Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, in de nieuwbrief van Kind en Gezin las ik onlangs dat Kind en Gezin heeft beslist om in 2020 geen handhaving te doen bij subsidiegroepen met inkomenstarief die in 2018 geen 20 procent voorrangsgroepen hebben bereikt. De reden die werd opgegeven, was dat in het regeerakkoord vermeld staat dat er een grondige evaluatie zal gebeuren van dat voorrangssysteem. Anderzijds verwees Kind en Gezin in diezelfde nieuwsbrief naar onderzoek waaruit blijkt dat kansarme gezinnen en gezinnen met een moeder met een migratieachtergrond minder gebruikmaken van de kinderopvang, wat geen nieuws is, denk ik, terwijl zij wel duidelijk aangeven dat ze daar eigenlijk meer van zouden willen gebruikmaken. Een aantal maanden geleden hebben we hier ook al discussies gehad over andere studies, waaruit blijkt dat in armere wijken of gemeenten het aanbod qua kinderopvang ook gewoon veel kleiner is. Dat verhoogt voor bepaalde groepen in de samenleving dus ook de drempel om er gebruik van te maken.
Die voorrangsregels voor kansengroepen zijn er natuurlijk niet zomaar gekomen. Die zijn er net gekomen omdat die mensen het moeilijker hebben om mee te draaien in de maatschappij, om de drempels te verlagen. Ik ben ervan overtuigd dat ze erg nodig zijn. Ik ben wat bang dat hierdoor nu die drempels opnieuw hoger worden gemaakt, nu er geen handhaving zal gebeuren op die regel.
Minister, daarom heb ik dus een aantal vragen. Was u hiervan op de hoogte? Staat u achter de beslissing om in 2020 geen handhaving te doen, en die regels dus niet te doen naleven, omdat er in de toekomst een evaluatie van het systeem zal komen? Is dat geen fout signaal aan die opvanginitiatieven? Wat is precies de bedoeling hiervan?
Er was inderdaad al aangekondigd dat er een evaluatie zal komen. Is die reeds van start gegaan? Hoe zal die verder gebeuren? Wanneer denkt u met conclusies daarover te kunnen komen, en eventuele aanbevelingen en aanpassingen naar deze commissie te brengen?
Puur informatief: hoe gebeurde die handhaving in 2019? Hoeveel opvanginitiatieven werden er toen gecontroleerd? Wat gebeurde er met de opvanginitiatieven die de doelstellingen niet hadden behaald? En misschien het belangrijkste: op welke manier zult u aandacht blijven schenken aan kansengroepen om de drempel naar kinderopvang weg te werken?
Minister Beke heeft het woord.
De handhaving van vergunnings- en subsidievoorwaarden is een bevoegdheid van Opgroeien regie en wordt nader geregeld door het handhavingsbesluit van 11 december 2015. Het agentschap Opgroeien regie volgt, sinds de inwerkingtreding van het decreet, het bereik van voorrangsgroepen en van kwetsbare gezinnen systematisch op.
Opgroeien regie heeft beslist om in 2020 niet in te zetten op handhaving van de voorrangsregeling voor voorzieningen die werken op trap 2, de subsidie voor het inkomenstarief, omdat het regeerakkoord bepaalt dat die regeling en de toepassing ervan voorwerp zullen zijn van een evaluatie. De inschatting daarbij was dat het niet van goed bestuur getuigt om nu plots organisatoren te onderwerpen aan handhavingsregels die het voorwerp zijn van evaluatie en die op korte termijn zouden worden bijgestuurd.
Opgroeien regie blijft wel handhaven voor voorzieningen die werken met een subsidie op trap 3, de plussubsidie, en heeft aan organisatoren die niet voldoen aan de voorwaarde om ten minste 30 procent kinderen uit kwetsbare gezinnen op te vangen een plan van aanpak gevraagd.
De evaluatie waarin het regeerakkoord voorziet, is net ingegeven door de vaststelling dat de toepassing van de huidige voorrangsregeling door de organisatoren niet altijd even gemakkelijk is. Als minister kan ik dan ook de motivatie volgen van Opgroeien regie om in 2020 niet in te zetten op de handhaving.
Opgroeien regie werkt momenteel een aanpak uit voor de evaluatie. Het is de bedoeling dat de resultaten en de aanbevelingen er zijn in de loop van dit jaar.
Het heeft vanzelfsprekend geen zin om regels te bepalen en die nadien niet op te volgen en waar nodig te handhaven. In de beleidsnota is in het kader van de beleidsdomeinbrede doelstelling ‘kwaliteit’ sprake van de ketenbenadering met normering, toezicht en handhaving.
Ook voor het geïntegreerd gezinsbeleid, waarin kinderopvang is gevat, werken we als sluitstuk van het kwaliteitsbeleid verder aan een correct en transparant handhavingsbeleid. Onder de strategische doelstelling ‘toegankelijkheid’ bepaalt de beleidsnota letterlijk: “We bepalen (…) voor de voorzieningen (…) de doelstellingen en de grote lijnen vanuit gebruikersperspectief en nemen daarnaast een stimulerende, ondersteunende rol op en geven de organisatoren voldoende ruimte voor vertrouwen, verantwoordelijkheid en sociaal ondernemerschap. We communiceren duidelijk en waar nodig voeren we een correct handhavingsbeleid.”
Het is niet omdat er in afwachting van de evaluatie geen handhaving gebeurt op de voorrangsgroepen, dat toegankelijkheid niet wordt aangemoedigd en de toepassing van de voorrangsregeling niet wordt opgevolgd.
Opgroeien regie blijft samen met het werkveld volop inzetten op het sensibiliseren en ondersteunen van de organisatoren van kinderopvang om werk te maken van een passend opnamebeleid en een goede registratie van het bereik van voorrangsgroepen. Zo werd de bestaande brochure bijgewerkt en aangevuld met concrete tips. Naast acties die gericht zijn op de organisatoren, worden het komende jaar ook de Lokale Loketten Kinderopvang en de lokale teams van Opgroeien regie ondersteund bij het opnemen van een rol. Voor de Lokale Loketten Kinderopvang gaat het om de actieve toeleiding van voorrangsgroepen en kwetsbare gezinnen naar kinderopvang, voor lokale teams om het informeren en sensibiliseren van organisatoren.
Iedere organisator met inkomenstarief moet cijfers over het bereik blijven doorgeven. Het opvragen heeft op zich een sensibiliserend effect en op basis van de cijfers kunnen gerichte ondersteunende acties worden ondernomen, bijvoorbeeld een uitnodiging op een workshop. In 2019 werden net zoals de vorige jaren de cijfers opgevraagd en opgevolgd bij alle organisatoren met inkomenstarief.
Wat gebeurde er bij opvanginitiatieven die de doelstelling niet haalden? Op basis van de cijfers gebeuren gerichte ondersteunende acties, bijvoorbeeld een uitnodiging op een workshop. Er werden geen aanmaningen of sancties uitgevaardigd, behalve voor de voorzieningen die werken met een subsidie op trap 3, de plussubsidie.
Er zal blijvend ingezet worden op sensibilisering en ondersteuning. Naast de eerder vermelde acties, worden organisatoren met subsidie op trap 3 die partner zijn in het KOALA-project (Kind- en Ouderactiviteiten voor Lokale Armoedebestrijding) dit jaar intensief begeleid om verder werk te maken van een laagdrempelige kinderopvang.
Wat de nabijheid betreft, werkt het agentschap Opgroeien momenteel aan een nieuw programmatiekader. Daarbij zal onder andere worden gekeken naar het onderzoek waarnaar daarnet is verwezen.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. De handhaving is op zich belangrijk. Sensibilisering is één zaak, maar ik denk dat het belangrijk is die stok achter de deur te houden. We moeten niet per se sancties geven. Op dat vlak volg ik u. We kunnen de initiatieven die niet aan de normering voldoen, wel rechtstreeks aanspreken.
Het is zaak de nieuwe voorrangsregels en de aanbevelingen op dat vlak zo snel mogelijk in het Vlaams Parlement te krijgen en de discussie dan voort te zetten. We blijven er wel erg voor beducht dat de kansengroepen uit de boot zouden vallen. We zitten met een krapte in de kinderopvang en kinderopvang is voor alle kinderen cruciaal.
Ik ben ervan overtuigd dat we die discussie hier nog zullen voeren. We zullen op basis van de aanbevelingen met elkaar in debat kunnen gaan. Ik denk dat het weinig zin heeft daar nu al op vooruit te lopen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, ik wil er toch graag op wijzen dat zowel in het Vlaams regeerakkoord als in de beleidsnota zeer uitdrukkelijk naar de verschillende functies van kinderopvang wordt verwezen. Dat is voor mijn fractie elementair. Die sociale functie is zeer belangrijk, want we weten allemaal dat wetenschappelijke studies aantonen welke effecten kinderopvang op de allerkleinsten kunnen hebben en hoe belangrijk die eerste levensjaren zijn. Iedereen mag er zeker van zijn dat dit hoe dan ook voorop blijft staan.
De vraag hoe de voorrang kan worden gemeten, is niet zo eenvoudig. Tijdens de vorige legislatuur is de voorrangsregeling bepaald om zeker te zijn dat de sociale functie op een goede wijze kan worden ingevuld. Ik heb me echter meermaals laten vertellen dat de meting daarvan niet zo eenvoudig is. Om die reden wordt in het Vlaams regeerakkoord en in de beleidsnota voorzien in een evaluatie.
Mijnheer Anaf, ik mocht deze ochtend het decreet houdende de organisatie van buitenschoolse opvang en de afstemming tussen buitenschoolse activiteiten nog eens toelichten aan het lerend netwerk van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG). Toen u uw vraag om uitleg formuleerde, moest ik hieraan denken, en ik wil even het bruggetje maken. We hebben de sociale functie ook naar voren geschoven met betrekking tot de buitenschoolse opvang van kinderen die al iets groter zijn. De financiële stroom wordt mee bepaald door de wijze waarop de buitenschoolse opvang kinderen uit kwetsbare gezinnen of kinderen met een zorgnood bereikt. Dat valt niet zo eenvoudig te meten en in het licht van het decreet houdende de organisatie van buitenschoolse opvang en de afstemming tussen buitenschoolse activiteiten moet nog een wetenschappelijk onderbouwde tool worden uitgewerkt om dit te meten. Die tool kan in de toekomst mogelijk van dienst zijn, maar moet nog verder worden uitgewerkt. U mag ervan overtuigd zijn dat wij altijd zullen blijven inzetten op de verschillende functies van kinderopvang. Kinderopvang moet natuurlijk openstaan voor mensen die werken en moet de combinatie tussen werk en gezin mogelijk maken, maar kinderopvang heeft natuurlijk ook een sociale functie.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Voorzitter, we moeten sowieso eens onderzoeken of er een diversificatie van het percentage moet komen. In sommige regio’s is het al evidenter dan in andere om aan dat percentage te geraken. Het percentage van 20 procent dient natuurlijk om de toegang voor kwetsbare gezinnen te garanderen, maar in mijn opzicht mag er geen sanctie volgen. We merken gewoon dat het minimumpercentage in sommige gemeenten niet realistisch is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.