslang leren en ook voor digitaal leren. Ik hoop dat men daarin verantwoordelijkheid opneemt.
Minister, wat is de timing voor het oprichten van het platform levenslang leren? U bent bezig met een bevraging. Wanneer verwacht u daarvan concrete resultaten?
Wat de werkzoekenden en de beschikbaarheid betreft, moeten we dat wel in de gaten houden. Als het aanbod van blended learning of digitaal leren toeneemt, mogen er voor werkzoekenden geen drempels ontstaan om hieraan te participeren. Op die manier moeten we ervoor zorgen dat ook zij maximaal gebruikmaken van het aanbod dat hieromtrent wordt gecreëerd.
Mevrouw Claes heeft het woord.
Minister, de collega’s hebben het net al gezegd: e-learning is een opportuniteit voor alle Vlamingen, niet alleen voor de mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. We moeten een serieus tandje bij steken om die leercultuur in Vlaanderen een nieuwe dynamiek en een serieuze boost te geven.
De belangrijke drempels voor het volgen van een opleiding – ze werden al aangehaald – zouden het tijdstip van de opleiding en de combinatie van opleiding, werk en gezin zijn. Ik stelde eerder al een schriftelijke vraag naar de tendens van digitaal leren in Vlaanderen en er is een duidelijk stijgende tendens. Digitaal leren neemt alsmaar toe en kan een oplossing bieden voor knelpunten in de leercultuur in Vlaanderen. E-learning kan op het tempo van de betrokkene en op de uren die hem of haar het beste uitkomen. Bovendien hoeft men zich daarvoor niet langer te verplaatsen. Het platform levenslang leren kan een oplossing bieden om het aanbod overzichtelijker te maken en beter te promoten.
De conclusies uit het VIONA-onderzoek bieden tal van interessante inzichten. Om optimaal gebruik te maken van het potentieel, worden twee uitgangspunten vooropgesteld, namelijk het bewaken van de kwaliteit en het feit dat e-learning een instrument en geen doel op zich is. Met andere woorden: als sommige mensen meer baat hebben bij klassieke vormen van leren, moeten we daar zeker op inspelen. E-learning staat naast de andere vormen van leren. In de aanbevelingen uit het onderzoek, lezen we dat de onderzoekers voorstellen om e-learning aantrekkelijker te maken om zo de deelname te vergroten. Ze stellen daarbij voor om het systeem van de opleidingsincentives te evalueren en geven ook een suggestie voor een bijkomend onderzoek, namelijk om na te gaan of e-learning nood heeft aan dezelfde of andere opleidingsincentives.
Mijn bijkomende vraag is dus: wat is uw standpunt hierover?
Mevrouw Malfroot heeft het woord.
Wanneer het gaat over de beschikbaarheid van de werkzoekenden op de arbeidsmarkt, nemen we ook best de personen mee die aan afstandsleren doen. Vorige week hadden we hier de discussie over het feit dat zij wel beschikbaar moeten zijn. Als nu wordt overwogen om dat aan te passen voor personen die een opleiding via e-learning volgen, mogen we zeker ook niet de mensen vergeten die aan afstandsleren doen. Ze doen dat ook plaats- en tijdsonafhankelijk.
De heer Buysse heeft het woord.
Ik heb een praktische vraag in verband met de laatste fase van dergelijke leermethodes, het afleveren van een getuigschrift of certificaat. Ik hoor soms van werkgevers dat ze geconfronteerd worden met cv’s waarop naast de klassieke diploma’s ook deelname aan nieuwe vormen van leren, bijvoorbeeld via e-learning, worden vermeld. Dikwijls weten werkgevers niet wat de echte waarde is van die diploma’s, getuigschriften of certificaten.
Minister, deelt u die vaststelling? Is het misschien niet aangewezen dat er ergens een tool ter beschikking wordt gesteld van werkgevers, waarmee ze kunnen nagaan wat de inhoud is van een opleiding? Dat is niet negatief bedoeld, maar sommige opleidingen krijgen een lange titel mee, die maar een kleine lading dekt. Het zou goed zijn te weten welke lading een titel juist dekt, want soms blijkt dat een profiel daardoor juist heel interessant is.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Bothuyne, zoals u zelf terecht aanstipt, zal het een enorme uitdaging zijn om alle innovatieve leerwegen samen te brengen. Ook duaal leren hoort daarbij. Samen met minister Weyts heb ik een paar dagen geleden de eerste beleidsraad Onderwijs-Werk gehad en we hebben het daar heel lang gehad over duaal leren, maar ook over levenslang leren, omdat de onderwijspartners daar ook volwaardig in betrokken worden. Dat kan ook de krapte op de arbeidsmarkt mee helpen opvangen. Het kan er ook voor zorgen dat mensen die anders geen diploma secundair onderwijs zouden behalen, dat nu wel behalen en tegelijk voor een stuk aan het werk zijn.
Het platform zelf willen we oprichten voor de zomer en het is mijn ambitie om eind april een visietekst aan de Vlaamse Regering voor te leggen. Een datum vooropstellen is altijd gevaarlijk, want het kan tot een hoop vragen leiden als hij niet gehaald wordt. Maar zonder ambitie geraak je ook nergens in het leven. Ik doe dus een voorzichtige poging om een timing mee te geven.
Mevrouw Claes, ook het digitaal aanbod van VDAB neemt echt toe. Ik heb daar onlangs over gecommuniceerd, omdat steeds meer mensen ook inspelen op dat digitaal aanbod. Dat opent goede perspectieven. Ik ben het er absoluut mee eens dat er nog veel meer nodig is.
Ik heb trouwens ook al een gesprek gehad met de hogescholen en de universiteiten over het grote belang dat ik hecht aan het aanbod. Ook universiteiten zouden voor meer digitaal aanbod mogen zorgen in de navorming. Bij de hogescholen zijn er een aantal die daar al heel intens mee bezig zijn. Ik verwacht daar echt wel doorbraken in de komende jaren. Het zal niet alleen van het platform komen, maar ook van het veld zelf.
Het systeem van opleidingsincentives zelf gaan we evalueren in de zomer. We moeten dat ook een klein beetje tijd geven, omdat het nog maar net in werking getreden is. De laatste jaren heb ik soms het gevoel dat we vaak iets nieuws in de markt zetten om het zes maand later al te evalueren, zonder dat we de nodige tijd voorzien om iets zijn gang te laten gaan. In die zin zou ik vragen om het nog wat tijd te geven, zodat het goed kan groeien.
Collega Malfroot, ik heb vorige week eigenlijk nog maar gezegd dat ik niet van plan was om iets aan te passen, maar ik ben het ermee eens dat die anderen niet vergeten mogen worden, als ik een aanpassing zou doen. Dat was ook uw vraag: als er een aanpassing komt, vergeet dan die anderen niet. Op zich is een aanpassing nu niet aan de orde, wat mij betreft, omdat je het kunt regelen. Maar je kunt inderdaad niet het ene aanpakken en het andere niet, daar ben ik het mee eens.
Collega Buysse, wat dat aantal certificaten betreft, ben ik het ermee eens dat het niet zo simpel is, maar het veld helpt natuurlijk ook niet altijd. Toen ik nog bevoegd was voor Onderwijs, kreeg ik vaak de vraag of ik niet met witte en zwarte lijsten kon werken en of ik niet met duidelijke labels kon werken, maar dat is niet zo gemakkelijk, omdat je in een markt zit waarbij je voor het ene opleidingscheques kunt krijgen en voor het andere niet. Werkgevers kunnen bij een rekrutering natuurlijk vragen wat iets is, maar het is niet zo simpel om dat allemaal in een databank te krijgen of om er een kwaliteitslabel op te plakken. Ik begrijp wel dat het soms moeilijk is om dat precies te gaan waarderen.
Anderzijds stel ik ook vast – en u zult dat ook al vastgesteld hebben – dat werkgevers soms getriggerd worden door opleidingen die niets te maken hebben met de gevolgde studie. Ik ga een voorbeeld geven uit mijn eigen levensfeer. Mijn zoon ging ooit eens solliciteren en men was fel geïnteresseerd in het feit dat hij bier kon brouwen, hoewel dat niets met zijn studies of de job te maken had. Dat was gewoon om zijn karakter te testen. Er zijn dus veel elementen die een werkgever kunnen aansporen om iemand al dan niet aan te nemen. Ik begrijp wat u bedoelt en we kunnen zeker nagaan hoe we daaraan kunnen werken, maar vanuit Onderwijs weet ik dat dat niet gelukt is. Je hebt immers het vrije initiatief om opleidingen te volgen en mensen zijn ook vrij om op hun CV te zetten wat ze willen. Als mensen reisleider geweest zijn of een cursus bloemenschikken hebben gevolgd en dat interessant genoeg vinden om te vermelden, dan is het niet aan de overheid om daar een label op te plakken. Ik heb begrip voor wat u vraagt, maar het is niet zo simpel om dat opgelost te krijgen in de huidige markt.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de bijkomende informatie. Dit wordt zeker nog vervolgd. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
De vraag om uitleg is afgehandeld.