Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Ik heb met veel aandacht het opiniestuk van Dirk Van Hout, manager collectieonderzoek en hoofdconservator van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen (KMSKA) gelezen. Dat artikel verscheen in Trends op 9 januari 2019, met als titel ’De Vlaamse musea dreigen te provincialiseren’. Ik las daar toch wel een beetje de afgunst waarmee de heer Van Hout kijkt naar het aankoopbeleid van zijn collega-conservatoren in Nederland. Ik citeer daarvoor even uit het artikel: “In de voorbije vijftig jaar hebben de Vlaamse musea nauwelijks een aankoopbeleid kunnen voeren. Het was geen prioriteit voor de Vlaamse overheid”, zegt hij. “Het museumbezit is vooral aangegroeid door schaarse schenkingen. Daardoor reflecteren onze musea de smaak van de Vlaamse verzamelaars, maar ze zijn niet representatief voor de internationale kunsttendensen. In een snel ontwikkelend internationaal museumlandschap dreigen de Vlaamse musea te provincialiseren. We zien het bezit van de musea in de landen rondom ons aangroeien met heel goede dingen. Excelleren betekent investeren.”
De heer Van Hout betreurt dat de Vlaamse Regering beslist heeft om de budgetten voor aankoopbeleid op hetzelfde niveau te houden, maar verwijst tegelijkertijd naar de intentie van Vlaams minister van Cultuur om private verzamelaars te stimuleren via bruiklenen hun collecties met het publiek te delen.
De heer Van Hout geeft wel aan “dat de musea zo afhankelijk blijven van het aanwezige aanbod en dat ze moeten uitkijken dat ze geen uitstalraam worden voor de kunstmarkt.”
U kondigde in uw beleidsnota aan via een doordacht aankoopbeleid de kunstcollectie van Vlaanderen te zullen aanvullen met kwaliteitsvolle hedendaagse kunst die de artistieke praktijk in Vlaanderen doorheen de tijd documenteert. Ter versterking van de slagkracht van Vlaanderen inzake verwerven van topstukken en sleutelwerken, kondigde u in uw beleidsnota ook aan dat de Vlaamse overheid, eventueel in synergie met andere actoren, de mogelijkheid zal onderzoeken om een private topstukkenstichting op te richten. Tijdens de bespreking van de beleidsnota benadrukte u deze beleidsintenties verder en gaf u ook mee dat het aankoopbeleid naast de aankoop van sleutelwerken van toonaangevende hedendaagse kunstenaars ook gericht is op het remediëren van historische lacunes in de collectie.
Hoe staat u ten aanzien van de analyse van de heer Van Hout over het culturele aankoopbeleid van de Vlaamse overheid van de voorbije halve eeuw? Deelt u zijn vaststellingen?
Hoe kunnen musea in Vlaanderen een gecoördineerd aankoopbeleid voeren dat evenwichtig inzet op enerzijds ons eigen erfgoed bewaren en ontsluiten en anderzijds kansen van internationale moderne kunstenaars grijpen om een mooi overzicht te kunnen ontsluiten in Vlaanderen? Welke hiaten ziet u in de huidige Collectie Vlaanderen?
Acht u het noodzakelijk om via een onafhankelijk comité een duidelijke visie op het collectiebeleid van Vlaanderen uit te tekenen zodat openbare musea weten waarop ze in hun aankoopbeleid moeten focussen? Zo ja, hoe wilt u daarmee aan de slag? Zo nee, waarom niet? Moet men in die visie ook oog hebben voor een rotatie- en afstootbeleid?
Wilt u op het overlegcomité met de ministers van Cultuur van de verschillende deelstaten en de federale overheid het belang van het ontsluiten van de federale collecties naar de deelstaten en het samenwerken tussen de federale musea en de musea van de deelstaten nog eens aankaarten en mogelijkheden zoeken om nog beter samen te werken?
Acht u het noodzakelijk of opportuun om een fiscale stimulans te geven bij schenkingen of een erfenis zodat verzamelaars gestimuleerd worden om hun collectie openbaar te ontsluiten? Ziet u nog andere mogelijkheden om publiek-private samenwerkingen op te zetten?
Gaat de piste die momenteel op tafel ligt voor de Topstukkenfonds, ook over een publiek-private stichting naar het voorbeeld van het Nederlandse Prins Bernhard Cultuurfonds? Ziet u mogelijkheden in een loterijfonds naar het voorbeeld van The National Lottery Heritage Fund, waarbij de opbrengst van loterijbiljetten naar erfgoedprojecten vloeit? Is er overleg met het kabinet van de minister van Financiën en Onroerend Erfgoed om te bekijken of zo’n loterijfonds mogelijkheden biedt voor zowel onroerend erfgoed als voor onze kunstcollecties?
Ook private erfgoedfondsen kunnen een hefboom vormen om de collectie aan te vullen en om andere financieringsvormen binnen te halen. Bent u van plan om ook deze piste verder te onderzoeken?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Ook ik las met belangstelling het artikel in Trends met als titel ‘De Vlaamse Musea dreigen te provincialiseren’. Nico Van Hout geeft in dit artikel een interessante schets van tweehonderd jaar publieke collectievorming in België. Ten gronde ben ik het met hem eens dat de kunstmusea in België in de loop van hun geschiedenis een weinig internationaal aankoopbeleid gevoerd hebben. Van internationale kunstenaars werd er niets, of zeer laat, gekocht en dan nog alleen secundaire stukken.
Gelukkig werden de hiaten in de collectie van het KMSKA dankzij enkele belangrijke schenkingen, zoals de collectie Van Ertborn, in zekere mate geremedieerd. Het lijkt mij trouwens dat, voor wat de internationale popart betreft, de bewaargeving van de kernwerken uit de collectie Matthys-Colle op een analoge wijze deze lacune in de collectie van het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst (S.M.A.K.) zal invullen.
Tot daar mijn inleidende beschouwingen. Graag ga ik nu verder in op uw concrete vragen.
De analyse die de heer Van Hout maakt over het aankoopbeleid van de voorbije vijftig jaar van de Vlaamse kunstmusea, is vrij bondig. Het intrigeert mij trouwens dat hij als enige verklaring voor het gebrekkige aankoopbeleid van de voorbije vijftig jaar het gebrek aan aandacht en “geen prioriteit voor het museale aankoopbeleid vanwege de Vlaamse overheid” aangeeft. Dat lijkt mij kort door de bocht. De werking van de musea wordt in belangrijke mate gefinancierd door hun inrichtende machten. Daarnaast ondersteunt de Vlaamse overheid de musea voor hun werking met structurele werkingssubsidies. Deze subsidies kunnen door de musea vrij ingezet worden ter financiering van hun museumwerking, dus ook voor hun verwervingsbeleid. Al bij al ging en gaat het om beperkte middelen. Vandaar ook mijn beleidsmatige keuze om deze werkingsmiddelen in de loop van deze regeerperiode in gevoelige mate te verhogen. Als ook de inrichtende machten deze beweging kunnen volgen, dan zou dit leiden tot een gevoelig toegenomen slagkracht bij onze musea.
Aanvullend wil ik stellen dat voor belangrijke museale werken die ook een topstuk zijn in de zin van het Topstukkendecreet, musea aan het Topstukkenfonds kunnen vragen om dat werk aan te kopen in het belang van de Collectie Vlaanderen. Ook de Koning Boudewijnstichting voorziet ondersteuning voor dergelijke aanvragen die de draagkracht van het museum overstijgen. Ten slotte, ook vandaag nog verwerven musea interessante collectiestukken via schenkingen en legaten.
Tot daar mijn nuancering, maar ten gronde deel ik de essentie van de analyse van de heer Van Hout: de voorbije jaren is door de musea en de betrokken overheden te weinig ingezet op collectieverwerving.
Uw vraag naar de mogelijkheden van een gecoördineerd museaal aankoopbeleid is interessant en relevant. Maar het is eerder aan de musea zelf om op uw vraag te antwoorden, omdat de musea autonoom hun eigen collectiebeleid vastleggen, met focussen die inderdaad soms lijken te overlappen.
Het is daarbij inderdaad wenselijk dat de musea met elkaar overleggen over hun collectiebeleid en over de mogelijke onderlinge afstemming daarvan. Dit streven naar overlegde collectieplannen werd onder meer door de Vlaamse Kunstcollectie opgenomen. Ter herinnering: de Vlaamse Kunstcollectie is het samenwerkingsverband tussen Musea Brugge, het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen, het Museum voor Schone Kunsten Gent, Mu.ZEE en M Leuven.
Binnen de Vlaamse Kunstcollectie worden de kansen en resultaten van het acquisitiebeleid maandelijks besproken op de directiecomités. De focus ligt daarbij voorlopig op de lopende waarderingstrajecten en het actualiseren van het eigen collectiebeleid. Allicht zal dit aankoopoverleg de komende jaren nog aan diepte en intensiteit winnen.
Uw vraag naar de hiaten in de huidige Collectie Vlaanderen is interessant. Maar de vervolgvraag lijkt mij nog belangrijker: welke van deze hiaten kunnen nog worden geremedieerd binnen de grenzen van de beschikbare middelen die, uit de aard van de zaak, steeds beperkt zullen zijn? Ik zal de Topstukkenraad, daartoe uitgebreid met enkele leden van de Adviescommissie Cultureel Erfgoed, vragen om mij in dezen een advies te bezorgen.
Het lijkt mij niet aangewezen om een overkoepelend comité aan te stellen dat moet bepalen welke de collectieprioriteiten van onze musea moeten zijn. Het Cultureel-erfgoeddecreet laat onze musea en hun inrichtende machten daarin vrij. Het is goed en belangrijk dat de musea de hun door de Vlaamse overheid toegekende werkingssubsidies – die onder meer toegekend worden ter ondersteuning van de collectieverwerving – vrij kunnen besteden volgens de inzichten die ze in hun beleidsplan definieerden. Ik wil wel met de Topstukkenraad overleggen in welke mate hij in zijn adviesbeleid inzake de aankoop van topstukken voorrang kan geven aan een mogelijk hiatenbeleid op het niveau van de Collectie Vlaanderen. Het beleid inzake de Collectie Vlaanderen wordt immers het best op dit overkoepelende niveau gevoerd, waarbij aan de individuele musea alle ruimte wordt gelaten voor de realisatie van hun individuele collectieplannen.
Op 1 april 2021 leg ik mijn Strategische Visienota Cultureel Erfgoed voor aan het Vlaams Parlement, waarin ik prioriteiten voor de uitvoering van het Cultureel-erfgoeddecreet zal meegeven. Zoals aangegeven in mijn beleidsnota zal ik in dit kader bekijken of er binnen het museale veld een verdere prioritering en taakstelling mogelijk en noodzakelijk zijn om een afgestemd collectie- en bewaarbeleid in Vlaanderen verder aan te moedigen.
Het versterken en afstemmen van het collectiebeleid van onze musea vormt een belangrijk aandachtspunt. Het collectiebeleid gaat over de verwerving van nieuwe collectiestukken, maar is ook ruimer dan dat. Het gaat ook over de mogelijke afstoting of de herbestemming van onderdelen van historisch verzamelde collecties, over de afstemming tussen collecties en collectieprofielen en over de mobiliteit van collecties tussen organisaties, ook internationaal.
Uw suggestie om op het interfederale overlegcomité van de ministers van Cultuur te bespreken hoe de federale collecties naar de deelstaten toe kunnen worden ontsloten en hoe de samenwerking tussen de federale musea en de musea van de deelstaten verder kan worden uitgewerkt, is zinvol. Ik zal die meenemen als mogelijk agendapunt voor dit comité. Het is daarnaast ook aan Vlaamse musea om op organisatieniveau een actievere samenwerking en collectiemobiliteit tot stand te brengen met de federale musea.
De regeringsverklaring en mijn eigen beleidsplan bevatten een passus over een fiscale stimulus voor de inbetalinggeving van kunstwerken om te voldoen aan de successierechten. Schenkingsrechten vallen als dusdanig buiten het kader van het regeerakkoord.
Het verhaal van de collectie Matthys-Colle doet me echter afvragen of we de mogelijkheid tot inbetalinggeving van kunstwerken ook niet moeten uitbreiden tot de betaling van schenkingsrechten. Maar ik moet daarover nog eens overleg plegen.
De piste van een Topstukkenstichting die nu ter tafel ligt, is niet vergelijkbaar met het Prins Bernhard Fonds. Doel van de Topstukkenstichting is immers om via verkoop meerwaarden te realiseren voor de inschrijvers. Wel is er een publieke reflex, in die zin dat bij verkoop de Vlaamse overheid een voorkooprecht zou krijgen en dat de door het fonds verworven cultuurgoederen in bruikleen zullen worden gegeven aan publieke erfgoedinstellingen.
Het eventueel opzetten van een erfgoedloterij lijkt mij een interessant concept, dat echter veeleer binnen het bevoegdheidsterrein van de federale overheid lijkt te vallen.
Het is aan de musea om op het vlak van collectievorming een nauwere samenwerking te overwegen met private erfgoedfondsen. Zelf wil ik in eerste instantie de haalbaarheid en wenselijkheid nagaan van de oprichting van de in het regeerakkoord vermelde Topstukkenstichting. Qua opzet is dit immers in zeer grote mate een privaat erfgoedfonds in de door u bedoelde zin. Zoals vermeld in mijn beleidsnota kan overleg en samenwerking met private verzamelaars ook meegenomen worden in de Strategische visienota Cultureel Erfgoed om de sector te stimuleren om hierop in te zetten.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Minister-president, dank u wel voor het mooie overzicht. Het was inderdaad een overkoepelende vraag met verschillende deelaspecten. Ik denk dat de Collectie Vlaanderen en vooral het evenwicht met ons internationaal netwerk en internationale kunstenaars die we niet uit het oog mogen verliezen, een belangrijk aandachtspunt is. Ik volg u erin dat ‘geen aandacht vanwege de Vlaamse overheid’ nogal kort door de bocht is, hoewel we natuurlijk moeten toegeven dat de erfgoedsector heel lang met een tekort aan middelen zat, waardoor ze hun basistaken niet konden uitvoeren. Dat hebben we in de vorige regeringsperiode via een inhaalbeweging alvast een stukje bijgestuurd. Ik ben er heel blij mee dat u ook in deze legislatuur deze inhaalbeweging voortzet, waardoor de musea hopelijk wat ruimte krijgen om met hun collectiebeleid nog meer kansen te grijpen.
Ik begrijp absoluut dat er binnen de musea een zekere autonomie moet zijn, de inrichtende machten van de Vlaamse musea zijn ook niet altijd alleen maar Vlaanderen. Ze moeten alle kansen krijgen om hun museumvisie, hun aankoop- en afstootbeleid en hun collectiebeleid daarop af te stemmen. Aan de andere kant vind ik wel dat de Vlaamse overheid, die daarvoor toch wel wat middelen inzet, in elk geval moet kunnen monitoren of de visie van de Vlaamse overheid op die Collectie Vlaanderen uitgevoerd wordt. We hebben nog wel wat werk om daar in de diepte over na te denken.
We moeten absoluut een gecoördineerd collectiebeleid hebben. Dat is inderdaad aan de musea zelf. De onderlinge afstemming en het overleg zijn absoluut nodig. Dat kan in realiteit nog wel wat beter. De Vlaamse Kunstcollectie (VKC) speelt daar een goede rol in. Misschien moeten zij nog meer de opdracht krijgen om die regierol met daadkracht te kunnen opnemen, anders blijven we wellicht met de situatie dat iedereen kijkt binnen zijn eigen museum. Dat is een beetje de aard van het beestje. Het is niet altijd even gemakkelijk om naar elkaar te kijken en onderling goed af te stemmen.
Wat betreft het remediëren van de hiaten, kijk ik uit naar het advies dat de Topstukkenraad, die aangevuld wordt met de expertencommissie uit de cultureel-erfgoedsector, aan u zal geven. Hebt u er al een idee van wanneer dat advies aan u zal opgeleverd worden? In elk geval is het belangrijk dat we dat meenemen. Tenzij ik het verkeerd begrepen heb, is er wel een andere aanpak dan de vorige legislatuur waar in het kader van de bespreking van het rapport van het Rekenhof rond het collectiebeleid minister Gatz aangaf dat hij daar wel degelijk een aparte visienota over zou opmaken. Daarover zijn in de daaropvolgende besprekingen in het parlement al een aantal stappen gezet. Begrijp ik het goed dat u dat eerder bekijkt binnen de totale Strategische visienota Cultureel Erfgoed, hetgeen op 1 april 2021 hier aan bod komt? Is dat daar gewoon een onderdeel van?
Ik denk dat het in elk geval goed is dat die samenwerking met het federale niveau nog eens aangekaart wordt op dat overlegcomité. Maar zoals u zegt, zijn het inderdaad de organisaties zelf, zowel van de deelstaten als van het federale niveau, die moeten kijken hoe ze kunnen samenwerken op het vlak van collectiebeheer, mobiliteit in de collectie, uitlenen, bruiklenen in het kader van tentoonstellingen, afstemmen van het tentoonstellingsbeleid.We zien dat dat nog altijd niet van een leien dakje loopt. Ziet u mogelijkheden om dat te stimuleren? Ik denk bijvoorbeeld aan matching funds, zoals we gedaan hebben in het kader van Beste Buren, culturele projecten die samen met Nederland opgezet worden. Als er hier een project is tussen een museum van de deelstaten en een federaal museum, kunnen we een kleine stimulans geven. Dat zal hun dan misschien ook de mogelijkheid geven om op zelfstandige basis zelf te zien dat er nog heel wat mogelijkheden voor samenwerking zijn.
De heer Pelckmans heeft het woord.
Dank u voor de uitgebreide toelichting. Het is een interessant thema, waarbij ik twee punten standpunten van Groen wil verduidelijken.
Wat is de inbreng van de hele private sector hierin? Voor alle duidelijkheid: het is een oude discussie. Het is natuurlijk een hard feit dat die private sector veel in bezit heeft. Je kunt dan zeggen: als je dit inbrengt, zal de collectiewaarde verhogen, maar zullen ze zich bemoeien met het beleid enzovoort. Daar staat tegenover dat het toch wel een belangrijke publieke opdracht is om die werken ook effectief te tonen. Voor ons is dat laatste ook wel van zeer groot belang. Of we dat dan ook effectief moeten vertalen in nieuwe fiscale stimulansen en allerlei constructies – om de heer Huts niet te noemen – is een andere zaak, daar zijn we natuurlijk zeer voorzichtig mee. Voor alle duidelijkheid: Groen is niet tegen een samenwerking tussen publieke en private collectioneurs en musea. Maar wij vinden het zeer belangrijk – en graag akte daarvan – dat de eindbeslissing over de collectievorming en de presentatie van tentoonstellingen, absoluut en finaal in handen blijft van de Vlaamse overheid. Het is dus echt niet aan private personen om dat beleid aan te sturen. Wij zijn een voorstander van samenwerken, maar toch goed gecontroleerd, goed doorzichtig en bekeken vanuit het publieke belang om die werken te tonen.
Dan nog wat in verband met de collectievorming zelf. Het is een merkwaardig iets. Ik kom zelf uit de sector en ik weet dat je, als je zelf de leiding hebt van een instelling als een museum, dan dikwijls ook heel gedreven mensen hebt die voor hun eigen visie gaan. En dat is ook goed, want op die manier hebben we ook heel sterke musea. Anderzijds zitten we daar op een schat van expertise die we misschien nog meer zouden moeten kunnen inzetten en met elkaar laten praten. Ik denk dat de overheid daar best wel wat strikter en wat strenger en wat proactiever in moet zijn, maar op een manier waarop dat in interactie gebeurt, waarbij mensen samenwerken. Ik denk namelijk dat er geen enkel museum is – of dat nu Mu.ZEE of S.M.A.K. of KMSK heet – dat geen belang heeft bij een heel stevig collectief museumbeleid in Vlaanderen, in het kleine land dat we zijn. Dus ik pleit er toch voor om samenwerkingen te stimuleren, maar wel op een heel interactieve manier.
Ik zou er nog eens op willen aandringen – maar u hebt daar al op geantwoord, minister – om die samenwerking met federale musea uit te breiden. Ik denk opnieuw aan het gegeven van een museumkaart. We hebben er ook alle belang bij. U hebt ook de cijfers gelezen van 4,2 miljoen bezoekers in de Brusselse musea. We moeten daar gewoon aansluiting bij vinden. Dat is van belang voor het museumbeleid.
We moeten er toch voor opletten om onszelf met de mercantiele Nederlanders en de Engelsen te vergelijken. We hebben een eigen bedding, een eigen visie en richting, die anders in elkaar zit. Ik zou veeleer daarop voortbouwen, geïnspireerd door die twee landen, in plaats van hen na te apen, om dat lelijk woord te gebruiken.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Pelckmans, u zegt dat we de privésector niet moeten laten meebeslissen over presentaties. Ik neem aan dat u bedoelt in de musea. Ik zie vandaag ook privé-initiatieven die zelf tentoonstellingen opzetten. Ik neem aan dat ze daar zelf over kunnen beschikken.
Dat gaan we natuurlijk niet tegenhouden. Het is goed dat die markt verbreedt, maar uiteindelijk moeten die twee naast elkaar kunnen bestaan. Het ene kan het andere absoluut niet vervangen.
Ik denk dat we hetzelfde aan het zeggen zijn. We hebben nu de collectie van popart naar Gent kunnen brengen. De presentatie wordt door het museum bepaald en dat is ook de logische manier.
De samenwerking tussen de musea, interactie en interactiviteit, daar ben ik het volledig mee eens. Ik ben nu bezig aan een tour van de musea die door de Vlaamse Kunstcollectie worden … Ik moet Leuven nog doen, de rest heb ik gedaan. Mijn aanvoelen is dat er door het bestaan van die Vlaamse Kunstcollectie toch wel overleg is. Alles des mensen kan altijd beter en intensiever, maar er is toch een bestaande interactie tussen de musea. Het bestaan van die overkoepelende Vlaamse Kunstcollectie is toch al een goede stap in de richting die u aangeeft, denk ik.
De vraag om uitleg is afgehandeld.