Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, om de wachtlijsten bij de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s), de centrale aanmeldingsregisters (CAR’s) en de referentiecentra autisme verder te verminderen en sneller aan de zorgvragen tegemoet te kunnen komen, wilt u het aanbod geestelijke gezondheidszorg verhogen. De beleidsnota legt ook de nodige prioriteit bij het beantwoorden van de zorgvragen van kinderen en jongeren. Zo zal er ingezet worden op sensibiliseringsacties naar verschillende doelgroepen om de zelfzorg voor de eigen geestelijke gezondheid te versterken, op destigmatisering en drempelverlaging om hulp te zoeken, alsook op het uitrollen van eerste hulp bij psychische problemen. Dat was een van onze meest stringente vragen in een resolutie die eind vorige legislatuur is aangenomen.
Wanneer mensen snel psychische problemen herkennen bij mensen in hun omgeving, weten waar ze hulp kunnen vinden en deze ook durven vragen, kan dat immers in een beginnende fase geremedieerd worden. U wilt ook andere vormen van aanbod ontwikkelen waaronder outreachende hulpverlening en mobiele zorg.
Door het opzetten van een betrouwbare en intersectorale registratie in de geestelijke gezondheidszorg zullen er meer ‘evidence-based practices’ ontwikkeld worden binnen de geestelijke gezondheidszorg.
Om de druk op de tweedelijnszorg te verminderen zult u ook in dialoog gaan met de federale overheid over de uitbreiding van de terugbetaling van de eerstelijnspsychologische zorg. Ook een betere afstemming van het aanbod past binnen deze dialoog.
Om het aanbod op Vlaams niveau te rationaliseren wordt in de beleidsnota de integratie vooropgesteld van de dienstverlening van cgg’s en de CAR’s. Deze laatste zijn sinds de zesde staatshervorming immers een Vlaamse bevoegdheid. De dienstverlening van deze voorzieningen zal na deze integratie worden aangeboden vanuit één organisatie.
Een nauwere samenwerking tussen de cgg’s en de CAR’s is op zich een positieve evolutie, maar het is ook begrijpelijk dat dit heel wat vragen oproept. Ik hoor heel wat bezorgdheden die worden geuit over de wijze waarop deze integratie zal worden voltrokken. Zo zijn er nog vragen over de intensiteit van de beoogde samenwerking, hoe deze zal worden georganiseerd en op welke termijn dit zal gebeuren.
Minister, kunt u iets meer zeggen over de precieze finaliteit van deze oefening? Wat mag de sector precies verwachten? Is men reeds gestart met de voorbereidingen en wordt daarbij ook overleg gepland met de sector? Bent u bereid om rekening te houden met de bedenkingen en noden die van daaruit worden ingebracht? Hoe zal er met de sector gecommuniceerd worden over de aanpassingen die er zullen komen? Hebt u een zicht op de timing van dit alles?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, binnen het Vlaams intersectoraal akkoord (VIA) 5 werd 400.000 euro gereserveerd voor pilootprojecten met betrekking tot de samenwerking tussen cgg's en CAR's. Als eerste stap ter besteding van dit budget is een onderzoek uitgevoerd door het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (SWVG) ter ontwikkeling van een samenwerkingsmodel tussen cgg's en CAR's. Het volledige rapport is terug te vinden op de website van het steunpunt. Dit onderzoek is ondertussen afgerond en toont aan dat er verschillende types van samenwerking en integratie mogelijk zijn tussen beide types van voorzieningen.
Het onderzoek vertrok vanuit de overlappende doelgroep kinderen en jongeren met complexe meervoudige neurobiologische ontwikkelingsstoornissen en een comorbide mentale of psychiatrische problematiek. Voorzieningen die op een geïntegreerde manier samenwerken, zijn beter in staat om tegemoet te komen aan die complexe zorgnoden.
Het was een eerste stap naar meer samenwerking tussen beide types voorzieningen. In deze legislatuur kiezen we ervoor om nog verder te gaan. De CAR's en de cgg's zijn om historische redenen gegroeid tot twee sectoren met heel verschillende regelgevingen en financieringstechnieken. Maar allebei bieden ze ambulante, gespecialiseerde diagnostiek en behandeling aan, aan een heel diverse verzameling van doelgroepen. We nemen die doelgroepafbakening niet langer als uitgangspunt om tot verschillende organisaties te komen. Diagnoses zijn niet langer een goeie reden om aparte organisaties met aparte regelgeving en financiering in stand te houden. We kijken daarentegen naar de functies die vanuit organisaties worden aangeboden, naar de antwoorden die geformuleerd worden op zorgnoden. Zo willen we stapsgewijs tot een organisatievorm komen die een sterke, zichtbare positie inneemt in het hulpverleningslandschap met een centrale focus op ambulante gespecialiseerde zorg.
Samenwerking kan leiden tot het beschikbaar stellen van meer capaciteit en kan de toegankelijkheid verbeteren. Een efficiënte investering in structuren en het vermijden van onnodige overhead is daarbij een van de beweegredenen. Maar er bestaat in het geval van de geestelijke gezondheidszorg eveneens een gebrek aan duidelijkheid in de organisatie van zorg. Verwijzers worden bijvoorbeeld te vaak van het kastje naar de muur gestuurd omdat er overal andere exclusiecriteria worden gehanteerd. We beogen dus ook meer transparantie over de instroomcriteria en het opnemen van een gezamenlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de vragen naar die gespecialiseerde ambulante zorg in een welbepaalde regio.
Het onderzoek toont aan dat er een principiële bereidheid bestaat bij beide organisaties om samen te werken, maar er bestaan tevens verschillende barrières, onder andere grote verschillen in regelgeving, regionale beschikbaarheid van expertise, wachtlijsten enzovoort. Die barrières moeten we wegnemen. Als overheid hebben we verschillende sleutels in handen die integratie kunnen bewerkstelligen. Het is belangrijk om ruimte tot wederzijds leren te creëren en die gedeelde verantwoordelijkheid te laten opnemen.
In overleg met de sector zullen we tot een gefaseerd plan komen waarbij we concreet die hindernissen tot integratie zullen aanpakken.
Ik besef dat de integratie van de dienstverlening door cgg's en CAR's in een organisatie ongerustheid teweegbrengt bij hulpverleners en mogelijk ook bij de cliënten. Het traject dat we in deze legislatuur zullen lopen met de cgg's en CAR's, zal in nauw overleg gebeuren met deze sectoren zelf.
We zitten in het begin van de legislatuur. Aangezien het traject met de sector nog verder moet worden uitgewerkt, kan ik u nog geen concrete timing geven.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, dank u voor het antwoord. Ik begrijp dat er een duidelijke doelstelling is vooropgesteld om te evolueren naar één organisatievorm met deze tot nu toe nog twee aparte organisaties. Ik hoor dat een grotere toegankelijkheid en meer capaciteit daarbij het uitgangspunt is. We zijn er echt van overtuigd dat dat cruciaal is en dat we gezamenlijk de verantwoordelijkheid zullen opnemen met meer transparantie. Dat is alleszins het juiste kader waarin we werken.
Het is goed om te vernemen dat we dat in nauw overleg met de sector zullen doen. Dat is noodzakelijk voor een grotere kans op slagen. Ik zal ongetwijfeld via verdere vragen om uitleg dit thema verder opvolgen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik vind ook dat de integratie wenselijk is, nadat in het kader van de zesde staatshervorming bepaalde zaken inzake geestelijke gezondheidszorg zijn overgekomen naar Vlaanderen en nadat op federaal niveau er een terugbetaling is gekomen van de klinisch psycholoog en klinisch orthopedagoog. Dat maakt dat we wel moeten bekijken wie wat aanbiedt op welke lijn. In eerdere hoorzittingen met de sector van de geestelijke gezondheidszorg werd gesproken over de nood aan betere geografische spreiding van de centra voor ambulante revalidatie. Wordt er met die bezorgdheid rekening gehouden in de hervorming?
Minister Beke heeft het woord.
We zullen dat verder bekijken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.