Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister, tijdens de vorige commissievergadering heb ik u deze casus voorgelegd, in mijn vraag over de toename van het aantal asielzoekers die naar België, en dus ook naar Vlaanderen, komen. Ik wilde dat toch eens oppikken in een aparte vraag, want dat is toch een stokpaardje van mij, ik vind dat zeer belangrijk.
Een medewerkster van een asielcentrum getuigde op Radio 1 dat zij bewust geen korte rok draagt wanneer ze gaat werken in dat asielcentrum. Verder getuigde ze dat asielzoekers vaak geen richtlijnen aanvaarden van een vrouw. Zelf heb ik ook al wat van die verhalen gehoord, en ik niet alleen, want af en toe is dit soort verhalen al aan bod gekomen in de media. Maar de praktijkervaringen van die vrouw staan natuurlijk haaks op de gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen.
Het inburgeringstraject – ik durf het uw stokpaardje te noemen – omvat een cursus maatschappelijke oriëntatie, waarin onder meer de westerse waarden aan bod komen. Een van die waarden is uiteraard de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen. Uit uw beleidsnota blijkt dat – ik citeer – “inzicht in onze Vlaamse samenleving” eveneens deel uitmaakt van het inburgeringstraject en ook wordt getoetst bij de burgerschapstest. Bijkomend stelde u in die beleidsnota dat systematisch advies wordt gevraagd aan de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) over het gevolgde inburgeringstraject in het kader van de controle op het naleven van de inspanningsverbintenis door de inburgeraar.
Minister, naar aanleiding van die getuigenis van de medewerkster van het asielcentrum, wil ik u vragen of u zelf weet hebt van dergelijke getuigenissen. Komen die, via allerlei wegen van de medewerkers of medewerksters in kwestie of van andere mensen in het veld, tot bij u?
Bent u bereid om te laten onderzoeken hoe het in onze asielcentra gesteld is met de visie op en de behandeling van meisjes en vrouwen?
Wordt het onderdeel maatschappelijke oriëntatie binnen het inburgeringstraject aangepast in functie van het naar buiten komen van zulke verhalen over vrouwonvriendelijke opvattingen binnen asielcentra?
Op welke wijze wordt het beheersen en het in de praktijk brengen van de westerse waarden en normen, in het bijzonder de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen, nagegaan in het kader van het inburgeringstraject?
Ten slotte, indien u desgevallend nog concrete initiatieven hebt naar aanleiding van deze casus, dan hoor ik die natuurlijk graag. Ik dank u voor uw antwoord.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Van Rooy, vooraf wil ik twee zaken verduidelijken. Eerst en vooral principieel en heel duidelijk: ik zal nooit aanvaarden dat de gelijkheid van man en vrouw vanuit het beleid, maar ook persoonlijk en als minister, in het gedrang komt. Het is een fundamentele grondwaarde in onze samenleving dat mannen en vrouwen gelijk en gelijkwaardig zijn. Die waarde is voor mij een essentiële bouwsteen van onze samenleving. Dat is een duidelijke grens. Het is een verlichtingswaarde en die is voor mij noch voor de Vlaamse Regering, op welke manier ook, onderhandelbaar. Er kunnen vele redenen zijn waarom een vrouw beslist om een rokje of een blouse of wat ook te dragen, maar nooit kan het gedrag van mannen haar daartoe aanzetten. Ik ben daarover heel helder zonder enige ‘if’ en ‘but’.
De casus die u aanhaalt, is natuurlijk niet de meest gelukkige omdat u de medewerkster heel selectief citeert. Ze heeft een interview gegeven van een volledig uur op de radio. Ze heeft in datzelfde interview ook gezegd dat ze nog nooit last heeft gehad van mannen die ongewenst gedrag zouden stellen. Ik denk dat er vrouwen zijn die daar wel last van hebben. Zij heeft in datzelfde interview gezegd dat het overgrote deel van de mannen in opvangcentra haar respecteert wanneer ze instructies geeft en dat wanneer dat niet zo is, ze de mensen op hun plaats zet.
Die drie dingen geeft ze aan. Als u er één zin uit haalt, die vanzelfsprekend een uitdaging is in onze samenleving, en waarover vrouwen ongetwijfeld ook verklaringen en ervaringen kunnen delen… Deze dame heeft in de context van het interview een ander beeld opgehangen. U haalt daar net die ene zin uit. Die casus is niet de meest overtuigende. Er zijn andere casussen die uw stelling kunnen staven die overtuigender zouden zijn.
U spreekt over iemand die in een asielcentrum werkt. Mensen die in een asielcentrum werken, zitten te wachten op hun al dan niet erkenning als politiek vluchteling. Het grootste deel van die mensen zal geen erkenning krijgen. Principieel moeten ze worden teruggezonden naar hun land van herkomst. Als je de algemene cijfers bekijkt, krijgt slechts 40 procent van de mensen een erkenning als asielzoeker. Het grootste deel wordt dus niet erkend als politiek vluchteling. Ze zijn allemaal asielzoeker, maar slechts een minderheid zal worden erkend als politiek vluchteling. Dat betekent dat de meerderheid van die mensen geen erkenning krijgt om hier te blijven, geen verblijfsstatus krijgt en met andere woorden terug moet naar het land van herkomst.
Het is pas op het moment dat de erkenning wordt afgeleverd, dat het inburgeringsbeleid begint. Mensen die in een asielcentrum zitten, zijn nog niet onderhevig geweest aan het Vlaamse inburgeringsbeleid. De mensen die daar op dat moment zitten, dat is een federale materie.
U vraagt naar het inburgeringstraject. Ik heb de basissyllabus, de algemene doelstellingen van maatschappelijke oriëntatie bij. Dat is momenteel opgedeeld in elf leeromgevingen. De gelijkheid van man en vrouw is daarin een horizontaal thema. Leerkrachten worden daarin ook ondersteund en opgevolgd.
In verschillende thema's staat de gelijkheid van man en vrouw als een expliciete doelstelling van het leerplan. Bijvoorbeeld in de leeromgeving ‘stad en land’ is gelijkheid van man en vrouw heel expliciet genoemd als een van de zaken die men moet doceren. Zelfs in de historische ontwikkeling van ons land wordt de seksuele revolutie van de jaren 60 als een heel expliciet thema aangekaart, om te zeggen dat sindsdien ons land fundamenteel is veranderd, en dat wij mannen en vrouwen als gelijk en gelijkwaardig beschouwen en dat er ook een heel grote vrijheid is om hun seksualiteit op een ongedwongen manier te beleven zonder te worden geïntimideerd door hun gender of seksuele geaardheid.
Het derde thema is de leeromgeving ‘gezin’. Daarin staan voorbeelden van basiswaarden, en als concrete invulling vraagt men van gendergelijkheid: gelijke rechten en plichten bij huwelijk en echtscheiding. Ook in de huwelijks- en de relationele context wordt de gelijkheid van man en vrouw heel hard benadrukt, en zo hoort het ook.
Ik geef toe dat het risico bestaat – ik wil daar niet omheen draaien – dat de ene docent daar in de cursus duidelijker en explicieter op inzet dan de andere. Wij geven de cursussen maatschappelijke oriëntatie in heel veel verschillende talen. Dat is een keuze die we hebben gemaakt. Aan mensen die ons land binnenkomen, vragen we om Nederlands te leren. Het vraagt enige tijd om een bepaald niveau van Nederlands aan te leren, maar toch willen we de mensen tegelijkertijd ook al inzicht geven in de werking van onze samenleving en in onze basiswaarden.
Dat kan beter gebeuren in een taal die mensen al beheersen, want anders moet je dat proberen uit te leggen in heel eenvoudig Nederlands en lukt dat niet. Daarom doen wij vandaag een beroep op mensen die in ons land wonen maar afkomstig zijn uit de hele wereld. Zij krijgen de taak die waarden over te dragen. Ik vrees dat de ene docent dat niet op dezelfde, even heldere, even doordachte, even consequente manier zal doen als de andere. Dat is een van de dingen die we absoluut willen veranderen aan die cursussen maatschappelijke oriëntatie. Het is mijn ambitie om daar veel meer eenduidigheid, veel meer helderheid in te hebben, veel meer stabiliteit in te krijgen.
En hoe wil ik dat doen? Daar zijn twee instrumenten voor. U weet dat ik meer wil inzetten op het digitale. Ik denk dat het een verouderde manier van werken is om klassikaal aan iedereen die lessen gewoon te geven. Ik denk dat je heel veel kan doen via digitale lesmodules, waarbij lessen opgenomen worden. Er kan dan gewerkt worden met situationele schetsen, met filmpjes, met casussen, die mensen kunnen begrijpen. Bijvoorbeeld: ik ben vader van een zoon en een dochter. Hoe moet ik als vader in deze samenleving een zoon en een dochter behandelen? Bijvoorbeeld: ik ben partner, ik zit in een relatie met een vrouw. Hoe doet men dat hier in Vlaanderen? Wat zijn de basisuitgangspunten? Bijvoorbeeld: ik kom mensen van het andere geslacht tegen in de publieke ruimte. Hoe gedraag ik mij daartegen? Wat is een normale attitude? Dat alles kan je vandaag perfect met digitale instrumenten heel helder uitleggen.
Verder wil ik die begeleiding ook op verschillende intelligentieniveaus.
Vandaag wordt dezelfde cursus maatschappelijke oriëntatie gegeven aan iemand die analfabeet is en aan iemand die een universitaire opleiding heeft genoten. Nogmaals, daarmee zeg ik niet dat 80 procent van de mensen die binnenkomt in ons land als asielzoeker, universitair geschoold is. Maar je hebt wel een grote variatie. Er zijn ook mensen die een land ontvluchten omdat ze het oneens zijn met een regime en zij zitten in een klas samen met mensen die laaggeschoold zijn, krijgen dezelfde opleiding maatschappelijke oriëntatie. Daar moet meer variatie in. Dat moet meer maatwerk worden. We moeten dat optillen naar een hoger niveau. Een van die belangrijke verlichtingswaarden, die ook cultureel gedetermineerd is, is de gelijkheid van man en vrouw. Die moeten wij heel helder en heel expliciet en heel duidelijk meegeven.
Een tweede instrument dat we in de toekomst zullen hebben, is dat we examens zullen afnemen. Mensen zullen moeten bewijzen dat ze die cursus kennen en geïnterioriseerd hebben. Met andere woorden: ze zullen moeten kunnen antwoorden op vragen die daarover gesteld worden. Tot nog toe was het volgen van een cursus, het actief bijwonen van een cursus, voldoende. In het nieuwe regeerakkoord hebben wij bepaald dat mensen daar ook over geëxamineerd zullen worden. Dat is dus een tweede element.
Een derde element dat we vernieuwen: bij het begin van de cursus, als je erkend bent als politiek vluchteling en met andere woorden een verblijfsstatus krijgt, ga je een verklaring moeten ondertekenen. In die verklaring staat dat je de essentiële rechten en plichten van ons land kent en zult respecteren. Dat is de start. Dat is een document waarvan sommigen uiteraard zullen zeggen dat het tamelijk vrijblijvend is, maar men zet daar wel zijn handtekening onder. Mensen zeggen daardoor toch wel: ik treed toe tot een samenleving, ik ga een contractuele relatie aan met die samenleving, ik engageer me in een ‘contrat social’, een maatschappelijk contract, een idee vanuit de verlichting, dat we daardoor vormgeven. Ik wil, in de mate van het mogelijke, daar waar we die verschillende modules geven van die maatschappelijke oriëntatie, alle verlichtingswaarden nog sterker naar voren brengen.
U vraagt me of ik nog andere vergelijkbare gevallen ken. U weet dat wij geen bevoegdheid hebben over asielcentra. Eigenlijk is dat dus een vraag die u op het federale niveau moet stellen. Kennen wij verhalen? In alle eerlijkheid: als burgemeester heb ik ook regelmatig verhalen meegekregen van seksuele intimidatie of ongewenst seksueel gedrag. Dat is een realiteit in onze samenleving. Dat bestaat. Ik vind dat we op dat vlak zeer attent moeten zijn en dat we daar niet onverschillig op mogen reageren, dat we dat ook niet moeten minimaliseren. We moeten daar werk van maken. We moeten respect hebben voor elk individu, ongeacht zijn gender of zijn seksuele geaardheid. Dat is voor mij iets heel fundamenteels. Ik denk dat dat voor iedereen geldt in onze samenleving. Ik denk dat dat de methode is.
U zei daarstraks: voor mij is dat iets heel belangrijk, dat inburgeringsbeleid. Omdat ik minister van Binnenlands Bestuur ben en verantwoordelijk ben voor Integratie, is dat voor mij heel belangrijk. Ik geloof niet dat we daarmee alle problemen oplossen. Ik denk wel dat het een essentiële stap is, dat mensen ook nadien niet kunnen zeggen: ik heb het niet geweten. Neen, we hebben het hen heel duidelijk uitgelegd, en het kennen is natuurlijk nog niet voldoende. Sommige mensen gaan het misschien niet meedragen. Er zijn ook Vlaamse Vlamingen die de gelijkheid van man en vrouw niet altijd in hun hart dragen, niet altijd erkennen. Maar het is wel belangrijk dat mensen deze waarden kennen en begrijpen, dat ze die waarden respecteren in onze samenleving. En dat, als ze die niet respecteren, daar ook sanctionerend tegen opgetreden kan worden door de overheden. Ik denk dat ik daar niet duidelijker in kan zijn dan dat ik nu ben.
Ik wil nog een laatste element toevoegen. Ik heb in mijn vorige bestaan als burgemeester heel hard gewerkt aan gendergelijkheid. Ik vind dat heel belangrijk en geloof ook dat je daar heel veel mensen kunt rond mobiliseren. Ook mensen die uit achtergronden komen die daar misschien cultureel anders tegenover staan. Zo stond ook Vlaanderen daar ooit cultureel anders tegenover. Als ik mijn moeders verhalen hoor – die als eerste in haar gezin mocht gaan werken, die als eerste vrouw mocht blijven lesgeven toen haar zoon werd geboren, iets wat toen niet evident was in het katholiek onderwijs –, dan hebben we daarin ook een hele stap gezet en een hele emancipatiebeweging op gang gezet. Dat is intussen verworven en we moeten dat niet terug in vraag stellen. Mensen die toetreden tot onze samenleving, treden toe tot die realiteit en hebben tot taak, tot plicht, om die realiteit ook te omarmen, te aanvaarden en daar deel van uit te maken.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoord.
Voor alle duidelijkheid: ik had gezegd dat vrouwenrechten en de vrijheden van meisjes en vrouwen zeer belangrijk zijn. Uw inburgeringstraject is dat ook, in zoverre ik het daar mee eens kan zijn. Dat zullen we dadelijk zien.
Ik blijf toch een beetje op mijn honger zitten omdat ik het deels tegenstrijdig vind wat u zegt. U hebt een aantal ideeën of zaken opgesomd die u in dat inburgeringstraject wilt verwezenlijken of veranderen. Een van die dingen is de digitalisering, maar dat lijkt me toch een beetje tegenstrijdig. U zegt dat u dat wilt doen om meer eenduidigheid te krijgen, dat is op zich een goed streven als die eenduidigheid betekent dat het traject strenger wordt en dat er strenger wordt op toegezien dat men tijdens de lessen leert dat man en vrouw gelijkwaardig zijn. Als u met digitalisering echter bedoelt dat er asielzoekers en vluchtelingen zullen zijn die niet meer in aanraking komen met een lesgever en dat die louter en vooral van thuis achter hun laptop lessen of cursussen zullen volgen, dan lijkt mij dat tegenstrijdig. Dan wordt het toch vrijblijvender? Dan is er geen lesgever meer die in aanraking komt met de asielzoeker en die effectief kan zien hoe hij of zij evolueert? Dat lijkt me tegenstrijdig.
Ik kan er achterstaan dat u wilt diversifiëren, want het is vaak een diverse groep qua IQ en achtergrond. Dat is natuurlijk op zich goed, maar ook dan denk ik dat je dat beter met docenten kunt blijven opvolgen, omdat we, zoals in ons gewoon onderwijs, vinden dat de leraar als de beste weet hoe zijn leerlingen evolueren, al dan niet in de goede richting, en weet wat hun potentieel is om in de goede richting te evolueren. Dat kan alleen maar een leraar vaststellen en geen computer waar iemand achter zit. Dat punt wilde ik even maken.
U hebt het over een verklaring die zou moeten worden ondertekend. Wanneer komt die er? Wordt die intussen geschreven? Hoe ver staat het daarmee? Wat is het kader waarin die verklaring wordt geschreven?
Het is natuurlijk goed dat er wordt geëxamineerd. In hoeverre kan daar een consequentie worden aan verbonden, minister? Ik hoop voor alle duidelijkheid dat zo’n examen een streng examen wordt. Ik hoop ook dat het deels een mondeling examen wordt om zo – en ik benadruk dat opnieuw – het menselijk contact belang te geven, want je kunt als docent toch veel beter aanvoelen hoe iemand denkt en wat iemand zegt en vindt als je dat mondeling en persoonlijk doet dan via schriftelijke antwoorden op papier. Kan dat examen dus ook mondeling worden afgelegd? Hoe streng zal dat zijn? Welke consequenties kunnen er worden aan verbonden als iemand niet slaagt? Welke stappen zult u wat dat betreft ondernemen, want dat is natuurlijk ook verbonden aan het federale niveau. Vindt u, minister, dat indien iemand niet slaagt die persoon zijn verblijfsvergunning zou moeten kunnen verliezen?
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, in het verleden hebben we in deze commissie al vaker over gendergelijkheid gediscussieerd, en vooral ook over de inspanningen die daartoe in het verleden al zijn geleverd. Die inspanningen hebben er niet toe geleid dat vrouwen altijd op dezelfde manier worden behandeld of benaderd als mannen door Vlamingen en nieuwe Vlamingen. Dat gebeurt vaak onbewust, maar we moeten ook toegeven dat, in het geval dat de collega hier aanhaalt – zo zijn er nog verschillende casussen te vinden – dit aan het feit ligt dat de gendergelijkheid niet echt diepgeworteld is in de cultuur van de betrokkene.
Minister, daar is niet meteen één antwoord op te vinden omdat het een transversale bevoegdheid is. U spreekt over de instrumenten die u hebt zoals de syllabus die we hebben, het examen dat er nog zit aan te komen, en dat is zeker een goede zaak. Maar misschien zijn er ook voorbeelden van goede praktijk te vinden, rolmodellen die eventueel via uw beleid kunnen worden ondersteund. Hebt u weet van dergelijke rolmodellen? Hebt u plannen om die ook te ondersteunen?
Mevrouw Partyka heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat collega Van Rooy keer op keer zoveel aandacht besteedt aan het inburgeringstraject. Ik vind dat heel belangrijk, want de intensieve aandacht die hij eraan besteedt, is heel terecht. De kwaliteit van de inburgering van nieuwkomers in onze samenleving hangt recht evenredig samen met de kwaliteit en de aandacht die we daar als beleid aan besteden. In het verleden is dat misschien te weinig gebeurd. Ik steun daarom volmondig het pleidooi om daar meer aandacht aan te geven.
Minister, ik ben er ook van overtuigd dat wat u zegt, helemaal terecht is, dat er mogelijkheden tot verbetering zijn: upgraden, afstemmen op het doelpubliek, en vooral meegaan in de moderne tijd. Ik snap helemaal niet waarom dat een probleem zou zijn of dat er minder contact zou zijn.
Ik wil niet muggenziften, maar u spreekt over de verlichtingswaarden. In het regeerakkoord, dacht ik, gaat het over waarden zoals opgenomen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Minister Somers heeft het woord.
Het gemakkelijkste eerst. Mevrouw Partyka, we hebben bij de regeringsonderhandelingen inderdaad veel hoogstaande, intellectuele debatten gevoerd over de verlichting. De semantiek is daarin heel belangrijk. Naargelang van de politieke familie of achtergrond waartoe men behoort, kunnen woorden soms een nuanceverschil hebben. In bepaalde politieke milieus is dat meer uitgekristalliseerd dan in andere.
We spreken inderdaad over waarden zoals die vervat zijn in de Universele en Europese Verklaring van de Rechten van de Mens. Vanuit mijn politieke achtergrond noem ik die misschien te snel verlichtingswaarden. Ik begrijp dat u daar ook nog de christelijke wortels probeert in te detecteren. Ik respecteer dat, met heel veel sympathie. Ik denk dat we goed weten waarover we spreken.
Mijnheer Van Rooy, ik begrijp uw bezorgdheid om toch niet alles te digitaliseren en uw vrees of er nog wel contact zal zijn. De bedoeling is een gecombineerde aanpak. We willen meer maatwerk, waarbij mensen op eigen kracht kennis kunnen verwerven, indien ze goed zijn ondersteund, indien er een heldere cursus is die hun duidelijk uitlegt wat ze zich eigen moeten maken, leren kennen en begrijpen. We kunnen dat illustreren met beeldmateriaal, heel modern. We vragen van mensen ook dat ze bijdragen tot de arbeidsmarkt. Ik wil dat ze zo snel mogelijk actief zijn op de arbeidsmarkt. Dat staat ook in ons regeerakkoord. Binnen de twee maand moet je naar VDAB.
Ik moet zeggen dat er bij mij wat weerstand ontstaat als ik hoor dat mensen niet actief zijn op de arbeidsmarkt omdat ze overdag tijdens de werkuren Nederlands moeten leren. Misschien ben ik daar strenger in dan u, maar ik vind dat mensen dan misschien in het weekend en 's avonds Nederlands moeten leren, en overdag moeten bijdragen en zorgen dat ze een eigen inkomen hebben en op eigen benen leren staan, of een opleiding genieten. De combinatie van arbeid en werk moet sterker worden.
Onze agentschappen in Antwerpen en Gent, Atlas en InGent, hebben ter zake al meerdere trajecten ontwikkeld. Ik vind dat ook het Agentschap Integratie en Inburgering op dat vlak nog een inhaalbeweging kan uitvoeren. Op zich ben ik het daar dus niet eens mee.
Het blijft wel de bedoeling dat er contact blijft. We gaan niet zeggen: mensen, hier is de cursus en we zien elkaar op het examen. Neen, het is net de bedoeling dat je bijna op individuele basis mensen kunt terugroepen, elke maand, elke twee maanden – sommige mensen hebben het misschien elke week nodig. Er zal ongetwijfeld ook een groep mensen zijn die echt klassikaal les zal moeten volgen. Maar er zullen ook mensen zijn, waarbij we zeggen: om de veertien dagen zullen we eens aftoetsen hoe ver ze staan, of ze mee zijn, of ze het begrepen hebben. We moeten daar dan een dialoog mee aangaan om na te gaan of ze effectief voortgang gemaakt hebben en op het goede spoor zitten – iets wat u terecht aanhaalt.
Het moment suprême, dat we vroeger niet hadden, is het examen. Ik denk dat dat examen een mengeling zal zijn van theorie en praktijk, een schriftelijk en een mondeling examen. Dat moet voor mij een ernstig examen zijn, waar inderdaad uit blijkt dat men de basiselementen van onze samenleving bestudeerd en begrepen heeft. Dat is een eerste zaak.
U vraagt wat de consequentie is wanneer iemand niet slaagt. Dat is heel duidelijk bepaald in het regeerakkoord: dan moet dat examen opnieuw afgelegd worden. Dan kost dat opnieuw geld, inspanning en energie. De niet-geslaagde moet ook aanwezig zijn op die terugkeermomenten. Als hij niet opdaagt, kan hij een boete krijgen. Die boetes zijn heel hoog. Als ik het goed heb, kunnen die boetes oplopen van 50 tot enkele duizenden euro’s, met een maximum van 5000 euro. Jawel! Ik denk niet dat er al boetes uitgeschreven zijn van 5000 euro, maar het instrument is er wel. Dat is een serieuze stok achter de deur.
Een tweede element is de voortgang, zowel de positieve als de negatieve. In het regeerakkoord staat ook dat die gemeld wordt aan DVZ. Dat is dan een federale bevoegdheid. De Dienst Vreemdelingenzaken zal dus weten welke inburgeraars met vrucht en welke zonder vrucht aan dat inburgeringstraject hebben deelgenomen, of wie weigert te komen. Dat gebeurt binnen het federaal wettelijk kader, waarop wij geen impact hebben. In het huis hiernaast moet dan beslist worden wat ermee gebeurt. Dat is een heel duidelijke afspraak die we gemaakt hebben in het Vlaams regeerakkoord.
U vroeg me ook nog wanneer dit rond zal zijn. Dat is een belangrijke vraag. Wij zijn volop bezig met de voorbereidingen van het decreet. We willen dat decreet in zijn totaliteit aanpakken. Onze ambitie is toch om tegen het einde van het jaar heel ver te staan en hopelijk naar het parlement te kunnen komen met een nieuw decreet dat heel die werking uitstippelt en concreet maakt. Dat vergt nog wat onderzoek. Dat sluit dan aan bij de terechte vraag van collega Sminate, die opmerkt dat dit blijvende inspanningen vergt en vraagt of er elders voorbeelden zijn van best cases die ons kunnen inspireren. Wij gaan zeker eens kijken wat Nederland te bieden heeft. We gaan ons ook laten inspireren door lokale voorbeelden. In sommige gemeenten en steden heeft men toch wel goede dingen uitgewerkt. Opnieuw: er bestaat geen silver bullet. Toch werden er lokaal soms dingen uitgewerkt die het verschil kunnen maken.
Tot slot nog dit. Mevrouw Sminate kwam dicht bij wat ik wil zeggen. Ze sprak – terecht – over nieuwe Vlamingen en ook Vlamingen, omdat dit een werk blijft van heel onze samenleving. Onze samenleving kent de gelijkheid van man en vrouw. Theoretisch zijn we daarvoor, maar in de praktijk bestaan er dingen als het glazen plafond en dergelijke. Ik stel ook vast dat er vrouwonvriendelijke beelden bestaan bij mensen met een autochtone achtergrond. Het is sterker dan mezelf, dus ga ik toch citeren wat onze vrienden van Schild & Vrienden zeggen. (Opmerkingen)
Het is niet onbelangrijk Het is een mooi referentiekader. Dit komt van mensen die vandaag parlementaire verantwoordelijkheid dragen – het is dus niet vrijblijvend – en een duidelijke partpolitieke overtuiging hebben. Ik lees een citaat voor. “We eisen als samenleving niet veel van vrouwen: een goede moeder zijn en zichzelf verzorgen, er goed uit zien. Mannen worden terecht hogere standaarden opgelegd, enkel zo gaan we vooruit.” Mocht dit gezegd worden door een of andere imam in een moskee, de wereld zou te klein zijn. Er zou, terecht, veel protest komen. Maar dit komt van iemand die in het huis hiernaast een belangrijke parlementaire verantwoordelijkheid draagt.
We moeten samen vooruitgaan. Mijnheer Van Rooy, ik geloof dat u de intentie hebt om dat machismo te overwinnen en naar een gelijke samenleving van mannen en vrouwen te gaan. U draagt die emancipatie van de vrouw ook oprecht in uw hart, niet alleen als een wapen tegen, maar als iets waar u echt om bekommerd bent. En ik geloof dat ook van u. Want ik merk dat u daar zodanig veel mee bezig bent, dat ik niet kan geloven dat het u niet te doen is om het doel zelf. We moeten daar samen aan werken. Er is nog heel veel werk aan.
En zeker, u zult mij dat zelfs niet horen tegenspreken, in een meer divers wordende samenleving is die uitdaging des te groter en des te fundamenteler en moeten we daar des te duidelijker over zijn. En dat is ook wat ik de volgende jaren zal zijn en wat ik in het verleden, ook in mijn lokale verantwoordelijkheden, altijd heb gedaan.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ga even in op uw laatste punt. U maakt uw huiswerk en brengt telkens een citaat mee van Schild & Vrienden. En daar wordt in deze commissie, ook door u, mee gelachen. (Opmerkingen. Gelach)
Ik hoor u lachen en ik vind dat niet verkeerd. Maar dat bewijst wel iets. Voor alle duidelijkheid: ik praat dat niet goed. U doet dat altijd: telkens wanneer we het over de moeilijke integreerbaarheid hebben van asielzoekers of migranten, die vooral een moslimachtergrond hebben, komt u met een voorbeeld dat zou moeten aantonen dat het ook bij ons, bij de autochtonen voorkomt dat er .... (Opmerkingen)
Ja, dat is wat ik wil zeggen. Niet alleen is dat er uiteraard bij sommigen, en dat geldt natuurlijk ook voor de andere kant. Maar u kunt dat soort praat toch niet gelijkstellen met het effectief onderdrukken van vrouwen en met de praat die in de Koran, de Hadith, moskeeën en koranscholen wordt verkondigd. Als u met mensen praat die in een islamitisch land hebben geleefd, dan lachen die effectief, zoals ik hier ook hoorde, met dat soort voorbeelden van een Schild & Vrienden of van een Jeff Hoeyberghs, daarover hebben we ook al gedebatteerd. Die vinden dat peanuts, in vergelijking met de islamitische vrouwenhaat die hier wordt binnengehaald.
Ik keer even terug naar uw inburgeringstraject, waaraan Schild &Vrienden niet zal deelnemen, neem ik aan. (Opmerkingen van minister Bart Somers. Gelach)
U mag dat voorstellen. Dan zult u morgen zeker in de krant staan.
Minister, over dat mondelinge aspect van die examens bleef u nogal vaag, alsof het de beslissing wordt van de entiteit die het inburgeringstraject verzorgt. (Opmerkingen van minister Bart Somers)
U zult dat implementeren. Oké, dan ben ik zeer blij.
Ik rond af. Op een gegeven moment zei u dat onze waarden cultureel gedetermineerd zijn. En of ze nu van de Verlichting of van de Universele Verklaring zijn en in hoeverre ze uit het christendom komen, daarover kunnen we lang en goed discussiëren. Maar ik moet zeggen: ik was positief verbaasd dat u dat zegt, want dat bewijst toch – of ik denk toch dat u dat bedoelt – dat in andere culturen die waarden zeker niet gedetermineerd zijn of compleet anders zijn.
Minister, ik zal u in deze commissie nog vaak zeggen dat ik veel pessimistischer ben. Zelfs al zouden vluchtelingen dat nieuwe traject van u, dat eind dit jaar klaar zal zijn, met succes afronden, dan nog blijf ik er pessimistisch over in hoeverre zij dat ook zullen menen en in de praktijk zullen brengen. In landen als Denemarken is er een veel strenger inburgeringstraject. (Opmerkingen van minister Bart Somers)
Ja, maar ook qua inburgering zijn zij wat strenger dan hier. En toch zijn er ook voorbeelden van asielzoekers, vluchtelingen die dat met succes afronden. U gaf zelf aan dat die verklaring slechts gaat over het ondertekenen van een papier, het invullen van woorden en het beantwoorden van vragen. Nadien gaan die vluchtelingen over tot de orde van de dag en behandelen zij hun dochter of vrouw opnieuw zoals zij dat deden in het land van herkomst. Ik blijf daar zeer kritisch en pessimistisch over.
De vraag om uitleg is afgehandeld.