Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, we lazen de berichten met betrekking tot de bijkomende plaatsen in de beveiligde opvang. En dat is natuurlijk een positief iets. Het is hier vorige week al in de rand ter sprake gekomen: vanaf volgend jaar worden die bijkomende beveiligde plaatsen uitgerold voor jongeren in problematische leefsituaties. Het gaat in totaal om 20 nieuwe voorzieningen, met 132 bijkomende plaatsen: 54 voor meisjes en 78 voor jongens. Samen met de 18 plaatsen uit de proefprojecten zijn dat er 150 in totaal. Hierdoor zullen jongeren gespecialiseerde zorg op maat kunnen krijgen in een beveiligde omgeving.
Belangrijk is ook dat daardoor jongeren die geen als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd maar zich in een problematische opvoedingssituatie bevinden, niet meer in de gemeenschapsinstellingen geplaatst worden. Zo zou de druk op de plaatsen in de gesloten instellingen moeten verminderen. Dat zijn uitdrukkelijk de keuzes die gemaakt zijn in het kader van het decreet Jeugddelinquentie.
Minister, kunt u meer uitleg geven bij de nieuwe initiatieven, de selectie daarvan en de timing van de beschikbaarheid van de verschillende plaatsen?
Hoe zullen die georganiseerd worden? Hoe wordt de beveiligde opvang verzekerd?
Hoe verloopt de gespecialiseerde zorg op maat en hoe gebeurt de opvolging en begeleiding van die jongeren? Ik denk dan aan het onderwijs dat die jongeren moeten kunnen verderzetten. Er zijn heel wat zaken die op een heel grondige manier moeten worden voorbereid.
Voor deze nieuwe initiatieven wordt gebruikgemaakt van bestaande infrastructuur. Is het de bedoeling om in de toekomst ook te werken met nieuwe infrastructuur?
Hoe zal de toewijzing van jongeren aan deze plaatsen gebeuren?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, op 20 december 2019 heeft het agentschap Opgroeien een beslissing genomen over de toewijzing van de nieuwe capaciteit voor het beveiligend verblijf. Dit uitbreidingsbeleid werd aangekondigd in een rondzendbrief van 13 mei 2019. 29 organisaties dienden een aanvraag in. De beoordeling gebeurde op basis van 3 criteria: de wijze waarop invulling gegeven werd aan de kernaspecten van beveiligend verblijf, zoals in de rondzendbrief beschreven is; de methodische onderbouw van het aanbod; het advies van het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp (IROJ).
Dit leidde tot een de uiteindelijke selectie van 20 initiatieven die, gespreid over Vlaanderen, 132 plaatsen zullen realiseren. De geselecteerde initiatieven vormen een gelijkmatige mix van jeugdhulp- en VAPH-voorzieningen (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap).
78 van deze plaatsen zullen in de loop van 2021 starten, 54 in de loop van 2022. In 2020 wordt een intensief traject doorlopen met alle geselecteerde zorgaanbieders en het agentschap Opgroeien, om het aanbod gezamenlijk verder vorm te geven in functie van een kwaliteitsvolle opstart.
Dit traject, dat uitgaat van het Nederlandse Kwaliteitskader JeugdzorgPlus 2.0, zal onder meer de volgende elementen uitwerken: een regionale afstemming zodat ook inzake problematieken en specialisaties een dekkend aanbod gecreëerd wordt; een ontwikkeling van gepaste en onderbouwde diagnostische instrumenten in functie van een gepaste toeleiding; een verdere concretisering van een aantal essentiële pedagogische aspecten, zoals de installatie van beveiliging en van een positief leefklimaat, de invulling van dagprogramma’s, de samenwerking met partners via rondetafels in functie van zorg op maat en het creëren van een uitstroomperspectief; participatie en rechtspositie van de minderjarigen.
Momenteel loopt er een wetenschappelijk onderzoek dat voorstellen rond een passende rechtspositie voor minderjarigen in gesloten en beveiligend verblijf uitwerkt. Dit onderzoek wordt medio 2020 opgeleverd.
De beveiliging gebeurt op verschillende manieren, onder meer via aangepaste infrastructurele en relationele nabijheid. Belangrijk daarbij is dat de beveiliging op maat van de situatie van de individuele jongere en in een continuüm wordt waargemaakt. Door middel van risicotaxatie-instrumenten zal worden ingeschat hoeveel beveiliging een jongere nodig heeft. Dit zal verder vorm krijgen in het traject dat dit jaar met de organisaties wordt gelopen. Het intersectorale kader voor vrijheidsbeperkende maatregelen zal hier mee richting aan geven.
De samenwerking met onderwijs is een cruciaal element in het traject. Ook hier vertrekken we van een continuüm, waarbij het uitgangspunt is dat jongeren die voor hun plaatsing een positieve schoolloopbaan hadden, die maximaal moeten kunnen voortzetten. Voor jongeren bij wie dit niet het geval of niet aangewezen is, zal in maximale afstemming met onderwijs een beleid intra muros met dagprogramma’s worden ontwikkeld. Op casusniveau zal onderwijs een vaste plaats krijgen in de hiervoor vermelde rondetafels.
Een aangepaste infrastructuur is uitermate belangrijk voor de uitbouw van het beveiligende verblijf. Daarom werd in de rondzendbrief van 13 mei 2019 een koppeling gemaakt met VIPA-subsidiëring (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden). Van de twintig geselecteerde initiatieven zijn er drie die al over een geschikte infrastructuur beschikken. Voor de overige zeventien is een VIPA-dossier in voorbereiding. Zeven hebben betrekking op een nieuwbouw, vier op een verbouwing en zes initiatiefnemers zijn de opties voor nieuwbouw of verbouwing nog aan het bekijken.
En dan het antwoord op uw laatste vraag: het aanbod is vanzelfsprekend niet-rechtstreeks toegankelijk. De concrete toewijzingsmodaliteiten worden in de loop van dit jaar uitgewerkt. Inspiratie zal komen van de goede praktijk van het instroomoverleg van de intersectorale toegangspoort en de aanbieders, dat de toeleiding regelt tot GES+-voorzieningen (extreme gedrags- en emotionele problemen) en tot de bestaande settings beveiligend verblijf voor de slachtoffers van tienerpooiers.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u voor uw antwoord, minister.
We zullen toch wel een grote switch in onze jeugdhulp maken met dat nieuw beveiligend verblijf en het is belangrijk dat dat op een goede manier wordt voorbereid. Ik heb van u veel toelichting gehoord over de manier waarop dat zal gebeuren en dat is denk ik ook heel erg nodig. Ik vind dat absoluut positief, zowel het aspect van de beveiliging, als het intensief traject dat moet gelopen worden, het leefklimaat, het onderwijs, enzoverder.
Ik zou zeggen dat er nog heel wat werk aan de winkel is voor er effectief van start kan worden gegaan, ook met betrekking tot de infrastructuur. Als ik hoor dat er nog op verschillende plekken een nieuwbouw moet komen en dat er op sommige plekken nog wordt nagedacht over de manier waarop men dit zal uitbouwen om klaar te zijn in 2021-2022, dan vraagt dat toch nog heel wat voorbereidingswerk van iedereen die daarbij betrokken is. Het is natuurlijk essentieel om op een goede manier van start te gaan voor alle jongeren die daar dan zullen ondergebracht worden.
Ik denk dat er werk aan de winkel is voor alle organisatoren, ook voor het beleid en voor ons, collega’s. Minister Beke heeft verwezen naar de rechtspositie, maar het zijn natuurlijk ook heel specifieke initiatieven. Daarbij moeten we denken aan het toepassingsgebied van de commissie van Toezicht, die wij hier in het parlement tijdens de vorige legislatuur bij het Kinderrechtencommissariaat hebben opgericht, en die toezicht uitoefent op de gemeenschapsinstellingen en andere gesloten opvang. Begin maart stelt zij haar tweede jaarverslag voor, maar ik denk dat de positie van de minderjarigen in die nieuwe voorzieningen, in die nieuwe beveiligende opvang, ook van dergelijke aard is dat we moeten kijken, natuurlijk in overleg met de commissie van Toezicht, of dat werkterrein kan worden uitgebreid.
De heer Parys heeft het woord.
Ik had nog een aantal vragen die aansluiten bij de vragen van mevrouw Schryvers.
Ik zie dat we in Vlaams-Brabant en Brussel 12 plaatsen bij creëren, wat op zich positief is. Maar in West-Vlaanderen komen er 24 plaatsen bij. Werd op voorhand vastgelegd waar u een bepaalde hoeveelheid plaatsen wilde of was dat een gevolg van de aanvragen die zijn binnengekomen?
Voor wie specifiek zijn die zes regio-overschrijdende plaatsen voor meisjes bedoeld?
Mijn volgende vraag gaat over de VIPA-subsidies, waaraan u zelf al hebt gerefereerd. Hebt u er een zicht op hoeveel VIPA-geld er zal worden uitgetrokken voor de nieuwbouw of de vernieuwbouw die op diverse plaatsen gebeurt?
Mijn laatste vraag is eigenlijk een compliment voor uw heimat, voor uw provincie, waar er achttien plaatsen zijn toegewezen aan een samenwerkingsverband tussen diverse jeugdhulpverleningsinstellingen of -voorzieningen. Dat zijn zeven partners, als ik goed heb geteld. Dat dat op die manier gebeurt, lijkt me redelijk innovatief. Het is ook heel positief dat die verschillende sectoren samen achttien plaatsen in het aanbod creëren. Zijn er nog andere plekken waar dit op die manier zal gebeuren? Kunt u op een of andere manier dit soort samenwerking in de toekomst verder aanmoedigen?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, met betrekking tot een aantal van uw concrete vragen zal ik aan het agentschap vragen dat het u de juiste antwoorden geeft, bijvoorbeeld over de toewijzingscriteria. Ik kan zo niet van buiten zeggen op welke basis dat is gebeurd. Wat die VIPA-subsidies betreft, ook dat heb ik hier niet bij de hand. Ik denk wel dat Limburg in deze call redelijk uniek is op dit ogenblik. Misschien is het wel een voorbeeld voor Vlaanderen, zoals dat op veel andere terreinen het geval is. (Gelach. Opmerkingen)
Uw collega zal me niet tegenspreken.
Minister, niet overdrijven.
Wij zijn vrijdag samen op bezoek geweest in Limburg. We hebben daar vlaaien gegeten. Het was in elk geval gezellig.
Voilà, kijk.
Ik bezorg u die concrete antwoorden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.