Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister, deze vraag om uitleg ligt grotendeels in het verlengde van de vorige. Op 10 december 2019 ondervroeg collega Chris Janssens u via een schriftelijke vraag over de bescherming van de vrijheid van religie en meer bepaald de vrijheid en veiligheid van afvalligen. Het probleem doet zich in onze samenleving uiteraard overwegend voor binnen de islam, die moslims het recht ontzegt om de islam te verlaten. De bronnen, de Koran en de Hadith, zijn daarover heel duidelijk, en ook de gezaghebbende islamitische rechtsscholen en dus ook talloze imams die vanuit die rechtsscholen hun preken voorbereiden en in de praktijk brengen, stellen dat afvalligen gehaat, gestraft, dan wel gedood moeten worden. In zowat alle moslimlanden staan er straffen op het verlaten van de islam, waaronder ook de doodstraf. Ik geloof dat in dertien islamitische landen de doodstraf op afvalligheid staat.
Via de massa-immigratie is dat nu ook geïmporteerd in onze samenleving, want ook hier zijn er steeds meer ex-moslims die worden geïntimideerd of bedreigd door hun vroegere geloofsgenoten. Ze worden bedreigd of zelfs fysiek aangevallen.
Minister, in uw beleidsnota lees ik: “De vrijheid van religie en levensbeschouwing moet een vrijheid blijven, zonder risico op represailles wanneer men voor een religie of levensbeschouwing kiest, overstapt naar een andere religie of levensbeschouwing of een religie of levensbeschouwing verlaat. Elke persoon moet het recht hebben om afstand te doen van zijn of haar religie of levensbeschouwing. We onderzoeken welke initiatieven in Vlaanderen genomen kunnen worden voor personen die in een situatie verkeren waarin dit niet evident is.”
Minister, u blijft echter zeer vaag in uw antwoord op de schriftelijke vraag van Chris Janssens over welke initiatieven u nu precies wil nemen. “Over hoeveel mensen dit juist gaat en hoe betrouwbaar of concreet die feiten zijn en over wat voor problemen het juist gaat, is niet geweten of objectief onderzocht. Maar er zullen ongetwijfeld mensen zijn die ter zake negatieve ervaringen hebben opgedaan en problemen hebben ondervonden.”
Minister, ‘negatieve ervaringen’: dat is een eufemisme dat kan tellen. Het is teleurstellend te moeten vaststellen dat u naar eigen zeggen nog over geen enkele informatie beschikt aangaande de problematiek van het verlaten van een religie, in casu de islam. Nochtans is er in Vlaanderen al enkele jaren een Beweging van Belgische ex-moslims actief, die recent een boek heeft gepubliceerd over deze problematiek met als titel ‘Wie zijn religie verlaat, dood hem’. Dat komt letterlijk uit de Hadith, de handelingen en uitspraken van de islamitische profeet Mohammed.
Ik was aanwezig op die boekvoorstelling. Politici van alle partijen waren daarop uitgenodigd, maar de enigen die zijn komen opdagen, waren ikzelf en Darya Safai van de N-VA, die natuurlijk de nodige ervaring heeft wat dat betreft. De verhalen die ik heb gehoord op die boekvoorstelling – er waren een tiental ex-moslims aanwezig van allerlei achtergronden, uit Tsjetsjenië, Marokko, Tunesië en Turkije – waren schrijnend en wat erger dan ‘negatieve ervaringen’. Het zijn mensen die doodsangsten uitstonden en vaak zijn ze zelfs moeten verhuizen omdat ze waar ze woonden, continu werden belaagd door moslims uit hun familie of omgeving.
Minister, in uw antwoord op die vraag hebt u dit laten weten: “Sowieso zal ik de problematiek maximaal in kaart brengen, onder meer door ervaringsdeskundigen en stakeholders te consulteren. In overleg wil ik nagaan welke ondersteuning nu reeds bestaat, wat goede praktijken zijn en welke noden er nog zijn. Op basis daarvan zal ik mijn beleid ter zake verder vormgeven.”
Ik betreur het dat u tot nader order blijkbaar niet op de hoogte bent welke ondersteuning er voor afvalligen en ex-moslims reeds bestaat, vaag blijft met betrekking tot uw initiatieven ter zake, en geen termijn naar voren schuift binnen dewelke u concrete maatregelen wil nemen.
Vandaar mijn vragen aan u, minister.
Bent u van oordeel dat de kwestie van het garanderen van de vrijheid van religie en de bescherming van islamafvalligen een urgent en belangrijk probleem is?
Hebt u reeds contact gelegd met die Beweging van Ex-moslims of plant u een contact met hen door hen uit te nodigen? Zo niet, waarom niet? Acht u het nuttig deze beweging, ten minste moreel, te ondersteunen als minister?
Welke ondersteuning bestaat er momenteel reeds om afvalligen te beschermen en de vrijheid van religie te garanderen? Ik zou namelijk toch denken dat u, tussen de vraagstelling op 10 december en nu, een goed zicht verkregen moet hebben op die problematiek.
Wordt er niet opzettelijk weinig aandacht besteed aan deze problematiek omdat het onderzoek daarvan weleens zou kunnen leiden tot de ongemakkelijke conclusie dat het vooral een problematiek betreft binnen de islamitische gemeenschap? Zoals we allemaal weten, hoort het politiekcorrecte establishment dat niet zo graag.
Zult u alsnog zo snel mogelijk een onderzoek bestellen naar de problematiek van afvalligheid, met name binnen de islam, zodat afvalligen en ex-moslims zich eindelijk niet meer genegeerd voelen, maar erkend voelen in hun problemen? Op zijn minst toch? Want ik kan u zeggen dat ik heel veel van die mensen ken. Zij voelen zich door de politiek totaal in de steek gelaten.
Welke concrete initiatieven wilt u eigenlijk nemen en binnen welke termijn?
Dank u voor uw antwoorden.
Minister Somers heeft het woord.
Dank u, mijnheer Van Rooy. U hebt in uw vraagstelling ons regeerakkoord geciteerd. Ik ga dat niet opnieuw doen. Voor mij is het heel duidelijk dat in onze samenleving iedereen recht heeft op vrije meningsuiting en tevens ook het recht heeft om zijn of haar eigen religie of levensbeschouwing te hebben en te belijden. Dat is belangrijk. Maar iedereen heeft ook het recht om uit een religie of een levensbeschouwing te stappen. Dat is even fundamenteel. Het ene gaat niet zonder het andere.
Ik heb contact opgenomen met Unia. Unia stelt dat er bijzonder weinig dossiers rond discriminatie op basis van geloofsafvalligheid binnenkomen. Dat is iets heel anders dan zeggen dat deze problematiek daarom niet bestaat. Unia heeft geen concrete elementen ontvangen van mensen. Ik benadruk dat dit volgens mij een typisch probleem is dat onder de radar blijft, en net daarom ook aangepakt moet worden. Ik ben me er heel erg bewust van dat binnen geloofsgemeenschappen, religieuze gemeenschappen allerhande – in extremis zelfs sekten, wat nog iets anders is – heel veel druk bestaat of kan bestaan op mensen om bij die gemeenschap te blijven behoren en dat eruit stappen, gepaard kan gaan met allerlei vormen van intimidatie en zelfs meer dan dat. Ik denk dus dat dat bestaat. Daarom moeten we dat ook aanpakken. Daarom staat dat ook in ons regeerakkoord.
De thematiek rond geloofsafstand is nieuw in het beleid van de Vlaamse overheid. Het voorbereidend onderzoek vergt tijd. Uw collega Janssens heeft daar al een vraag over gesteld. Maar we zijn enkele maanden bezig, dit is een heel nieuw thema, ook voor de administratie. Het vraagt tijd om zich in te werken, omdat we dat ook op een ernstige en onderbouwde manier willen doen. Dat is ook de enige manier volgens mij om wezenlijk op het terrein een verschil te maken. Dat is dat er een zekere consistentie, onderbouw in zit en dat we dan zoeken naar wegen – want uiteindelijk willen we die mensen helpen – om dit om de meest efficiënte manier kunnen doen.
Ik heb al aangegeven dat, om te bepalen welke initiatieven ik zal nemen, ik eerst deskundigen en stakeholders zal consulteren. Ik wil in overleg nagaan over welk aantal dit gaat of over welk aantal men denkt dat het gaat, welke ondersteuning er nu bestaat, wat goede praktijken zijn waarop kan worden voortgebouwd en welke noden er nog zijn.
Op basis daarvan zal ik bekijken of een aanvullend onderzoek al dan niet nodig is en welke concrete initiatieven ik kan en zal nemen. Ik denk bijvoorbeeld aan het ondersteunen van organisaties die optreden als meldpunt of organisaties die opgericht kunnen om te kunnen optreden als meldpunt of die psychosociale hulp bieden of lotgenoten bij elkaar brengen.
In de loop van de komende weken zullen de eerste gesprekken worden opgestart. Een eerste gesprek is ingepland met demens.nu, de koepel van vrijzinnig humanisten. Ik weet dat zij reeds discrete praatgroepen organiseren voor diegenen die afstand hebben genomen van hun geloof. Ik ben dan ook zeer benieuwd om hun inzichten te bekomen.
Daarnaast heb ik contact opgenomen met de Universiteit Gent (UGent). Ook daar zijn de eerste gesprekken ingepland om me te vergewissen van hun expertise ter zake.
U verwijst naar de Beweging van Ex-moslims van België. Die bestaat ook. Ik heb al kennisgenomen van deze beweging via hun Facebookpagina. Hun website is momenteel buiten dienst. Ik laat mijn administratie deze organisatie verder onderzoeken. Voor mij is wel het uitgangspunt dat je moeilijk kunt samenwerken met organisaties die zelf niet de vrijheid van religie en levensbeschouwing aanvaarden en respecteren. Ik wil eerst goed kijken wat voor organisatie dit is en hoe ze concreet werkt. We zullen er contact mee opnemen en we zullen kijken hoe ze concreet functioneert en of ze ter zake al dan niet een partner kan zijn. Het is alleszins een van de sporen die we vandaag bewandelen en bekijken.
De aanpak, inclusief de communicatie hierrond, zal op basis van het overleg met de betrokken actoren en mijn administratie in de loop van de volgende weken en maanden worden uitgestippeld.
De heer Janssens heeft hierover een tijdje geleden een schriftelijke vraag gesteld. Het is dus niet zo dat we stilzitten, we werken daaraan en we onderzoeken de verschillende sporen, maar we willen eerst heel goed kennis opbouwen, heel goed weten wat er vandaag bestaat, hoe het functioneert, wie een geloofwaardige en een royale partner kan zijn en vooral welke wegen en middelen we hebben om met mensen die uit hun geloofsgemeenschap willen stappen, aan de slag te gaan. Het zijn vaak orthodoxe geloofsgemeenschappen die daarin een probleem zijn. Binnen de islam, maar ook binnen het jodendom. Op Nachtwacht was er een getuigenis van een ultraorthodoxe joodse persoon die zei dat hij het daarmee moeilijk had. Ik denk dat binnen zeer orthodoxe christelijke gemeenschappen dat probleem zich ook zou kunnen stellen, en dan heb ik het nog niet eens over de vele andere vormen van religies die in de maatschappij bestaan.
Om u gerust te stellen, mijnheer Van Rooy – en u hoeft zich daarover niet op te winden –: er bestaat binnen de islam ongetwijfeld ook de druk op een aantal mensen, zeker vanuit de meer orthodoxe groepen binnen de islam, om hen te verbieden, hen af te remmen, het hun onmogelijk te maken of hen zelfs te intimideren wanneer ze zeggen dat ze uit deze geloofsgemeenschap willen stappen. Dat kan niet, want in onze samenleving is de vrijheid van levensbeschouwing en religie onlosmakelijk verbonden met de vrijheid om afstand te nemen van een religie of een levensbeschouwing.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister Somers, uw antwoord begon positief. Ik meende toch te horen dat u de problematiek inderdaad niet onderschatte, dat u beseft dat dit iets is wat grotendeels onder de radar plaatsvindt, maar als u dan eindigt met te verwijzen naar het jodendom en zelfs naar het christendom, dan moet ik u er toch weer opnieuw op wijzen dat ik nog nooit gehoord heb – en geloof me, ik ben heel bekend met de joodse gemeenschap in Antwerpen – dat een jood fysiek wordt geïntimideerd of bedreigd als hij of zij de religie wil verlaten. Daar zijn soms wel wat sociale consequenties aan verbonden, maar binnen de islam is dat vaak een probleem op leven en dood.
Ik heb u gezegd dat tussen die ex-moslims op de boekvoorstelling mensen zaten die echt voor hun leven hebben moeten vrezen en soms nog altijd voor hun leven vrezen, en die zich zelfs na herhaalde klachten bij de politie niet gehoord voelen. De politie zegt dan dat ze eigenlijk niet veel kunnen doen, want die intimidatie of bedreiging is niet concreet genoeg en als ze wel concreet is, kan de politie ook niet zorgen voor politiebeveiliging. Dat doet men niet zomaar, daar heeft men ook de manschappen niet voor. Ik wil dus zeggen dat u de problematiek toch nog altijd onderschat binnen de islamitische gemeenschap
Ten tweede ben ik blij om te horen dat u daarmee bezig bent en dat u zegt dat dat binnen de komende weken zal zijn. U hebt naar deMens verwezen. Ik ken die organisatie. Over de UGent wil ik wat meer informatie. Welke mensen zijn daar binnen de UGent mee bezig? Met wie van de UGent hebt u contact? U zegt dat uw administratie zich nog moet inwerken en dat het een vrij nieuwe problematiek is. Minister, dat is op zich ook waar, maar om heel eerlijk te zijn, bestaat die problematiek natuurlijk al veertien eeuwen, sinds de islam is gesticht, en bestaat die bij ons ook al enkele decennia, want de islam is hier intussen al ongeveer zeventig jaar.
Ik zou alleen maar durven aanraden: lees niet alleen de islamitische bronnen van wat de islam over afvalligheid zegt, want daar draait het natuurlijk om. Het christendom en het jodendom zetten geen straffen op afvalligheid, de islam doet dat expliciet wel. Lees alsjeblieft dat boek van die Beweging van Ex-moslims: “Wie zijn religie verlaat, dood hem.” Nogmaals, dat heeft de islamitische profeet Mohammed gezegd. Het is een boek waar allemaal getuigenissen in staan van ex-moslims. Het is de enige en beste manier om het te weten te komen.
Tot slot spreek ik mijn hoop uit dat u de samenwerking met die vereniging aangaat, en dat u ten minste het financiële onderzoekt. Ik ben niet zo'n grote voorstander van subsidies, begrijp me niet verkeerd. Maar als u dan toch subsidies wil geven aan bepaalde organisaties, vraag ik u om te onderzoeken of u een klein deel daarvan wil heroriënteren – geen extra subsidies – naar verenigingen of bewegingen die opkomen voor ex-moslims zoals die Beweging van Ex-moslims.
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, ik heb geen bijkomende vraag, maar wel een opmerking. Ik hoorde u zeggen dat u het fenomeen eerst gaat bestuderen en partners gaat zoeken. Dat is goed. Ik heb u echter nog niets horen zeggen over de rol van ons onderwijs in deze zaak. In het verleden heb ik daar heel wat vragen over gesteld.
Als je kijkt naar het lesmateriaal dat wordt gebruikt in sommige godsdienstvakken, dan doet zich daar een probleem voor. Heel wat handboeken voor islamitische godsdienst heb ik bestudeerd. Daarin zie je dat er vaak heel stereotiepe beelden worden gebruikt. Als het gaat over een positieve eigenschap, worden er vaak beelden of tekeningen gebruikt van gesluierde meisjes. Omgekeerd, als het gaat over een negatieve eigenschap, worden er kinderen afgebeeld in westerse kledij en niet gesluierd.
Ik vind dat niet oké omdat je op die manier kinderen een bepaald wereldbeeld meegeeft dat uiteraard niet strookt met de werkelijkheid. Op die manier ontneem je zelfs kinderen de kans om zelf keuzes te maken. Het gebeurt op zo'n jonge leeftijd dat je bijna kunt spreken van een soort indoctrinatie. Dat speelt heel erg mee in deze problematiek. Dit is een tip voor als u dit fenomeen verder gaat onderzoeken.
De heer Ongena heeft het woord.
Vrijheid van religie is natuurlijk een van onze cruciale verlichtingswaarden of universele waarden. Dat betekent dat je vrij bent om te geloven, maar ook vrij bent om niet te geloven. Mensen die zeggen dat ze niet geloven, moeten daar ook alle ruimte en vrijheid voor krijgen bij ons. Daarom is het een goede zaak dat daar in het Vlaams regeerakkoord voor de eerste keer aandacht voor is. Men kan betreuren dat het allemaal te laat en niet genoeg is, het is al een belangrijke doorbraak dat het expliciet is opgenomen in het Vlaams regeerakkoord.
Trouwens, het is niet zo verwonderlijk dat het vrij recent is. Ik verwijs even naar Nederland, waar het debat vorige zomer pas echt is losgebarsten naar aanleiding van het verschijnen van een boek, Nieuwe vrijdenkers, met een twaalftal getuigenissen van oud-moslims die hun verhaal deden over hoe ze die stap hebben gezet. In het ene geval ging dat vrij vlot, in het andere ging dat zeer moeizaam. Dat is dan uitgemond in een Platform Nieuwe Vrijdenkers, onder de koepel van het Humanistisch Verbond in Nederland. Het is een interessante suggestie om te kijken hoe men er in Nederland mee omgaat, waar het debat dat recentelijk is opgestart, nu volop leeft. Misschien is zo'n platform iets dat we kunnen meenemen.
Minister, uit die getuigenissen blijkt ook dat we daar vooral aandacht moeten voor hebben naar jonge mensen. Laat ons eerlijk zijn, toen ik 12 was en de evolutietheorie kreeg onderwezen in het middelbaar, dan begon ik ook na te denken of het verhaal van Adam en Eva wel juist was. Voor ons in het christelijk geloof is dat wellicht zo, maar ondertussen heb ik mijn twijfels over Adam en Eva. Ik ben nog niet helemaal overtuigd, misschien moeten we dat nog eens goed bekijken.
Wat voor ons in het christelijk geloof geldt, zal voor islamjongeren natuurlijk ook wel zo zijn. Ze zullen door het onderwijs dat ze krijgen, ongetwijfeld ook beginnen te twijfelen. Dat is een specifieke en zeer kwetsbare groep, waar u in de acties die u onderneemt specifieke aandacht aan moet geven. Hoe kunnen we de jongeren die beginnen te twijfelen of het verhaaltje dat ze in de godsdienstles krijgen, wel klopt, specifiek benaderen en zorgen dat ze een of andere opvang krijgen met hun vragen?
Dat we dat nog moeten meemaken, dat Adam en Eva in vraag worden gesteld.
Minister Somers heeft het woord.
Ik had hier toch minstens een persoonlijk feit verwacht van onze christendemocratische fractie. (Gelach)
Er zit daar een soort Adam en Eva op de achterste banken. (De minister kijkt naar Katrien Partyka en Koen Van den Heuvel. Gelach)
Ik wil jullie graag bedanken voor de interessante gedachtewisseling. Het gaat over een van de moeilijkere thema’s, die we niet uit de weg moeten gaan. Ik vind dat we eerder bouwstenen moeten zoeken voor een goed beleid dan dat we dat in een soort van dovemansgesprek moeten steken. Ik ben iedereen die hierover constructieve suggesties probeert te doen, dankbaar.
Mijnheer Van Rooy, u vindt het straf dat dat nieuw is voor de administratie. Ik ben nu vier maanden minister. Natuurlijk zijn er bij de administratie mensen die daar weet van hebben. We mogen het niet zwart-wit stellen. Maar er is nooit op gewerkt. Er is nooit een beleid rond ontwikkeld. Er zijn binnen onze administratie nooit mensen geweest die de opdracht kregen om daarrond te functioneren. Dat is wél een realiteit. Als we dat ernstig willen doen en het niet willen gebruiken als een soort van politiek gadget, maar echt iets willen veranderen in de maatschappij, een context willen creëren waarin mensen de vrijheid hebben om uit een religie of levensbeschouwing te stappen, dan moeten we dat gestructureerd aanpakken.
U vroeg mij ook: wie is dat in Gent? Er werden praatgroepen opgericht waarbij een dialoog ontstaat met mensen die uit het geloof willen stappen, een soort van platform waarnaar collega Ongena verwijst. Aan de UGent hebben we onder andere contact met Maarten Boudry en Johan Braeckman. Ook bij de KU Leuven hebben we een contact, namelijk Nadia Fadil, die zich met die problematiek bezighoudt. Maar ik denk dat je hiervoor net een meerstemmigheid nodig hebt. Om dat probleem goed aan te pakken, moet je vermijden dat je het vanuit een te strak ideologisch kader bekijkt, maar moet je vertrekken vanuit het recht dat mensen hebben om uit een geloofsgemeenschap te stappen. Je moet nadenken over de verschillende sporen, want er bestaat geen ‘one shot’. Je moet op verschillende manieren naar die problematiek kijken, om dat op een goede manier aan te pakken. Het is belangrijk dat we eerst het terrein goed verkennen, alle stemmen horen en op basis daarvan een beleid ontwikkelen.
Nogmaals, de organisatie waarnaar u verwijst en waarin u blijkbaar een bijzondere ... (Opmerkingen van Sam Van Rooy)
Nee, ik wil zelfs niet affiniteit zeggen, maar waarin u vertrouwen of geloof in hebt: u vindt dat het mensen zijn die het op een goede manier doen. Wij zullen zeker met die groep spreken. Maar wij krijgen daarover tegenstrijdige signalen. Ik geef u één voorbeeld, heel abstract. In De Afspraak heeft een jongen getuigd dat hij uit de islam is gestapt. Dat was een moedige getuigenis. Hij heeft contact gehad met die vereniging. We hebben contact gehad met die man. Want onderschat dat niet: wij zoeken heel actief. We zijn er op een ernstige manier mee bezig om daar een goed beeld van te krijgen. We hebben met die persoon gesproken. Hij heeft ook contact gehad met de beweging die u vernoemt. Hij zei dat hij daar geen goede ervaring mee had, omdat men daar vanuit een heel – ik druk me voorzichtig uit – polemisch kader spreekt. Hij zegt dat mensen die afstand nemen van hun geloof, nood hebben aan een luisterend oor, een contactpunt, maar dat hij dat daar net niet vond.
Maar nogmaals, dat is ‘een’ signaal, ‘een’ mening. Wij gaan met een onbevangen geest kijken naar wat er allemaal op het terrein is, in alle richtingen. Dat is de enige manier om op een ernstige wijze diepgaand te zoeken naar wat een weg kan zijn om mensen te helpen.
De suggestie van collega Sminate om ook het onderwijs in het oog te houden, is absoluut belangrijk. Ik zal eens met collega Weyts moeten bekijken wat er allemaal mogelijk is. We zitten dan toch ook in het onderwijsveld. Executief van de Moslims van België (EMB) speelt dat federaal. Ik ben er zeker toe bereid om met een open en onbevangen te bekijken wat we kunnen doen. Dat sluit ook aan bij wat collega Ongena zegt: de meest kwetsbare groep zijn de jonge mensen die daarin een stap willen of zouden willen zetten.
Collega Ongena, het idee om in Nederland te kijken naar wat er bestaat, vind ik zinvol. De Nederlandse samenleving is anders dan de onze, maar staat er tegelijk toch dichtbij. Ik geloof heel sterk in zo'n platform. Als je een platform kunt creëren van mensen die op een rustige, maar gedecideerde manier kunnen zeggen dat ze uit een geloofsgemeenschap zijn gestapt, dat het niet eenvoudig was maar dat ze anderen wel kunnen steunen, dan is dat belangrijk in onze samenleving. Het is essentieel. Als iemand heel sterk gelooft in de vrijheid en de vrijheid van religie hard wil respecteren, dan moet je het omgekeerde minstens even hard respecteren. Dat is heel belangrijk.
Ik wil dat op een respectvolle manier doen. Mijnheer Van Rooy, u weet dat ik probeer respectvol te zijn naar iedereen in de samenleving, naar elke geloofsovertuiging, ook naar mensen met een moslimovertuiging. We moeten van iedereen vragen dat ze ook respect opbrengen voor mensen die uit hun geloof stappen en hen die vrijheid gunnen. Onze samenleving is daarop gebouwd en dat is voor mij essentieel.
We werken daaraan. We zullen het morgen niet klaar hebben, maar we gaan het ook niet laten liggen. We zijn er op een ernstige en integere manier mee bezig. We gaan met iedereen praten, dus ook met de organisatie die u aanreikt. Niet vanuit een vooringenomenheid omdat het van u komt, ga ik zeggen dat we het niet doen, want dat zou kunnen. ‘Mijnheer Van Rooy komt daarmee af, dus het moet wel een zootje ongeregeld zijn.’ Neen, ik ga dat niet doen. (Opmerkingen van Sam van Rooy)
Ik zeg het op een manier waarvan ik weet dat ik u prikkel, maar ik bedoel het echt constructief. U weet dat ik dat constructief probeer te doen. We hebben daar tot nu tegenstrijdige signalen over. Daarom gaan we vanuit mijn administratie en kabinet zelf met hen praten om goed te begrijpen wie ze zijn en wat ze willen. Mij interesseert niet zozeer een soort ideologisch gelijk van deze of gene, maar het helpen van die mensen en een context creëren waarin mensen onbevangen kunnen zeggen: nee, ik behoor niet meer tot die geloofsgemeenschap.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat u voortgaat over die beweging. Lees alstublieft ook het boek, want daaruit komt u te weten waar die beweging voor staat, vooral de verhalen.
U hebt niet geantwoord op mijn vraag of u eventueel subsidies die u aan verenigingen geeft, zou willen heroriënteren, niet per se naar deze, maar naar een vereniging of een aantal verenigingen die opkomen voor ex-moslims. (Opmerkingen van minister Bart Somers)
Oké, daar ben ik zeer blij mee.
Mijnheer Ongena, u bent iets ouder dan ik. Als u zegt dat in Nederland vrij recentelijk de discussie op gang is gekomen, dan is dat natuurlijk klinkklare onzin, want vijftien jaar geleden is er al een comité voor ex-moslims opgericht in Nederland, door mijn goede vriend Ehsan Jami uit Iran. Die jongen werd niet alleen beschimpt en bedreigd, maar ook een aantal keer in elkaar geslagen. In die zin is deze problematiek zeker niet nieuw te noemen, maar al vele decennia bezig.
Mevrouw Sminate, u verwijst naar schoolboeken en lesmateriaal, waarop u, minister, positief hebt gereageerd, maar dat is toch een beetje hypocriet. U zegt dat niet-moslims daar vaak toch een beetje denigrerend worden afgeschilderd. In de Koran en de Hadith is dat in beginsel natuurlijk zo. Het komt ergens vandaan. Als we het er allemaal over eens zijn dat dat soort lesmateriaal niet oké is, of niet koosjer, om even die uitdrukking te gebruiken, dan moeten we dat natuurlijk in de eerste plaats zeggen over de Koran en de Hadith, want het komt rechtstreeks daaruit.
Minister, u hebt goede bedoelingen, dat hoor ik, maar als u het niet ideologisch wilt spelen en niet wilt nagaan in hoeverre er in de islamitische bronnen een straf staat op afvalligheid, dan zullen we daar geen stap verder in komen. Je kunt dat probleem niet oplossen zonder naar de wortel ervan te gaan, en de wortel is en blijft dat binnen de islamitische leer de doodstraf staat op afvalligheid.
De vraag om uitleg is afgehandeld.