Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
We hebben het al vaak gezegd: de arbeidsmarkt verandert drastisch. Ze vraagt andere competenties, maar we zien dat bepaalde segmenten van onze arbeidsmarkt steeds meer worden gedomineerd door kortlopende jobs en deeltijds werk. Cijfers die we recent konden inkijken, geven aan dat er in 2019 ruim een derde meer mensen met een flexi-job waren, een totaal van ongeveer 70.000 mensen, ten opzichte van 2018. We hoorden naar aanleiding van de bekendmaking van die cijfers ook dat de federale minister – voorlopig is dat nog minister De Backer – voor de uitbreiding van die flexi-jobs voor de bouw- en de textielsector pleit.
Daarnaast blijkt uit cijfers van de Hoge raad voor de Werkgelegenheid dat 4 op de 10 nieuw gecreëerde jobs tijdelijke jobs zijn, en dat 23 procent van de tijdelijke contracten korter dan een maand zijn, terwijl dat in de rest van de EU maar bij 5 procent van de contracten het geval is. Een rapport van het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving HIVA toont dan weer aan dat 44 procent van het totale aantal jobs in 2014 minder lang dan 6 maanden duurde. Het meest extreme voorbeeld daarvan zijn personen die permanent met dagcontracten werken. Hun aantal is de voorbije 15 jaar geëxplodeerd. In 2018 werkten ongeveer 15.000 mensen in die totale onzekerheid. Het totaalbeeld lijkt dan ook aan te geven dat werk ook in Vlaanderen steeds precairder wordt, ook al hebben we een hoge werkzaamheidsgraad.
Een groot deel van de mensen die in die meer precaire jobs of kortlopende jobs of flexi-jobs actief zijn, zijn jongeren, kortgeschoolden, mensen met een migratieachtergrond. De jobs zelf behoren, niet verbazingwekkend, het vaakst tot het laagste loonkwintiel, maar het meest verontrustende feit uit het HIVA-onderzoek is dat mensen die in een kortdurende job belanden, na die job vaak opnieuw in de werkloosheid belanden. Daar moeten we dus toch wel iets aan doen.
Even over het muurtje gekeken, naar de noorderburen. Het aandeel is natuurlijk niet vergelijkbaar, daar ben ik me van bewust. In Nederland is de verschuiving naar tijdelijk werk helemaal doorgeslagen: 1,1 miljoen mensen, meer dan 40 procent van de beroepsbevolking in Nederland, is een flexwerker of een zogenaamde zelfstandige zonder personeel. Dat aandeel is natuurlijk van een andere orde, in die mate dat een expertencommissie in Nederland een toch wel opmerkelijk rapport publiceerde over dit soort kortlopende jobs. Zij zeggen dat die erg precair zijn en de arbeidsmarkt verstoren, en bevelen zelfs aan om die enerzijds duurder te maken voor de werkgever, maar anderzijds ook het ontslagrecht te bekijken, om toch te zorgen voor een duurzame arbeidsmarkt, met duurzaam werk dat de autonomie van zowel werkgever als werknemer versterkt en ook de flexibiliteit aan beide kanten stimuleert.
Minister, ik heb twee concrete vragen. Zult u een verdere flexibilisering van de arbeidsmarkt in Vlaanderen ondersteunen, of meer inzetten op duurzamer werk, zoals men in Nederland aanbeveelt? Het HIVA-onderzoek geeft aan dat tijdelijke jobs minder of te weinig leiden tot een duurzame tewerkstelling. Hoe zult u voorkomen dat werkzoekenden die met tijdelijk werk worden geactiveerd, niet opnieuw in de werkloosheid terechtkomen?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Gennez, eerst en vooral wil ik erop wijzen dat de Nederlandse arbeidsmarkt totaal niet de Vlaamse is. Het percentage tijdelijke jobs in de leeftijdscategorie van 20 tot 64 jaar bedraagt in Nederland 17,6 procent. In Vlaanderen is dat 8,3 procent. Tijdelijk en flexwerk is wijd verspreid op de Nederlandse arbeidsmarkt, met alle voordelen van dien, zoals een hogere flexibiliteit, maar ook met risico’s, zoals een hoger individueel werkloosheidsrisico en meer onzekerheid, zeker bij jongeren en kortopgeleiden.
In Nederland woedt er al een tijdje een hevige discussie rond flexwerk en zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel), naar aanleiding van de ambitie van de Nederlandse Regering om vast werk minder vast te maken en flex minder flex. Het Nederlandse kabinet wil werkgevers aanmoedigen om werknemers een vast contract te geven, maar men wil het ook voor flexwerkers aantrekkelijker maken. Wil dat zeggen dat we het in Vlaanderen niet over flexibiliteit en zekerheid moeten hebben? Uiteraard niet. Maar heel wat hefbomen behoren tot het federale niveau. Dat weet u, collega Gennez.
Waar we als Vlaanderen wel voor bevoegd zijn is de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding. Mijn beleidsnota is daarin zeer duidelijk: wij willen een goed evenwicht nastreven tussen flexibiliteit en zekerheid en duurzaamheid. Meer flexibiliteit en meer beweging hebben we absoluut nodig op onze arbeidsmarkt. Dat ondersteunen we door de stap van niet werken naar wel werken lonender te maken, bijvoorbeeld met de invoering van de jobbonus; door meer mensen om te scholen naar werk en loopbaankansen in andere sectoren; door de hokjes tussen statuten en sectoren minder sterk te maken en meer mobiliteit mogelijk te maken; door in te zetten op doorstroommogelijkheden, bijvoorbeeld van de sociale naar de reguliere economie.
Aan de andere kant moeten we er ook voor zorgen dat we die loopbaantransities goed omkaderen en voldoende zekerheid bieden. Dat kan via extra inspanningen rond opleiding en levenslang leren, via bijkomende maatregelen om de combinatie met het gezinsleven eenvoudiger en draagbaar te maken, zoals zorgkrediet of dienstencheques, en ten slotte via loopbaanbegeleiding en jobcoaching om de precaire transitie duurzamer te maken. We streven niet naar jobzekerheid, maar wel naar loopbaanzekerheid. En dat is al een tijdje aan de gang. We willen dat mensen de regisseur zijn van hun eigen loopbaan, zodat ze een duurzame loopbaan kunnen uitbouwen.
Dan is er nog het HIVA-onderzoek. Ik deel uw conclusie: de transitie van werkloosheid naar werk, zeker voor kwetsbare en laaggeschoolde mensen, is een zeer precaire transitie. De draaideur naar werk en terug naar werkloosheid en inactiviteit bestaat voor sommigen zeker. Vanuit Vlaanderen werken we hiervoor op drie sporen.
Ten eerste bewaken we de kwaliteit van de dienstverlening van private arbeidsbemiddelaars. Zo moeten private spelers een erkenning krijgen om activiteiten van private arbeidsbemiddeling uit te voeren. De Vlaamse Sociale Inspectie controleert ook grondig. Ik heb ook vernomen dat de sectorfederatie Federgon zelf met een label werkt om kwaliteitsvolle bemiddelingskantoren te erkennen.
Ten tweede moeten we vanuit VDAB meer inzetten op nazorg. De opdracht van VDAB stopt niet als iemand aan het werk is. Daarom zet men sterk in op zaken als jobcoaching en loopbaanbegeleiding.
Ten derde is er de competentieversterking via VDAB en Syntra, van waaruit we opleidingen aanbieden om de competenties te versterken die aansluiten op wat de arbeidsmarkt vraagt.
Met deze drie instrumenten versterken we werkzoekenden en werkenden, zodat ze een sterkere loopbaan kunnen uitbouwen. Ook het aanbod rond loopbaanbegeleiding, dat hier straks wordt besproken, past in die ambitie.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik hoor bij de minister toch vooral ook een pleidooi voor evenwicht: enerzijds flexibiliteit, ook op maat van de werknemers, maar anderzijds ook voldoende bescherming en zekerheid en duurzaam werk. Ik denk dat we er inderdaad over moeten waken dat onze arbeidsmarkt niet de foute kant opgaat. We kijken graag naar het noorden, maar in Nederland is de flexibilisering toch een beetje doorgeslagen, zoals u al aanhaalde.
Het is correct dat de meeste tools zich op federaal niveau bevinden. We hebben vanuit de sp.a-fractie ook een wetsvoorstel ingediend om dagcontracten toch wat stringenter te maken, en daar toch wel een vorm van jobzekerheid aan te verbinden als die langdurig worden ingezet. Maar we moeten in Vlaanderen vooral waakzaam blijven dat de sociale bescherming, die bij een flexibelere arbeidsmarkt onder druk komt te staan, op niveau wordt gehouden.
De heer Ongena heeft het woord.
Het is natuurlijk een fundamenteel debat, een ideologisch beladen debat ook. U zult van mij begrijpen dat ik alleen maar vaststel dat het aantal tijdelijke jobs misschien nooit zo hoog was in Vlaanderen, maar dat de werkloosheid ook nooit zo laag was. Ik denk dat er wel degelijk een verband is tussen die twee.
Zoals u zelf aangaf, minister, zijn we nu eenmaal aan het evolueren van jobzekerheid naar werkzekerheid of loopbaanzekerheid. Dat is ook geen slechte zaak. Cijfers bewijzen dat tijdelijke jobs wel degelijk een springplank kunnen zijn naar vaste jobs. De cijfers van de interimsector zijn duidelijk: twee derde van de mensen die uitzendarbeid doen, hebben binnen de twee jaar een reguliere job. Dat is een heel duidelijk signaal dat dergelijke tijdelijke en interimjobs wel degelijk een belangrijke stap kunnen zijn naar een vaste job. We hebben het daarnet gehad over kansengroepen. Ook daar blijkt uit alle cijfers dat voor kansengroepen tijdelijke en interimjobs een belangrijke springplank kunnen vormen. Ik ga dus niet mee in het demoniseren van het systeem van tijdelijke arbeid.
U hebt al gewezen op het enorme verschil tussen Vlaanderen en Nederland. De discussie in Vlaanderen komt natuurlijk ook af en toe naar boven. Daarom is het misschien eens nuttig om een profielschets van Vlaanderen te maken. Ik weet niet welke organisatie dat eventueel zou kunnen doen en of u daar als minister een opdracht toe kunt geven, om eens de effecten na te gaan van tijdelijke arbeid en het doorstromen van tijdelijke arbeid naar vaste arbeid, specifiek in Vlaanderen dan. Want ik denk dat we daar nog wat te weinig gegevens over hebben.
De heer Annouri heeft het woord.
Ik wil even aansluiten bij de opmerking van collega Ongena. Ideologisch denk ik niet dat er in loopgraven moet worden gekropen, maar flexwerk kan zowel een vloek als een zegen zijn. Het is aan ons om erover te waken dat het geen vloek wordt. Flexibiliteit op de arbeidsmarkt heeft voordelen. Het kan ervoor zorgen dat mensen het gebruiken als een springplank om effectief door te groeien naar duurzaam werk. Maar ik herinner mij ook een van de allereerste vragen die ik hier aan minister Muyters gesteld heb, over dag- en weekcontracten. Heel wat jongerenorganisaties hadden aan de alarmbel getrokken, net omdat ze zagen dat heel veel jonge mensen die hun kans wilden wagen op de arbeidsmarkt, aan het lijntje werden gehouden met dagcontracten en daardoor geen toekomst konden uitbouwen. En dat frustreerde hen.
We moeten echt alle elementen van dat flexwerk meenemen, om ervoor te zorgen dat er tijdelijke jobs zijn, dat de werkloosheid daalt, maar dat ook de werkbaarheid stijgt. We mogen ons daarbij niet laten verblinden door ideologische oogkleppen. We moeten ervoor zorgen dat we het juiste evenwicht vinden.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik was blij met de tussenkomst van collega Ongena, die toch wat nuance in het debat brengt. Wat hij zegt, is zeker juist: tijdelijk werk is een grote springplank naar volwaardig werk. En het is niet alleen een springplank. Eigenlijk is tijdelijk werk ook per definitie volwaardig werk. Ik denk dat onze arbeidsmarkt ook meer en meer in die richting zal evolueren. Jobs veranderen. Wat men vraagt, is zeer veranderlijk. Ik geloof ook niet meer in de idee dat we naar een systeem gaan waarbij mensen één werkgever hebben. Ik denk zelfs dat het onderscheid tussen werkgever en werknemer op een bepaald moment zal gaan vervagen.
In heel ons verhaal rond levenslang leren, digitalisering en ‘jobs of the future’ houden we daar het best rekening mee. Dat mag ons er uiteraard niet van ontslaan om gevoelig te zijn voor misbruiken, zoals het systematisch aaneenschakelen van dagcontracten en zo meer. Maar we moeten ons dan ook de vraag stellen waarom bepaalde bedrijven of werkgevers zich van dat soort praktijken bedienen. En dat is omdat heel ons arbeidsrechtelijk systeem – ontslagrecht en noem maar op – veel te rigide is. Daar ligt op federaal vlak een enorme werf, om die rigiditeit eruit te krijgen. Dat dateert nog van bijna twee eeuwen geleden. Dat is gewoon een enorme drempel voor bepaalde bedrijven, zeker voor start-ups, startende mensen die soms risico’s nemen om mensen vast aan te werven. Daarover moeten we ook zonder taboes het debat durven aan te gaan.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik heb geprobeerd om de voor- en nadelen te duiden, zonder grote uitspraken te doen over wat er nu goed en slecht is. In mijn omgeving ken ik ook mensen die ontzettend graag flexwerk doen en het een verrijking vinden om dat te mogen en kunnen doen. Je kunt daar niet zomaar tegen of voor zijn. Het hangt er een beetje van af hoe het wordt ingevuld.
Collega’s, sommige opmerkingen hellen naar de ene of naar de andere kant. Dit HIVA-onderzoek was een onderzoek naar de transities op de arbeidsmarkt en de dynamiek van de loopbanen. Dat is net het onderwerp van het onderzoek. Het bevat goede en minder goede dingen. Maar wat daaruit als een constante naar voren komt, is dat de transitie van werkloosheid naar werk voor kwetsbare en kortgeschoolde mensen een zeer precaire transitie is. We moeten daarvoor aandacht hebben.
Vervolgens heb ik gezegd wat de sporen zijn waarop we werken in Vlaanderen en wat ik daarvan verwacht. Maar daarmee doe ik helemaal geen afbreuk aan de waarde van flexwerk. Het is goed dat er een evaluatie gebeurt. Dan kijk je in de diepte: wat zijn de knelpunten, hoe gaan we ermee werken? Maar de globale appreciatie, die ook positief is ten opzichte van die tijdelijke jobs, is daarmee niet verdwenen. Integendeel, die zal nog veel positiever worden, als je de pijnpunten ervan aanpakt. Want het is natuurlijk jammer wanneer je zo’n draaideurtewerkstelling krijgt: men zit in een job en valt er dan weer uit. Dat kan ervoor zorgen dat het een sprong achterwaarts wordt in plaats van een sprong voorwaarts.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Wordt ongetwijfeld vervolgd. Voor mij hoeven we daar geen groot ideologisch debat van te maken, maar wel een debat waarbij de intrede op de arbeidsmarkt voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt versterkt wordt. En daarbij moeten we de focus behouden op duurzaam, goedbetaald, kwaliteitsvol, werkbaar werk en vooral ook met voldoende aandacht voor de negatieve aspecten van een al te ver doorgeslagen flexibilisering. We kunnen kijken naar het Nederlandse voorbeeld: ze zijn ons voorgegaan, we kunnen ook van hun fouten leren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.