Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Vraag om uitleg over de vergunningsproblemen van de paardensport in Vlaanderen
Verslag
Mevrouw Van Cauter heeft het woord.
Voorzitter, minister, andermaal trekt de Vlaamse paardensport aan de alarmbel. Maneges en stoeterijen krijgen het almaar moeilijker om vergunningen te krijgen, en de wedstrijdlocaties verdwijnen steeds vaker. De moeilijkheden situeren zich vooral bij het vinden van geschikte ruimte, en als die eenmaal is gevonden, rijzen er problemen met het verkrijgen van de noodzakelijke vergunningen. De paardensport zit met de handen in het haar en wil daarom bekijken of er kan worden samengewerkt, onder meer met de provinciebesturen. Zo hopen ze onder meer desgevallend op provinciale domeinen terecht te kunnen.
De paardensport is ook een sport die blijkbaar in de lift zit. Het is blijkbaar moeilijk om – letterlijk – een plaats in het landschap op te eisen. Vaak zijn dat accommodaties die doorheen de tijd zijn gegroeid uit stoeterijen of landbouwbedrijven, maar wanneer men daar ook wedstrijden wil organiseren, dan moet het terrein de facto worden ingekleurd als recreatiezone. Het gebeurt steeds meer dat de nodige vergunningen daarvoor niet worden verstrekt en er bijgevolg geen wedstrijden kunnen worden gehouden, wat uiteraard zeer ontmoedigend en teleurstellend is. Als men te dicht bij woongebied komt, dan is er al snel protest van de omwonenden enzovoort.
Minister, u hebt mijn vraag gelezen. Ik zal ze misschien niet helemaal opnieuw voorlezen, maar ik kan misschien ook nog de aandacht vestigen op deze problematiek, die uiteraard niet alleen betrekking heeft op de paardensport. Het gaat over sport beoefenen in de natuur. Ook andere sporten worstelen met die ruimtevraag. Denken we maar aan motorcross, aan mountainbiken: die sporten kennen gelijkaardige problemen. Aan de basis ligt inderdaad vijftig jaar planningsgeschiedenis, die ervoor heeft gezorgd dat we over een zeer uiteenlopend aanbod van bestemmingscategorieën beschikken, met voor ieder van die categorieën tal van uiteenlopende regels over wat mag en niet mag. Dit is weinig generiek en zeer verfijnd, met inderdaad een concurrentiële ruimtevraag als gevolg, met alle daaraan gekoppelde problemen, die welbekend zijn.
Minister, vandaar een aantal vragen. Erkent u deze problematiek, waarmee niet alleen de paardensector, maar ook andere sectoren worstelen? Hebt u weet van moeilijkheden bij vergunningsaanvragen? Ziet u een sterke vereenvoudiging van de regelgeving, de bestemmingscategorieën en de eraan gekoppelde voorschriften als een mogelijke oplossing voor deze problemen? Hoever staat u ondertussen met dit proces? Kunnen we dit qua timing in lijn met het ontwerp van de beleidskaders van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) verwachten? Indien niet, hoe zou u deze problematiek dan wel aanpakken?
Wat is het effect op het terrein van het artikel in de laatste codextrein dat voorziet in een regelgeving inzake hobbystallen voor weidedieren? Zorgt een recente uitspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen er niet voor dat we met betrekking tot deze problematiek weer bij af zijn? Plant u desgevallend nog een aanpassing van het decreet?
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Voorzitter, ik ben een beetje een vreemde eend in deze commissie. Ik ben geen specialist inzake ruimtelijke ordening of leefmilieu, maar ik heb wel een hart voor de paardensector in Vlaanderen. Dat maakt deel uit van onze Vlaamse identiteit, zowel op economisch als op agrarisch vlak. Op het vlak van de paardensport zijn we echter toonaangevend. We moeten dit alle kansen geven.
De voorbije dagen heeft de Vlaamse paardensport aan de alarmbel getrokken en gewezen op een aantal problemen, vooral op het vlak van ruimtelijke ordening, planologie en vergunningen. Volgens Paardensport Vlaanderen zien mensen zeer graag de paardensport, maar liever niet hun achtertuin. Dit lijkt wel het zoveelste ‘not in my backyard’-verhaal of is er hier meer aan de hand?
In de media zijn verschillende locaties aan bod gekomen, maar ik wil hier expliciet niet op individuele gevallen ingaan. Ik vraag me wel af waar jumpingwedstrijden en andere wedstrijden met paarden in Vlaanderen thuishoren. Kan dat overal of zijn er beperkingen? Welke problemen ondervindt de sector concreet?
Ik meen uit eerdere parlementaire discussies te hebben begrepen dat professionele paardenfokkerij als landbouw wordt gecatalogeerd en bijgevolg in het agrarisch gebied een plaats moet krijgen. Hoe zit het dan met paarden die worden ingezet voor recreatie en sport, zoals in maneges of tijdens jumpingwedstrijden of andere evenementen?
Daarnaast is er natuurlijk nog de evolutie van een bedrijf. Een evenement kan perfect als een eenmalige wedstrijd starten en door het succes doorheen de jaren tot een permanente jumping groeien, maar dan ook een paardenfokkerij worden, waar dan weer een manege bij hoort. Hoe moet dit tijdens die evolutie in de ruimtelijke ordening worden ingevuld? Zijn er mogelijkheden? Het omgekeerde kan ook. Een kleine manege kan dankzij haar succes uitgroeien tot een grote manege met een paardenfokkerij die op een bepaald moment internationale wedstrijden aantrekt. We zitten telkens op het snijvlak tussen het agrarisch aspect, de ruimtelijke ordening en het recreatief aspect.
Minister, bent u op de hoogte van de problemen in de sector van de paardensport, specifiek op het vlak van vergunningen en planologie? Welke redenen liggen aan de basis van het feit dat meer en meer jumpingwedstrijden en andere events verdwijnen? Heeft dit iets te maken met de problematiek inzake vergunningen en planologie? Kunnen we hier iets aan doen? Welke mogelijkheden heeft de paardensport volgens u om sportwedstrijden en recreatieve activiteiten, zoals jumpingwedstrijden en maneges, in Vlaanderen te organiseren?
Minister Demir heeft het woord.
Voorzitter, deze problematiek kan heel divers zijn. Gaat het om een omvorming van een voormalig landbouwbedrijf tot een manege? Hebben bestaande maneges problemen met de hernieuwing van de vergunning? Hebben maneges een weigering tot uitbreiding van de exploitatie gekregen, bijvoorbeeld vanwege te grote verkeershinder?
Voor andere sectoren, zoals de motorcrosssector, waarnaar daarnet al is verwezen, is het veelal een probleem met geluids- of stofoverlast ten opzichte van de andere activiteiten in de buurt. Zo kent elke ruimtevraag wel problemen met vergunningen of met een gebrek aan draagvlak.
Ik denk dat we het eens zijn dat we dit niet zullen oplossen met één aanpassing aan de regelgeving. We moeten sowieso een onderscheid maken in de ruimtelijke planning tussen professionele paardenfokkerijen en recreatieve maneges. De eerste horen thuis in het agrarisch gebied, de andere in principe niet.
Als het gaat om professionele paardenfokkerijen waar jumping- of renpaarden worden gekweekt, is het mogelijk dat daar ook enige vorm van parcours bij hoort waar die paarden kunnen trainen. Dat hoort dan allemaal bij de para-agrarische activiteit of bij een ondergeschikte nevenfunctie als recreatief medegebruik.
Anders is het natuurlijk bij puur recreatieve inrichtingen, waar enkel aan sport en recreatie gedaan wordt en waar vaak ook horecafaciliteiten bij noodzakelijk zijn. Dat is recreatie en geen agrarische functie.
Het is wel mogelijk om bestaande vergunde gebouwen te herbestemmen in functie van een paardenpension of manege bijvoorbeeld.
Uitbreiding van dergelijke recreatieve activiteiten is niet mogelijk, tenzij men een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) opmaakt en de bestemming agrarisch gebied wijzigt in recreatieve zone.
Dit onderscheid is essentieel in ons ruimtelijk beleid en wordt ook herhaald in de strategische visie van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen: “Toeristisch-recreatieve bedrijven zoals maneges zijn niet toegelaten in agrarisch gebied tenzij dit kan binnen de voorwaarden voor hergebruik van voormalige landbouwzetels.” Dat staat op pagina 31.
Bij die vergunningsaanvragen tot functiewijziging moet uiteraard rekening worden gehouden met de ruimtelijke draagkracht en de mobiliteitsimpact. Overal hoogdynamische activiteiten met horeca daarbij toelaten, staat haaks op de visie in het BRV dat de meerderheidspartijen hebben goedgekeurd.
Ik heb al gezegd onder welke voorwaarden bestaande gebouwen omgevormd kunnen worden tot paardenpension of manege volgens het besluit Zonevreemde Functiewijzingen.
Daarnaast wil ik ook nog vermelden dat tijdelijke activiteiten onder bepaalde voorwaarden ook vrijgesteld zijn van vergunning. Op basis van artikel 7.2 van het Vrijstellingsbesluit kan men bepaalde activiteiten en handelingen uitvoeren zonder vergunning gedurende maximum dertig dagen, en dat viermaal per jaar. Bovendien bepaalt artikel 7.4 van datzelfde besluit dat er ook geen vergunning vereist is voor tijdelijke reliëfwijzigingen in het kader van de organisatie van sportmanifestaties en dat maximum driemaal per jaar.
Het klopt dat in het regeerakkoord, mijn beleidsnota Omgeving en de strategische visie BRV staat dat we zullen nagaan op welke manier de vaak verouderde voorschriften van de gewestplannen aangepast kunnen worden om de nieuwe ruimtelijke visie op het terrein te realiseren. Dit gaat zowel over verouderde voorschriften met betrekking tot bedrijvigheid als over voorschriften die nieuwe, collectieve woonvormen bemoeilijken of geen rekening houden met de verweving van activiteiten.
Wat de open ruimte betreft, wordt aangegeven dat sommige gebieden een multifunctionele invulling kunnen krijgen. De strategische visie is daar duidelijk over. En ook in mijn beleidsnota heb ik aangegeven we enerzijds strategische gebieden voor landbouw, natuur en bos zullen reserveren en anderzijds zullen voorzien in een specifieke bestemming voor multifunctioneel openruimtegebied. Dit is ook verankerd in de strategische visie van het BRV.
Mijn administratie en kabinet bekijken momenteel hoe we dit in een beleidskader en regelgeving kunnen vertalen. Ik kan me perfect voorstellen dat laagdynamische recreatieve activiteiten een plaats kunnen krijgen binnen dat multifunctioneel openruimtegebied.
Vandaag is ongeveer 675.000 hectare in professioneel landbouwgebruik. De overige 100.000 hectare agrarisch gebied wordt voor andere activiteiten gebruikt. De eerste vraag zal dan ook zijn op welke manier we de ‘verpaarding’ in goede banen kunnen leiden.
Een generieke aanpassing van de regelgeving of nog een bijkomende afwijkingsbepaling voor maneges lijkt me geen goed idee. Dan maken we het alleen maar complexer en de regelgeving staat vandaag al vol met afwijkingen. Ik denk dat we dit het best gebiedsgericht bekijken via planinitiatieven. Maar uiteraard ben ik bereid te luisteren naar elk voorstel om onze open ruimte maximaal open te houden en tegelijk een evenwicht te vinden tussen voldoende ruimte voor de landbouw en ruimte voor andere activiteiten.
Trouwens, diezelfde vraag doet zich ook voor in onze bebouwde ruimte, onze dorpen en kernen, waar we de oefening moeten maken naar verweving van wonen en werken.
De concrete inpasbaarheid van een aanvraag wordt uiteraard afgewogen bij de vergunningverlening. Een vereenvoudiging van de bestemmingscategorieën doet geen afbreuk aan de noodzaak van die ruimtelijke toets naar inpasbaarheid in de omgeving. De ruimtelijke bestemming geeft aan welke functies mogelijk zijn, maar uiteraard zullen de concrete aanvragen de toets van de goede ruimtelijke ordening moeten doorstaan. Daarenboven moet de hinder voor de omgeving tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Een wijziging van de bestemming heeft bijgevolg niet automatisch tot gevolg dat de ‘hippogerelateerde’ aanvraag plots wel vergunbaar wordt.
Zoals aangekondigd, zal ik dit jaar de ontwerpbeleidskaders BRV aan de Vlaamse Regering voorleggen, samen met concrete voorstellen voor aanpassingen aan de regelgeving om de strategische visie te realiseren. Als daar een aanpassing van de voorschriften voor de bestemmingen van het gewestplan voor nodig is, zal hier ook werk van worden gemaakt.
Mevrouw Van Cauter heeft het woord.
Minister, dank u wel. Ik noteer dat u bevestigt dat er vandaag een probleem is, dat we met een opsplitsing zitten van agrarische bestemming enerzijds en ruimte voor recreatie en sport anderzijds. In bepaalde domeinen zijn er concurrentiële ruimtevragen. Zoals vooropgesteld, komt er in het kader van de ontwikkelde beleidsvisie dit jaar een Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Daarin zal er aandacht worden besteed aan een multifunctionele invulling van het openruimtegebied, waarbij er niet wordt uitgegaan van een concurrentieel ruimtebeslag maar waar er aandacht zal worden besteed aan een verwevenheid van functies in de mate van het mogelijke. Dat dat niet overal zal kunnen, lijkt logisch. Ik ben het met u eens dat de aandacht voor inpasbaarheid voorop moet staan. Maar niet alleen de paardensector maar ook heel wat andere sporten stellen terechte vragen naar oplossingen, waar zij al geruime tijd op wachten. Het is goed dat men daar dit jaar echt werk van wil maken.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Het is inderdaad belangrijk dat we vanuit Vlaanderen het overzicht houden en multifunctionele zones aanduiden in samenwerking met steden en gemeenten. Ik denk dat de regie daarvoor toch wel op een hoger niveau moet liggen dan bij de steden en gemeenten zelf, net om die gebiedsgerichte aanpak te kunnen doen. Ik kijk er wel naar uit want dat kan al een deel van de oplossing zijn om niet tussen het ene of het andere te vallen en niet te veel de concurrentie met andere openruimtegebruikers aan te gaan. Vanuit Vlaanderen kunnen we onze open ruimte zo evenwichtig mogelijk invullen en verdelen tussen landbouw, multifunctionele recreatie en andere zaken zodat we tot een goede spreiding komen waarin we al onze functies opnemen. Ik zal dat opvolgen en samen met jullie verder bekijken.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Voorzitter, ik heb voor morgen ook een vraag om uitleg over de paardenhouderij ingediend.
Minister, ik denk dat u gelijk hebt wanneer u zegt dat we niet aan generieke maatregelen moeten werken, maar eerder op planningsniveau moeten werken. Ik denk dat ook de lokale besturen hier een belangrijke rol kunnen spelen.
Ik denk wel dat het mangelt – en misschien kan Vlaanderen hier wel een rol in spelen – aan kennis over de paardensport. Ik merk dat hier ook af en toe in de vraagstelling. Vijftien jaar geleden was de kennis over de paardensport zowel bij de vergunningverlenende overheid als bij instanties die advies verleenden, bijna onbestaande. Ik herinner mij een aanvraag voor een stoeterij van de toenmalige wereldkampioen Jos Lansink. De ambtenaar van het Departement Landbouw en Visserij (DLV) ging toen de prijzen van de slachtpaarden in Anderlecht opzoeken om de leefbaarheid van het bedrijf te toetsen.
In 2008 is er een Vlaams Actieplan voor de Paardenhouderij opgestart onder impuls van Kris Peeters met de bedoeling om de kennis over de paardensector te vergroten. Het was nuttig bij het verlenen van vergunningen, bij planningsinitiatieven zodat mensen ook wisten waarover het concreet ging. Intussen zijn er al heel wat stappen gezet. Voor de stoeterijen, de africhtingstallen en sinds enige tijd ook voor de hobbyhouders, zijn de zaken vrij goed geregeld. Zij horen onder bepaalde voorwaarden ook thuis in het landbouwgebied.
Het probleem vandaag is dat de sector zo'n groei heeft gekend, en het gaat inderdaad niet alleen over een sport maar ook over een belangrijke economische factor in Vlaanderen. Onze paarden zijn gegeerd over de hele wereld. Er gaan natuurlijk vele jaren overheen vanaf de dag dat ze voor de eerste keer onder het zadel komen tot de dag dat ze een gegeerd exportproduct zijn. Tot de dag dat ze uitkomen op een wedstrijd, hebben ze, net als jonge voetballers, een bepaalde opleiding genoten.
Mevrouw Coudyser, ik denk niet dat er minder jumpings zijn, er zijn er zelfs meer. In het verleden waren het vaak jumpings die voor een weekend door vrijwilligers werden georganiseerd op een akker of een weiland. Intussen is er een professionalisering gebeurd en is er de vraag naar blijvende installaties die maar op twee plaatsen kunnen, namelijk in recreatiegebied of via een planologisch attest in landbouwgebied.
Minister, ik denk dat we dat ook zo moeten houden. Ik denk dat u gelijk hebt om niet generiek te gaan werken waardoor er grote wedstrijdinfrastructuur op het platteland komt. Als iemand eens zo'n wedstrijdinfrastructuur wil bezichtigen, dan is die welkom in het walhalla van het hippisch gebeuren in Oudsbergen waar Centaur ligt. Ik begrijp dat er vandaag vooral in Oost- en West-Vlaanderen nood is. In het Vlaams Actieplan voor de Paardenhouderij kan men die zaken misschien eens in kaart brengen zodat er voldoende kennis is en men misschien op zoek kan gaan naar een aantal locaties. Laat ons duidelijk zijn: het gaat niet over heel veel locaties. Als er drie of vier per provincie zijn, zetten we al een hele stap vooruit. Het is niet alleen de verantwoordelijkheid van minister Demir, maar ook de minister van Landbouw en de minister van Sport moeten worden betrokken. Er kan misschien een zoektocht worden georganiseerd naar een aantal plaatsen. Ook de lokale besturen en de provincies kunnen een rol spelen.
Er is dus nog wat kennis over de sector nodig. Ik ga morgen dan ook heel duidelijk pleiten om het Vlaams Actieplan voor de Paardenhouderij dat er vandaag is – men moet het warm water niet opnieuw uitvinden – up te daten. Minister, ik zou u willen vragen om dat mee te ondersteunen.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Ik sluit mij heel graag aan bij de vraagstelling van collega Ceyssens naar de toelichting van de sector en de evolutie daarin. Hij heeft dat heel goed geduid. Je kunt inderdaad niet altijd over gescheiden sectoren spreken: enerzijds de fokkerij, anderzijds de sport. Dat is een verwevenheid, want de prestaties in de fokkerij zijn uiteraard ook belangrijker en belangrijker geworden door de jaren heen.
Er werd ook een vraag gesteld bij de commissie Sport. Ik heb dat daar ook aangehaald, omdat dat het best als een volledig verhaal wordt bekeken. Het zou een heel goed idee zijn om het actieplan voor de paardensport en de paardenhouderij te updaten. Maar ik wil daar toch heel gericht ook een vraag over stellen aan u, minister. Het lijkt mij interessant om te kijken naar geprofessionaliseerde, specifieke sportaccommodaties – of toch een aantal, zoals collega Ceyssens aanhaalt –, gebiedsdekkend en in zijn totaliteit.
Maar je hebt ook de terreinen die beschikbaar zijn om voor een aantal weekends te worden gebruikt als evenemententerreinen, als wedstrijdterreinen. De overheid beschikt vandaag ook over een aantal gronden die daar in het verleden wel eens voor in aanmerking zijn gekomen. Toch moeten we vaststellen dat ook dat steeds moeilijker en moeilijker wordt. Ik denk bijvoorbeeld aan de militaire domeinen.
Ik denk dat dat misschien toch iets is waar ik specifiek naar wil kijken: het multifunctioneel, recreatief gebruik. Ik weet dat ook vanuit natuurhoek heel vaak wordt gekeken naar een aantal van die terreinen, en dat daar soms bezorgdheid heerst rond conflicten tussen natuurdoelen en recreatieve doelen. Maar ik denk dat die combinatie ook op een aantal van die terreinen mogelijk zou moeten zijn. Ik zou graag hebben dat u dat met een open bril onderzoekt en bekijkt, om daar naar maximale win-wins te zoeken.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Ik zou in deze hele discussie toch nog even willen beklemtonen dat we met een gigantische doelstelling zitten rond het behoud van open ruimte, en dat u dat als beleid hebt onderschreven. De vraag die hier op tafel ligt, is geen evidente kwestie om te combineren.
Een aantal van die voorbeelden die in de pers zijn verschenen, ken ik heel goed. Die hebben niet allemaal te maken met een ruimtelijke vraag. Er zijn ook andere redenen waarom iets niet goed loopt. Maar collega Coudyser heeft heel goed beschreven hoe zulke bedrijven eerst beginnen met fokkerij, en nadien verder evolueren, en uiteindelijk een enorme impact hebben op de open ruimte, met alle hinder die dat met zich meebrengt.
Ik ben dan eigenlijk ook wel blij dat de minister antwoordt dat we vooral moeten zoeken naar laagdynamische activiteiten in een multifunctioneel gebruik van open ruimte. Ik zou er dan ook op willen aandringen om dat zeker zo te houden, want heel wat van die activiteiten zorgen voor hinder. Ze groeien geleidelijk aan uit, en leiden dan tot heel veel protest, niet alleen van mensen die in de omgeving wonen, maar ook van mensen die van die open ruimte gebruikmaken. Die combinatie is niet evident, en moet heel doordacht gebeuren.
De heer Pieters heeft het woord.
Minister, ik sluit mij voor een stuk aan bij collega Rombouts en collega Ceyssens, in verband met het ruimteverbruik. We zitten natuurlijk vrij krap in Vlaanderen. Woongebieden breiden uit, we hebben onze lintbebouwing en we hebben ook onze natuurzones. Als je daartussenin nog ergens wat ruimte wilt vinden om zulke sporten te organiseren, dan wordt dat zeer moeilijk. Maar we moeten toch kijken of we daar per provincie – zoals al werd aangehaald – bepaalde zones voor kunnen voorzien.
Wat de paardensport betreft, is het inderdaad zo dat dat een heel differentieel gebeuren is. Je hebt de professionele tak, je hebt de amateurs, en je hebt de liefhebbers. Dat is zeer ruim. Maar het klopt dat je dat met de commissie Sport en met andere commissies moet bekijken, maar ook met de commissie Economie. Want dat is een zeer zware economische sector geworden. Je begrijpt ook dat als je honderd paarden houdt, je daar niet altijd één heel goed paard uit haalt. Als je goede paarden wilt hebben die worden geëxporteerd, dan vereist dat wel een bepaald volume. Niet elk paard dat goed wordt getraind, is ook meteen goed.
Voor de motorsport meen ik te weten dat we daar al meer dan twintig jaar mee bezig zijn. Dat is natuurlijk hoogdynamisch. Er wordt ook gezegd dat het alleen maar laagdynamische sporten mogen zijn.
Ook in de motorsport hebben we wereldkampioenen gehad, ook daarin hebben we professionele sporters, maar dat wordt steeds minder. Waarom? Omdat het terrein er niet meer is. Ze worden bekritiseerd, omwonenden dienen dan klachten in, dat kan zeer ver gaan. Een persoon die toevallig in de omgeving is komen wonen, want zo is het vaak, dient dan klacht in, die kent de weg en weet ook hoe hij die moet bewandelen. Dat wordt dan systematisch onmogelijk gemaakt.
Ik heb voormalig minister van Sport, de heer Muyters, daar destijds ook over ondervraagd en hij gaf aan dat we toch naar twee, drie circuits per provincie willen gaan. Dat is zeer sterk afgezwakt. Als we nog vier, vijf circuits in heel Vlaanderen hebben, dan is het veel. Men moet toch een beetje daadkracht aan de orde stellen om zulke sporten, zulke activiteiten gaande te houden.
De heer Steenwegen heeft het woord.
Ik sta zelf heel wat zondagen per jaar op wedstrijden, dus ik weet een beetje hoe het wereldje in elkaar zit. Ik volg eigenlijk de heer Ceyssens. Ik denk zeker niet dat er minder maneges zijn, integendeel. Ik denk dat er maneges bijkomen. Ik zie heel veel nieuwbouwmaneges, ik denk dat er een enorme ontwikkeling is in de sector, de sector heeft succes, de paarden zijn internationaal gegeerd… Ik denk niet dat dat zozeer het punt is, integendeel, dat kan ook echt een probleem worden.
We spreken hier vooral over die zeer grote complexen. Daarin volg ik toch de minister dat ze een enorme impact hebben. Daar komen dan honderden paarden naartoe, vrachtwagens, trailers en noem maar op. Die bedrijvigheid heeft toch wel een enorme impact. Ik vind dat we daar heel goed moeten op letten, ook op het aantal maneges. Mensen die echt internationaal rijden, zitten er ook niet mee in dat ze 20 of 50 of 100 kilometer moeten rijden. Die zijn elke dag op weg met hun trailer en de paarden. We hebben dus zeker niet veel van die grote complexen nodig. We hebben er een paar. Dat is goed, want we moeten die sport ook wel ondersteunen, maar de ruimte die we beschikbaar hebben, is zeer beperkt.
Mevrouw Rombouts, u had het over evenementen buiten en de zomertornooien. Ik heb door mijn vroegere functie al vaak de vraag gekregen of ik geen natuurgebied ter beschikking kon stellen voor een paardenevenement van de Landelijke Rijvereniging van de Boerenbond. Terwijl er toch wel honderd- of tweehonderd keer meer landbouwgebied is? Enfin, of twintig, dertig, veertig keer meer. Het blijkt heel moeilijk te zijn om zelfs op landbouwgebied een groot zomertornooi te organiseren. Het lijkt me toch dat dat in se thuishoort in een landbouwgebied en niet zozeer in een natuurgebied? Die combinatie is veel evidenter. Als er op dat vlak een probleem is, laat ons dan een pleidooi houden dat men daarvoor binnen landbouw, waar die sport gecultiveerd wordt en men ook echt hun eigen wedstrijden organiseert, zones probeert voor te vinden. Ik denk dat heel veel boeren wel bereid zijn om dat te doen, maar blijkbaar minder dan in het verleden. Laat ons daarvoor alstublieft niet kijken naar militaire domeinen of wat dan ook waar er natuurwaarde is, maar naar andere gebieden waar je dat kunt doen. Ook niet op provinciale domeinen. Ik vind het een rare kronkel om dat daar te gaan zoeken, terwijl er ruimte is binnen landbouwgebied.
Minister Demir heeft het woord.
Ik kom er morgen en de week daarna nog in de commissie Platteland op terug. Het debat zal wel blijven lopen. Er zijn hier ook verschillende inzichten van de collega’s aan bod gekomen. Ik denk dat ik geprobeerd heb om daar een evenwichtig antwoord op te geven. Het is nu eenmaal niet zo eenvoudig.
Als dat actieplan herbekeken wordt, ga ik wel samenzitten met collega Weyts en collega Crevits, om na te gaan hoe we qua Omgeving het een en ander kunnen inpassen, zodat we niet naast elkaar werken.
Mevrouw Van Cauter heeft het woord.
Dank u wel, minister.
Ik zei reeds dat ik tevreden ben met uw antwoord en vooral met de timing die u zult hanteren voor de realisatie van een aantal vooropgestelde doelstellingen. Uiteraard was mijn vraag niet alleen ingegeven vanuit de paardensport, maar ook vanuit andere sporten; ik hoop dat u dat ook meeneemt. Ik denk bijvoorbeeld aan Oost-Vlaanderen en de problematiek rond het Kloosterbos in Wachtebeke, waar de cyclocross moeite ondervindt om te kunnen trainen. Het zou toch wel jammer zijn dat we door die gesegregeerde ruimtevragen het een en ander onmogelijk maken. Kortom, ruimte voor sport lijkt me belangrijk. Als u dat kunt meenemen bij de uitwerking van het beleidsplan, dan zullen wij u daar zeer dankbaar voor zijn.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Dank u wel.
Ik denk dat het een goede suggestie was van collega Ceyssens om inderdaad eens te gaan kijken naar dat actieplan uit 2008 of 2009 om zo samen met de ministers van Sport en van Landbouw een aantal mogelijke updates door te voeren. Ik ga ervan uit dat dit debat zeker nog vervolgd wordt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.