Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Rebonjour, minister. Ik heb gisteren het genoegen gehad om samen met u een les Brussels te mogen volgen, maar vandaag gaan we het niet over de Brusselse taal hebben, wel over Brusselse centen.
In het Vlaamse regeerakkoord en de beleidsnota Brussel staat dat de Vlaamse Regering de Brusselnorm blijft hanteren, wat natuurlijk zeer goed klinkt en wat betekent dat Vlaanderen mikt op 30 procent van de Brusselse inwoners en minstens 5 procent van zijn gemeenschapsbudgetten besteedt in Brussel.
Ik schets de geschiedenis heel kort. Toen de Brusselnorm meer dan 15 jaar geleden werd uitgedacht, stond die 30 procent van de Brusselse bevolking gelijk aan zo’n 300.000 Brusselaars. Een doelgroep van 300.000 kwam dan weer overeen met 5 procent van de Vlaamse bevolking. Vandaar dus ook de budgetnorm. 5 procent van de Vlamingen wordt gezien als Brusselaars, dus daar gaat ook 5 procent van het gemeenschapsbudget naartoe.
Nu heeft het Brussels Informatie-, Documentatie- en Onderzoekscentrum (BRIO) een studie gepubliceerd waarin het de Brusselnorm tegen het licht houdt. Het onderzoek merkt op dat de bevolking van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest de voorbije jaren sterker is gestegen dan die van Vlaanderen. Dat betekent dat 30 procent van de huidige Brusselse bevolking vandaag overeenkomt met 5,76 procent van de huidige Vlaamse bevolking. De conclusie is dat Brussel daardoor op dit moment systematisch wordt ondergefinancierd, althans in het kader van de ambitie om 30 procent van de Brusselaars te bereiken. Dat komt niet overeen met de oorspronkelijke en ook door deze regering gedeelde intentie om met voldoende middelen de verantwoordelijkheid op te nemen voor dat aandeel Brusselaars.
De effecten van de verouderde Brusselnorm zijn groot. De percentages lijken niet meteen spectaculair, maar dat verandert indien we het in absolute cijfers bekijken. Als we de cijfers uit de rapporten van de Gemengde Ambtelijke Commissie Brussel (GACB) als bron hanteren, zien we dat een correct toegepaste Brusselnorm van 5,76 procent Brussel in 2017 recht geeft op 136 miljoen euro meer dan wat effectief in Brussel werd besteed: een Brusselnorm van 5 procent op het totale Vlaamse gemeenschapsbudget van 18 miljard euro is gelijk aan 900 miljoen euro. Een Brusselnorm van 5,76 procent is gelijk aan 1,036 miljard euro.
De rapporten van de GACB tonen trouwens aan dat het aandeel van de gemeenschapsmiddelen voor Brussel in het algemeen daalt, nog los van die actualisering waar ik het zonet over had. Tussen 2012 en 2017 namen de Vlaamse investeringen in Brussel toe, van 768 tot 933 miljoen euro, een stijging van zo’n 20 procent. Volgens dezelfde rapporten is het totale Vlaamse gemeenschapsbudget in die periode echter gestegen van 14,2 naar 18 miljard euro, een stijging van 27 procent. De Vlaamse middelen die naar Brussel gaan stijgen dus een pak minder sterk dan de algemene Vlaamse begroting.
Om terug te komen op mijn initiële punt: Brussel loopt nu elk jaar meer dan 100 miljoen euro mis door het niet juist toepassen van de principes die Vlaamse Regering nochtans vooropstelt in haar eigen regeerakkoord en in de beleidsnota. Dat zijn – en dat hoef ik u niet uit te leggen, natuurlijk – potentieel heel veel extra plaatsen in onderwijs en kinderopvang, veel investeringen in gemeenschapscentra, socio-culturele centra en jeugdwerk of lokale dienstencentra, veel subsidies voor jeugdwerkers of artiesten en ga zo maar door.
Bent u het met mij eens dat, als we die 30 procent van de Brusselse bevolking in het vooruitzicht plaatsen, de Brusselnorm vandaag dan niet meer correct vertaald wordt? Bent u het er ook mee eens dat Brussel op deze manier minder middelen krijgt dan waar het in de logica van de Brusselnorm recht op heeft?
Bent u van plan om, zoals uw voorganger trouwens al opperde, de Brusselnorm te actualiseren? Welke stappen gaat u dan concreet nemen om de Brusselnorm te verhogen naar 5,76 procent? Welk tijdspad hebt u daarbij voor ogen, rekening houdende met de grootte van de bedragen die Brussel nu elk jaar misloopt door de verouderde Brusselnorm?
Gaat u de Vlaamse ministers bevoegd voor de gemeenschapsaangelegenheden aansturen om de Brusselnorm correct toe te passen, met name en in eerste instantie in de domeinen waar die vandaag al niet gehaald wordt? Op welke manier zal dat gebeuren en hebt u een tijdspad voor ogen om ervoor te zorgen dat die zo snel mogelijk gehaald wordt, althans in de verouderde vorm?
Minister Dalle heeft het woord.
Collega Goeman, ik dank u voor de vraag.
Ik zal beginnen met even te herinneren wat er hierover in het regeerakkoord staat. Dat is toch wel heel belangrijk. In mijn beleidsnota over Brussel heb ik gezegd dat we de banden tussen Brussel en Vlaanderen blijvend aanhouden en zelfs versterken. De Brusselnorm en de Brusselstoets zijn daar een belangrijk instrument voor. In de beleidsnota hebben we gezegd dat we ons effectief blijven richten op 30 procent van de Brusselaars en dat we daarvoor minimaal 5 procent van de middelen willen inzetten. Dat is een streefdoel, een inspanningsverbintenis, en u weet dat dat in bepaalde sectoren uitdagender is dan in andere.
Het is ook wel belangrijk – en dat is het standpunt van de GACB en ook BRIO stelt dat uitdrukkelijk in de nota waarnaar u verwijst – dat er helderheid moet zijn over de definiëring en over de berekening daarvan. Op dat vlak denk ik dat u uw cijfers even moet nakijken. U verwijst naar 5,76 procent. Als ik de cijfers erbij neem, dan kom ik tot een ander percentage, namelijk 5,2 procent. Ik zal u uitleggen hoe ik daartoe kom.
Op 1 januari 2019 – dat zijn de meest recente cijfers van Statbel, het Belgische statistiekbureau – zijn er vandaag in België 11.431.406 wettelijk geregistreerde inwoners. Verdeeld over de drie gewesten, zijn dat voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest 1.208.542, voor het Vlaamse Gewest 6.589.069 en voor het Waalse Gewest 3.633.795 inwoners. Voor de Vlaamse Gemeenschap moet je het Vlaamse Gewest samentellen met 30 procent van de inwoners van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Dat betekent dat je 6.589.069 optelt met 362.563 – dat is dus 30 procent van 1.208.542 – en dan kom je op 6.951.632 inwoners van de Vlaamse Gemeenschap. Als je dat uitrekent ten aanzien van het Belgisch totaal, kom je aan 5,2 procent, en niet aan 5,76 procent zoals u naar voren schuift. Ik ga ervan uit dat het komt omdat er rekening zou worden gehouden met een derde van de Brusselse bevolking, wat al geruime tijd niet de Brusselnorm is. De Brusselnorm gaat uit van 30 procent van de inwoners. Dus het is inderdaad een oproep om de juiste wettelijke definities te gebruiken en om daar ook van te vertrekken.
5,2 procent is inderdaad meer dan 5 procent, maar het is toch anders dan 5,76 procent. Ik herinner er u overigens aan dat die 5,2 procent in het verleden, onder de twee vorige Brusselministers, ook al een pak boven de 5 procent was. Ik geloof dat het ongeveer 5,13 procent was aan het einde van de voorlaatste legislatuur. Het is dus al langer het geval.
Als je kijkt naar de toekomstige evolutie, dan zie je dat de bevolkingsgroei in Brussel ietwat stagneert. Op langere termijn zal het cijfer dus eerder dalen dan stijgen. Volgens de prognoses van het Federaal Planbureau en Statbel zullen we in 2030-2040 dalen tot 5,14 procent. De tendens is dus eerder dalend. Dit is de context waarin we spreken, en ik herhaal dat we in het Vlaams regeerakkoord uitgaan van minimaal 5 procent. Dat is sowieso een streefdoel waar we ambitieus in willen zijn.
Ik ben het ook niet helemaal eens dat u zegt dat we op die manier minder middelen krijgen. Als Brusselminister wil ik uiteraard zoveel mogelijk Vlaamse middelen mobiliseren om te investeren in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. In die zin denk ik dat we partners zijn, maar ik ben het er wel niet mee eens dat dit vandaag niet correct gebeurt. We hebben natuurlijk de meest recente rapporten niet, want de cijfers worden momenteel nog samengebracht en tegen het einde van het jaar zullen we nieuwe cijfers van de GACB hebben. De recente cijfers die ik heb, gaan uit van in totaal 5,28 procent investeringen van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel. Dat is een beetje beter dan de Brusselnorm, maar ook dan de 5,2 procent, mocht u het willen actualiseren op basis van actuele bevolkingscijfers. In die zin ben ik het er niet helemaal mee eens. Bovendien moet je rekening houden met de hele context en de randvoorwaarden. Ik verwijs ook naar de opeenvolgende rapporten van de Task Force Brussel en zijn opvolger, de GABC, waar er wordt gewezen op de context, en naar de andere institutionele partners die daar aanwezig zijn.
Voor de Vlaamse Gemeenschap staat een Vlaamse Gemeenschapsbeleid voor een beleidsvisie die de leefbaarheid van de stad voor haar inwoners koppelt aan de verwachtingen van de gebruikers van de stad. Een modus vivendi betekent dat Brussel een woonstad, een centrumstad en een hoofdstad is van zowel Vlaanderen, België en Europa als de Franse Gemeenschap is. Dat doen we op een kwantitatieve en kwalitatieve manier. Beide zijn belangrijk, denk ik, maar ik herhaal dat de Brusselnorm voor de Vlaamse Gemeenschap heel belangrijk is.
Dat brengt me bij het derde deel van uw vraag, rond de actualisering van de Brusselnorm. Ik heb al gezegd dat het verschil tussen minimaal 5 procent en 5,2 procent of 5,14 procent niet zo groot is. Ik weet niet of we dit debat hier nu moeten voeren. Het belangrijkste is dat we in de realiteit resultaten proberen te boeken en dat we er vooral in de verschillende beleidsdomeinen, niet alleen in de commissie Brussel, maar ook in de andere commissies op aandringen dat er voldoende investeringen in Brussel gebeuren. Een actualisering is een complexe zaak. Daarbij moet je rekening houden met de sociologische realiteit en de bestuurlijke context van Brussel en moet je inderdaad gaan kijken of de programmatienorm nog meer de uitdrukking kan zijn van een niveau van ambitie. Ik denk dat dat vandaag het geval is en dat we daar absoluut naar moeten streven.
Op korte termijn denk ik dat het het beste is dat we de methodiek die de GACB ontwikkeld heeft, gebruiken en dat ook verder opvolgen, om de Brusselnorm zo consequent mogelijk te hanteren.
Ik heb al gezegd dat ik erop aandring om de Brusselnorm correct toe te passen. In verschillende sectoren heb je verschillende situaties: in bepaalde sectoren doen we het opmerkelijk beter dan wat de Brusselnorm voorschrijft en in andere sectoren hebben we het historisch gezien altijd al minder goed gedaan. Ik denk dat het ons aller verplichting is om erop aan te dringen dat we verder blijven investeren in onze hoofdstad, dat we onze verantwoordelijkheid nemen en dat we de banden tussen Vlaanderen en Brussel zeker niet doorknippen.
Ik heb trouwens gezien dat professor Grondwettelijk Recht Johan Vande Lanotte nog eens zijn pleidooi heeft herhaald voor de vier deelstaten in België, waarmee hij erop doelt dat Vlaanderen, Wallonië, Brussel en de Duitse Gemeenschap deelstaten worden, zonder al te veel onderlinge vermenging, en de gemeenschappen afgeschaft worden. Het zou mij toch wel interesseren om te weten wat uw standpunt ter zake is, ook ten aanzien van de verschillende sectoren. Dat is ook een interessante vraag voor de Brusselnorm. Er komt bijvoorbeeld vaak kritiek – en die is terecht – dat we historisch gezien te weinig investeren in Welzijn in Brussel. Op dat vlak liggen we merkelijk onder de Brusselnorm. Bent u het ermee eens dat de gemeenschappen moeten blijven investeren in Brussel op het vlak van Onderwijs, Welzijn, Cultuur, Sport en Inburgering? Uw standpunt ter zake zou mij wel interesseren.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Dank u wel voor uw uitgebreide antwoord, minister.
Misschien kom ik eerst even terug op de cijfers: ik heb mij inderdaad gebaseerd op de fiche van BRIO, dat die 5,76 procent naar voren schuift. Ik vind het interessant om eens te bekijken hoe die 30 procent zich in uw berekening vertaalt naar 5,2 procent. Ik ga dan wel nog eens narekenen wat dat zou betekenen voor het budget dat we in Brussel zouden moeten investeren, in de veronderstelling dat we vasthouden aan de intentie om 30 procent van de Brusselaars te bereiken. U zegt dat 0,2 procent weinig verschil zal maken en dat het om resultaten gaat, maar om resultaten te boeken hebben we natuurlijk centen nodig. Extra plaatsen in het onderwijs, extra plaatsen in de kinderopvang, extra capaciteit voor onze lokale dienstencentra kosten nu eenmaal geld. Ik vind het een beetje gemakkelijk om zich te verschuilen achter wat in het regeerakkoord staat over die minimum 5 procent van de gemeenschapsmiddelen. Dat correspondeert dus niet met die 30 procent van de Brusselse bevolking, geeft u nu zelf toe. Bovendien haalt Vlaanderen die 5 procent vandaag al niet.
Nu, ik heb geen zin om opnieuw in een eindeloze discussie te verzeilen, maar Vlaanderen haalt die 5 procent niet op alle domeinen. Daarbovenop komt de discussie over wat er rechtstreeks ten goede komt aan de Brusselaars en wat de bovenlokale instellingen zijn. Want inderdaad, op Onderwijs en Cultuur wordt de 5 procent gehaald, maar alleen maar als je de grote culturele instellingen en de instellingen hoger onderwijs meetelt. En die werken eigenlijk, als je de realiteit van Brussel kent, niet alleen voor Brusselaars, maar hebben vaak een veel breder publiek dan alleen de Brusselse bevolking – en dat is een goede zaak.
Het punt – en de reden dat ik de vraag hier vandaag stel –, is dat ik mij er ook in het verleden al vaak aan heb geërgerd dat Brussel volgens mij niet correct wordt behandeld door deze regering. En daarom wil ik de discussie over de middelen gaande houden. Er is de 2,6 miljoen euro uit het Brusselfonds, 1 miljoen euro per jaar die we mislopen door de 6 procent besparingen op de middelen van het Stedenfonds. En dat staat in schril contrast met de 1,4 miljard euro extra voor de Vlaamse gemeenten, door de overname van de helft van de responsabiliseringsbijdrage, de middelen uit het openruimtefonds, het Denderfonds en het Randfonds.
Minister, in eerste instantie wilde ik u gewoon wijzen op de inconsistentie tussen die ambitie van 30 procent en de vertaling daarvan in de budgetten en u herinneren aan de belofte om voor 30 procent van de bevolking te blijven werken. Brussel kan die centen zeer goed gebruiken. U zegt dat Vlaanderen Brussel niet loslaat. Ik heb u al herhaaldelijk herhaald dat we niet moeten verzeild geraken in dat soort discussies. Want ik erken de inspanningen van Vlaanderen in Brussel, maar ik vind wel dat Brussel recht heeft op de middelen die in het regeerakkoord beloofd zijn. Die belofte moet wat mij betreft budgettair worden vertaald.
Verder wil ik kort reageren op uw vragen over ons standpunt rond Brussel. Dat is een zeer interessante materie. Johan Vande Lanotte schreef het boek ‘De Belgische Unie bestaat uit vier deelstaten.’ Ik vind dat een heel interessant model om na te denken over de toekomst van ons land. Daarin staat, voor alle duidelijkheid, dat Cultuur en Onderwijs nog altijd.... (Opmerkingen van minister Benjamin Dalle)
Welzijn niet. Welzijn wordt wel een bevoegdheid van de deelstaten. Nu, op dit moment zijn er zeven overheden bevoegdheid voor het preventiebeleid in Brussel. Er mag worden samengewerkt zoveel als je wilt, maar u moet mij toch eens uitleggen hoe je zoiets nog goed gecoördineerd krijgt. Dus zelfs Johan Vande Lanotte zegt dat we voor Cultuur en Onderwijs een manier moeten vinden om de band tussen de taalgemeenschappen in stand te houden. Hij is daar nog niet in detail op ingegaan.
‘For the time being’ heb ik altijd gezegd dat, zolang er daarover geen goede afspraken worden gemaakt en er geen goede samenwerking voor ogen wordt gesteld, ik de rol van de gemeenschappen in Brussel niet in twijfel trek. Opnieuw: ik vind het goed dat Vlaanderen investeert in het Brusselse onderwijs. Ik vind het goed dat Vlaanderen investeert in de Brusselse cultuur. Ik vind het goed dat Vlaanderen op dit moment investeert in een welzijnsaanbod in Brussel. Maar geef ons dan ook de middelen waarvan u ons hebt gezegd dat u ze ons zou geven.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik volg u in uw berekeningen. Met cijfers kunt u natuurlijk heel veel bewijzen. Maar met genoegen stel ik vast dat we, op basis van deze berekeningswijze, ongeveer komen tot bijna 7 miljoen Vlamingen in dit land, wanneer we een percentage van 30 procent van de Brusselaars bij het aantal inwoners uit het Vlaamse Gewest voegen. We zijn inderdaad een bijzonder sterke deelstaat wanneer het Vlaamse Gewest wordt aangevuld met de Vlaamse Gemeenschap in Brussel.
De percentages die u aanhaalt, die de vorige Vlaamse Regering en ook deze regering bereikt in Brussel, met meer dan 5 procent van de gemeenschapsmiddelen die worden geïnvesteerd in de hoofdstad, zijn toch een bijzonder mooi resultaat.
U hebt gewezen op de verschillende domeinen. U hebt nu niet de cijfers aangehaald. Ik heb de voorbije jaren heel wat vragen gesteld over inburgering. Ik denk dat Inburgering ongeveer aan 12 of 13 procent zat, Cultuur rond 11 procent van de gemeenschapsmiddelen, en Onderwijs tussen 5 en 6 procent.
En inderdaad, een van de zorgenkinderen is uiteraard Welzijn. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de complexiteit rond Welzijn, die er eigenlijk voor zorgt dat het percentage van 5 procent in het algemeen naar beneden wordt getrokken. De huidige en de vorige Vlaamse Regering hebben steeds de band met Brussel versterkt. Terecht zegt u dat die band niet mag worden doorgeknipt. Zeker wat mijn fractie betreft, moet die band worden versterkt. Ik denk dat de Vlaamse Regering daar ook al voldoende op heeft ingezet.
Ik wil ook even kort reageren op waar mevrouw Goeman een beetje omheen moet fietsen. Wat is nu eigenlijk het standpunt van de sp.a? Vier volwaardige deelstaten, maar ik hoor – en ik had dat uiteraard ook gelezen – dat er een paar uitzonderingen moeten zijn omdat Brussel uiteraard het onderwijs niet zelf kan financieren. Laten we daar eerlijk in zijn: Brussel heeft het geld niet om zijn onderwijs te betalen. Het eerste waarop er zal worden bespaard, is natuurlijk het Nederlandstalig onderwijs. We hebben het in het verleden gezien. Het was de realiteit. Toen het moeilijk ging in het onderwijs, heeft men al de Nederlandstalige scholen verminderd. Waar er in bepaalde gemeenten vroeger tweetalige scholen waren, heeft men de Nederlandstalige afdeling gewoon afgeschaft. Dat was de tactiek toen het nog unitair was.
Intussen is het een gesplitste bevoegdheid en is Vlaanderen bevoegd. Het is een succesverhaal. We leren kinderen die thuis een andere taal spreken, Nederlands. Ik hoop dat ze zich ook volwaardig betrokken voelen bij de Vlaamse Gemeenschap. Maar het verhaal dat sp.a hier komt vertellen dat we meer moeten investeren, staat haaks op het verhaal van vier deelstaten dat telkens naar buiten wordt gebracht. Het is eigenlijk de Brusselnorm afschaffen en zeggen dat Vlaanderen minder moet investeren in Brussel omdat Brussel het zelf zou doen, behalve Onderwijs en Cultuur, omdat dat bijzonder moeilijk is. Men moet eens klare wijn schenken. Wat wil men? Een sterke Vlaamse Gemeenschap in Brussel die veel doet voor het Nederlands, die veel doet voor de jonge ketjes, die veel doet op alle gemeenschapsdomeinen? Of zegt men dat Brussel zijn plan moet trekken omdat ze een volwaardige ‘région à part entière’ is, zoals men zegt? Dan gaat Vlaanderen zich ook terugtrekken. Dan gaat men de tak waarop men zit, gewoon afzagen. Dat is de retoriek die naar buiten gaat. Nu gaat u hier de Vlaamse Regering beschuldigen dat ze te weinig zou doen.
Wat heel belangrijk is: we hebben een Brusselnorm, een Brusselnorm die een inspanningsverbintenis is. 5 procent van de gemeenschapsmiddelen besteden wij aan Onderwijs, Cultuur, Welzijn en Media. Wij richten ons – dat is een inspanningsverbintenis – tot ongeveer 30 procent van de Brusselaars. Ik vraag dan: waar zit de Franse Gemeenschap? Waar zijn de cijfers van de Franse Gemeenschap? Vlaanderen kan de problemen die hier bestaan, niet alleen oplossen. Ook de Franse Gemeenschap moet haar verantwoordelijkheid nemen. Ik zie Franstalige scholen in Brussel waar het echt dramatisch is. Op het vlak van Welzijn wachten we nog altijd op zoiets als de Vlaamse sociale bescherming (VSB) die de Franse Gemeenschap ook kan instellen en die nog altijd niet bestaat. Heel wat anderstaligen vinden het een mooi aanbod en sluiten zich aan bij de Vlaamse sociale bescherming. Al vijftien jaar is er de Vlaamse zorgverzekering. Die is tegengewerkt op alle mogelijke manieren. Gemeentebesturen zeiden om er niet op in te tekenen omdat het slecht zou zijn en omdat het allemaal in het Nederlands zou zijn. Wel, ook dat was een succesverhaal.
Mijn pleidooi is eigenlijk dat de Vlaamse Gemeenschap haar verantwoordelijkheid neemt – wat ze ook doet –, maar dat de Franse Gemeenschap ook haar verantwoordelijkheid moet nemen. Ik zou graag de cijfers van de Franse Gemeenschap zien. Hoeveel besteedt zij aan Onderwijs, Cultuur, aan Welzijn, aan alle gemeenschapsbevoegdheden in Brussel? Het is misschien een uitnodiging aan u, mevrouw Goeman, om u eens te richten tot uw collega's van de PS in het Brussels parlement. Vraag eens aan hen hoeveel zij investeren in Brussel. Wat doen zij om de problemen in het onderwijs, de problemen op het vlak van welzijn aan te pakken? Dan gaat Vlaanderen opnieuw boven zijn niveau, zal Vlaanderen opnieuw meer mensen bereiken dan het officieel aantal Nederlandstaligen. Ik stel dan vast dat de Franse Gemeenschap altijd kreunt en zucht dat ze geld te weinig heeft en dat ze een herfinanciering moet hebben.
Maar iedereen moet zijn verantwoordelijkheid nemen, met goede afspraken. Wij hebben de cijfers en ik stel vast dat de Franse Gemeenschap achterblijft met haar cijfers over wat zij concreet doet in Brussel. Goede afspraken zorgen voor goede vrienden, zeg ik altijd. Je moet de schuld niet altijd leggen bij wat Vlaanderen doet; kijk ook eens naar wat de Franstalige vrienden en buren hier in onze stad doen.
De heer Bex heeft het woord.
Ik wil collega Goeman bedanken voor haar interessante vraag en ook minister Dalle voor zijn antwoord.
Collega’s, de Brusselnorm is natuurlijk niet lukraak gekozen, maar is een bewuste keuze van Vlaanderen om aan te tonen dat Brussel een deel is van Vlaanderen en dat de Vlaamse Regering blijft investeren in de Nederlandstalige Brusselaars. Het is een dubbele norm, met die 5 procent en 30 procent als leidraad, maar het is wel belangrijk om ons niet te verliezen in een cijferdiscussie. Met cijfers kun je heel veel bewijzen en de minister heeft de cijfers van collega Goeman terecht genuanceerd.
Eigenlijk gaat het niet alleen over die 5 procent. De heer Vanlouwe zegt steevast dat we inzake inburgering veel meer investeren dan 5 procent, wat me ook logisch lijkt in een grootstedelijke context, waar de nood aan inburgering veel groter is dan in een landelijke gemeente ergens in Vlaanderen.
Wat men niet kan ontkennen – en daar bent u niet op ingegaan, minister Dalle –, is dat als je die evolutie tussen 2012 en 2017 bekijkt, je de middelen van de Vlaamse Gemeenschap meer ziet stijgen dan de middelen die in Brussel geïnvesteerd worden. Dat strookt niet met de stijgende democratische curve in Brussel. Eigenlijk had er relatief gezien meer geld naar Brussel moeten gaan, en het omgekeerde is gebeurd. Dat mogen wij hier betreuren.
Collega Vanlouwe, het is niet omdat anderen hun verantwoordelijkheid niet nemen, dat wij onze verantwoordelijkheid niet moeten opnemen. Dan kom ik bij die dubbele norm die de Brusselnorm is. Er is de doelstelling om 30 procent van alle Brusselaars te bereiken. Die doelstelling wordt in de meeste domeinen niet gehaald, terwijl er ongelooflijke kansen zijn. Als je in de Brusselse metro komt, dan merk je de resultaten van het feit dat 20 à 22 procent van de Brusselse jongeren Nederlandstalig onderwijs volgt. Je voelt dat het Nederlands aan belang wint. Ik vind het dan ook jammer dat u schermt met wat de Franse Gemeenschap maar doet, om niet te hoeven zeggen dat wij daar meer zouden kunnen doen. Ik houd toch een pleidooi om die 30 procent na te streven, bijvoorbeeld ook op het vlak van Onderwijs en Welzijn. Dat moet een doelstelling zijn en we doen daar vandaag niet genoeg voor.
Minister, ik heb er al op gewezen dat de specifieke Brusselse context voor sommige beleidsdomeinen meer inspanningen vraagt, wat rechtvaardigt dat er op andere beleidsdomeinen minder wordt gedaan. U hebt in het regeerakkoord aangekondigd dat u aan een Brusselcoëfficiënt werkt om van die Brusselnorm nog een interessanter instrument te maken om beleid te voeren. Wij vinden het positief dat u daar deze legislatuur werk van wilt maken en ik vroeg mij af of u al kunt zeggen hoe u dat in de praktijk wilt brengen. Hoe wilt u die Brusselcoëfficiënt vormgeven en welk tijdspad hebt u daarvoor voor ogen?
Minister Dalle heeft het woord.
Dank u wel voor de bijkomende vragen en opmerkingen.
Ik wil beginnen met de laatste vraag van collega Bex. We gaan via de GACB werken en die zal haar agenda op korte termijn vastleggen. Ik denk dat dat het best via die weg verloopt.
Ik wil misschien een kleine punctuele opmerking geven wat de groeipercentages van de Vlaamse budgetten betreft. Je moet er daarbij wel rekening mee houden dat een stuk van de groei te maken heeft met de overdracht van een belangrijk budgettair pakket van de kinder- en gezinsbijslagen, het zogenaamde groeipakket, dat per definitie niet in Brussel wordt uitgegeven, omdat dat iets is voor de GGC. Dat is een element dat in de berekening moet worden meegenomen. (Opmerkingen van Stijn Bex)
Vanaf 2015 komt daar de kinderbijslag bij. Dat kan dus een vertekend beeld geven, maar dat valt na te kijken.
Collega Goeman, ik wil even reageren op hetgeen u zegt over de begroting en de investeringen van Vlaanderen in Brussel. Ik heb het gevoel dat de discussie over de beleidsnota niet gebeurd is. U komt altijd met dezelfde cijfers, over het Stedenfonds en over de besparingen op het Brusselfonds. Maar ik heb daar uitgebreid op gerepliceerd naar aanleiding van de discussie over de beleidsnota. U zegt dat ik 2,5 miljoen euro bespaar op het Brusselfonds. Ik heb u uitgelegd dat ik dat ten belope van 1,6 miljoen euro gecompenseerd heb in de begroting voor 2020. Dat is dus een vrij substantiële compensatie. Ik heb eind 2019 ook voor 848.000 euro investeringen gedaan in Brussel met eenmalige middelen. Die moeten er ook worden bijgerekend. In totaal moet je dus vaststellen dat er in 2020 eerder een stijging van middelen is dan een daling. Want u verwijst naar het Stedenfonds. Maar ook daar gaat het niet over minder middelen, maar over minder ‘meermiddelen’. Dat is een heel groot verschil.
Tot slot heb ik nog een opmerking op budgettair vlak. Ik ben de eerste minister bevoegd voor Brussel in tien jaar die niet bespaart op de dotatie aan de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC). 28 miljoen euro, geen enkele besparing bij aanvang. Mijn twee voorgangers hebben daar wel op bespaard. Dus eerlijk gezegd, ben ik dat riedeltje van besparingen redelijk beu. Ik zou willen dat we daar nu over stoppen. Ik heb dat genoeg gehoord. We hebben daar genoeg over gediscussieerd. Ik heb genoeg replieken gegeven. De Vlaamse Regering blijft sterk investeren in onze hoofdstad.
Ik kom bij de meer fundamentele kwestie. Bij gelegenheid moeten we daarover misschien een meer uitgebreid debat voeren, eventueel met de collega’s van de VGC. Hoe zien we dat in de toekomst? Want de Brusselnorm kan natuurlijk niet los worden gezien van onze visie over Brussel. Het is de visie van deze Vlaamse Regering dat we in alle gemeenschapsdomeinen die we rijk zijn – Welzijn, Sport, Inburgering, Jeugd, Cultuur, Onderwijs enzovoort – blijven investeren en streven naar die 5 procent.
Mevrouw Goeman, ik begrijp dat u zegt dat u dat voor Cultuur en Onderwijs in de toekomst wilt behouden, maar dat dat eigenlijk niet hoeft voor al die andere domeinen, omdat dat niet de visie is van Johan Vande Lanotte. Ik vind het een beetje raar dat u zou aandringen op sterkere investeringen in Welzijn, een groeipad richting 5 procent, en tegelijk zou zeggen: in toekomstige hervormingen – en wat CD&V betreft, zullen die vanaf 2024 effectief worden gerealiseerd – moeten we zelfs niet meer bevoegd zijn, kunnen we die bevoegdheid geven aan het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Eerlijk gezegd vind ik dat een vrij hypocriet standpunt. Het zou misschien nuttig zijn dat u preciseert of u effectief, rond Welzijn, Sport, Inburgering en mijn eigen bevoegdheden Jeugd en Media, vindt dat de Vlaamse Gemeenschap daarvoor bevoegd moet zijn. Het standpunt van de Vlaamse Regering is in ieder geval glashelder: we zijn daar vandaag voor bevoegd en we hanteren de Brusselnorm als streefdoel. En ook in de toekomst wensen we daarvoor bevoegd te blijven. Dat zal ook ons standpunt zijn in gelijk welke onderhandeling in de toekomst.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, ik snap dat mijn riedeltje u irriteert. Want de bottomline blijft natuurlijk wel dat er bespaard wordt op de Brusselmiddelen en dat er naar de gemeente meer ‘meermiddelen’ gaan. En dat irriteert mij. En dan kunnen we nóg discussiëren over de hoogte van de bedragen, maar dat blijft natuurlijk wel de realiteit.
Ik heb de vraag hier vandaag gesteld, omdat ik vooral het debat op gang wilde trekken over een correcte toepassing van de Brusselnorm, waar de Vlaamse Regering zich ook toe geëngageerd heeft. En het lijkt mij nogal normaal dat ik als Vlaams volksvertegenwoordiger uit Brussel, mijn rol speel en de Vlaamse Regering in deze commissie op haar verantwoordelijkheid wijs.
Wat de discussie over de toekomst van Brussel betreft, stel ik voor dat we eens de tijd nemen om daarover op het gemak te discussiëren. Want wat Johan Vande Lanotte naar voren schuift, is natuurlijk maar een model, een oefening voor de toekomst. Ik ben heel geïnteresseerd in het model van de verschillende partijen, zoals hoe Brussel bijvoorbeeld past binnen een confederaal model. Het lijkt mij nu niet het moment om, in een vraag over de Brusselnorm, daarop uitgebreid in te gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.