Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Vraag om uitleg over aangepaste sociale woningen
Verslag
De heer Vandenhove heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, collega Schryvers heeft een schriftelijke vraag gesteld aan de minister met betrekking tot de cijfers over de toegankelijkheid of ontoegankelijkheid van sociale woningen.
Minister, ik wil hier graag op inpikken met de vraag wat u eventueel van plan bent hieraan te doen. De cijfers zijn bijzonder laag en dan gaat het bovendien enkel om de woningen voor personen met een handicap. Ik zou daar de bejaarden bij willen nemen. Daarover bestaan geen exacte cijfers, maar het lijkt me in het licht van de maatschappelijke inclusie in Vlaanderen belangrijk effectief iets aan die cijfers te doen. Er zijn niet enkel lange algemene wachtlijsten, maar uiteraard ook wachtlijsten voor die doelgroepen. U zult uiteraard beamen dat de cijfers de cijfers zijn, maar bent u van plan hier iets aan te doen?
Welke maatregelen denkt u te moeten nemen om de toegankelijkheid van sociale woningen te verhogen, bijvoorbeeld door een uitbreiding van de toegankelijkheidstool die het Facilitair Bedrijf heeft ontwikkeld of door een infrastructurele toegankelijkheidsverplichting voor nieuwbouw?
Het lijkt me belangrijk hierover overleg te plegen met de koepel van de sociale bouwmaatschappijen. In die context zou het goed zijn te proberen een aantal minimumnormen af te spreken of uit te werken. Alles zal niet op één dag gebeuren, maar er zou op het vlak van de evolutie in de tijd iets aan het probleem kunnen worden gedaan.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, u hebt me een tijdje geleden cijfers bezorgd over de wijze waarop sociale huurwoningen zijn aangepast voor rolstoelgebruikers. Ik heb in dit verband een aantal vragen.
Het kaderbesluit Sociale Huur bevat een aantal bepalingen met betrekking tot de huisvesting van specifieke doelgroepen. Zo bepaalt artikel 19 dat de sociale huisvestingsmaatschappij (SHM) verplicht is achtereenvolgens een aantal kandidaat-huurders voorrang toe te kennen. Een kandidaat-huurder staat eerste in de rij als hijzelf of iemand in zijn gezin een fysieke handicap of beperking heeft. Dit geldt uitsluitend indien de beschikbare woning door de daarop gerichte investeringen specifiek is aangepast aan de huisvesting van personen met een handicap of een beperking. Hetzelfde geldt voor een kandidaat-huurder die voor een sociale assistentiewoning is ingeschreven indien de beschikbare woning een sociale assistentiewoning is. Er bestaat een analoge voorrangsregel voor de toewijzing van woningen door een sociaal verhuurkantoor.
Ik was tijdens de vorige legislatuur al bezig met dit thema en ik heb uw voorgangster meermaals gevraagd of ze er zicht op had op welke manier en in welken getale sociale huurwoningen zijn aangepast aan mensen met een beperking. Ik heb lange tijd het antwoord gekregen dat zij daar geen zicht op had, dat elke SHM dat al dan niet zelf inventariseert en dat er geen zicht op het totaal is. Ik heb dat herhaaldelijk aangekaart en ik heb opgeroepen tot een goede registratie van de aangepaste sociale huurwoningen.
Minister, in uw antwoord op een recente schriftelijke vraag hebt u me wel cijfers meegedeeld over het aantal rolstoeltoegankelijke huurwoningen. U hebt dat niet enkel in totaliteit, maar ook voor elke SHM afzonderlijk gedaan. Ik vind het een goede evolutie dat we hier stilaan zicht op hebben, maar uit de cijfers blijkt wel dat slechts 1,6 procent van het totale huurpatrimonium van de SHM’s aan rolstoelgebruikers is aangepast. Dat is bijzonder weinig. Vooral de regionale verschillen en de verschillen tussen de SHM’s zijn opvallend. Zo is in Vlaams-Brabant slechts 0,56 procent van de sociale huurwoningen aangepast voor rolstoelgebruikers, terwijl dat in West-Vlaanderen 3,51 procent is.
Ik weet wat de reactie van de SHM’s is. U zult waarschijnlijk herhalen wat uw voorgangster heeft gezegd, namelijk dat er een verschil is tussen een volledige aanpassing en een aantal aanpassingen die de woongelegenheid toch bruikbaar maken voor die mensen die niet rolstoelafhankelijk zijn, maar wel een beperkte mobiliteit hebben. Ik onderschrijf dat volledig. Dat is absoluut waar, maar er zijn geen cijfers over die andere aanpassingen. Als ik zie in welke mate er verschillen zijn tussen de SHM’s met betrekking tot de aanpassingen voor rolstoelgebruikers, ben ik bezorgd. Ik maak een analogie. Als ze die reflex al dan niet hebben met betrekking tot rolstoelgebruikers, vermoed ik dat ze die reflex al dan niet hebben met betrekking tot andere aanpassingen.
Het gaat er natuurlijk om in welke mate ze binnen die investeringen in nieuwbouw en renovaties rekening houden met het feit dat er nood is aan aangepaste woningen.
In het Vlaams regeerakkoord zijn natuurlijk een aantal bepalingen ter zake opgenomen. Die bepalingen zijn heel terecht, want in het welzijnsbeleid vinden we natuurlijk dat mensen zo lang mogelijk in de eigen woning moeten blijven wonen of minstens in de eigen buurt aangepaste woningen tot hun beschikking moeten hebben. We hebben het hier vaak over het thema van de eenzaamheid. Ik denk dat in de eigen buurt of de eigen woning kunnen blijven wonen zeker voor oudere mensen belangrijk is in hun strijd tegen de eenzaamheid. Dat zijn redenen waarom die bepalingen in het Vlaams regeerakkoord zijn opgenomen.
Zo staat daar te lezen dat de Vlaamse Regering zal blijven investeren in sociale woningen en daarbij een grotere klemtoon zal leggen op de renovatie en de duurzaamheid. De Vlaamse overheid zal de lokale SHM’s beter ondersteunen en bijkomende middelen vrijmaken om aangepaste sociale woningen te bouwen voor mensen met een beperking en voor ouderen. Dit wordt in de beleidsnota hernomen. Ik vind dat een heel goede stap, want op 31 december 2018 waren bij de SHM’s 2206 dossiers geregistreerd van kandidaat-huurders die in een van de net vermelde doelgroepen met voorrang zitten. Dat komt neer op 1,1 procent van het totaal aantal dossiers.
Dat er voldoende aangepaste woongelegenheden zijn, is natuurlijk niet alleen belangrijk voor de wachtenden op de lijst en voor degenen die voorrang vragen. We moeten ook rekening houden met het feit dat mensen almaar ouder worden en dat met de leeftijd vaak ook de zorgnood stijgt en de mobiliteit vermindert. Dat is binnen de sociale huisvesting niet anders.
Minister, erkent u de opvallende verschillen tussen de SHM’s en tussen de provincies? Op welke manier vallen die verschillen te verklaren? Hoe kunt u ervoor zorgen dat mensen met een beperking of mensen die vanwege hun ouderdoom nood aan een aangepaste woning hebben, ook toegang tot een sociale huurwoning hebben en blijven hebben? Hoe zult u de verschillen ter zake tussen de SHM’s aanpakken?
In het Vlaams regeerakkoord staat te lezen dat bijkomende middelen worden vrijgemaakt om aangepaste sociale woningen te bouwen voor mensen met een beperking en voor ouderen. Dit wordt in uw beleidsnota hernomen. Op welke manier zult u ervoor zorgen dat het aanbod aan sociale woningen die zijn aangepast aan mensen met een fysieke beperking en in een rolstoel zal worden uitgebreid? In welke middelen is hiervoor voorzien?
Tot slot staat in het Vlaams regeerakkoord dat de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) de SHM’s op basis van het principe van het levenslang wonen verder zal informeren over bouwen en renoveren. Op welke manier zal dit worden geconcretiseerd?
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, hoewel u er zelf al op hebt gewezen, zal ik het nog eens toelichten. Er is een onderscheid tussen aangepaste woningen en toegankelijke woningen. Een aangepaste woning is een woning waar een rolstoelgebruiker zelfstandig in kan wonen. Deze woningen zijn volledig aangepast. Dit betekent dat elke deur een vrije opstelruimte van 50 centimeter heeft, dat er voldoende plaats is voor een draaicirkel van anderhalve meter, dat de stopcontacten en schakelaars op lagere hoogte staan, dat de keukenlavabo onderrijdbaar is enzovoorts. Dat is wat wordt gedaan om een woning aangepast te maken.
Er is uiteraard een oppervlaktevergroting. Die huizen moeten groter zijn en daar staat een verhoging van het financieringsplafond tegenover. De 1 procentlening houdt rekening met de bijkomende kostprijs van een aangepaste woning. De maximale oppervlaktenorm die in aanmerking wordt genomen om het financieringsplafond te berekenen, wordt met 10 procent verhoogd en een aanvullend forfaitair prijsverhogingspercentage van 1 procent wordt toegekend. Voor bredere, aangepaste parkeerplaatsen wordt het forfait voor een garage met 50 procent verhoogd. De kosten met betrekking tot de ergonomische uitrustingen voor personen met een handicap worden verrekend indien de meerprijs boven het toegekend kostenprijsverhogingspercentage van 1 procent ligt.
Dat zijn allemaal incentives die op basis van financiering worden gegeven aan de sociale huisvestingsmaatschappijen om woningen aangepaste te maken voor rolstoelgebruikers.
Toegankelijke woningen zijn woningen waar de toegang tot de woning drempelloos is, en de inkomdeur en de deur naar de leefruimte voldoende breed zijn om zelfstandig met een rolstoel de woningen te betreden. Sinds 2008 moeten volgens de richtlijnen van de VMSW alle nieuwe sociale woningen, ook de vervangingsbouw, toegankelijk of rolstoelbezoekbaar worden ontworpen. Bij renovatie probeert de SHM hieraan ook te voldoen als dat economisch haalbaar is.
De toegankelijke woningen zijn dus al sinds 2008 verplicht. Bij elke nieuwbouw moet een sociale woning toegankelijk zijn. Bij renovaties wordt gekeken in welke mate dat mogelijk is. Je weet ook dat er renovaties gebeuren voor sociale woningen in woningen die beschermd zijn, bijvoorbeeld onroerend erfgoed. Dan zijn die zaken al wat moeilijker. Men is verplicht om na te gaan, ook bij renovaties, om te zorgen dat de woningen zo maximaal mogelijk toegankelijk zijn. Er is dus een duidelijk onderscheid tussen toegankelijke woningen en aangepaste woningen.
De 2484 aangepaste woningen die worden aangehaald in de situering en werden vermeld in het antwoord op de schriftelijke vraag, zijn aangepaste woningen. Feitelijk zijn er wel meer sociale woningen die toegankelijk zijn en ook in aanmerking komen voor personen met een bepaalde fysieke handicap of beperking. Het kan ook gaan over woningen die de SHM met eenvoudige ingrepen heeft aangepast of gemakkelijk kan aanpassen aan bijzondere noden.
We hebben geen zicht op het aantal sociale woningen die rolstoeltoegankelijk zijn of aangepast zijn aan andere bijzondere noden. Sinds 2008 is het bij nieuwbouw verplicht dat alle woningen toegankelijk zijn en bij renovaties zo maximaal mogelijk, maar we hebben geen duidelijk zicht op hoeveel het er precies zijn.
Ook bij de aanleg van de infrastructuur rondom de woningen worden systematisch de aandachtspunten van toegankelijke woningen nagekeken. De toegankelijkheidstool van het facilitair bedrijf wordt gebruikt in het beheer van alle overheidsgebouwen die toegankelijk moeten zijn voor publiek en personeel. Overheidsgebouwen hebben uiteraard een andere finaliteit en functie dan woningen. Ik zal met de VMSW nakijken of een uitbreiding van de tool nuttig kan zijn. Zoals gezegd, het gaat echt om een totaal ander gebruik. Ergens wonen is iets anders dan een administratie die toegankelijk is.
Er zijn verschillen tussen de huisvestingsmaatschappijen in het aantal aangepaste woningen. Hoeveel en welke woningen een SHM realiseert, behoort tot de autonomie van de SHM zelf. Zo maken zij op basis van hun wachtlijsten een inschatting van de soort en het type woning waar zij op dat moment op een bepaalde locatie het meest nood aan hebben. Belangrijk hierbij is dat de wachttijd voor het bekomen van een aangepaste woning algemeen gesproken niet langer is dan de wachttijd die de kandidaat-huurder moet doorlopen voor het toegewezen krijgen van een niet-aangepaste woning.
De inspanningen van de huisvestingsmaatschappijen zijn wel correct. Ze kijken naar hun wachtlijst om uit te zoeken welke nood er is aan welk soort woning. Het kan ook gaan om meerdere kinderen en dus meerdere kamers in die woningen. Daar loopt de tred wel gelijk met de algemene toewijzing van sociale huisvesting zowel in het algemeen als voor mensen met een handicap.
Het is wel zo dat het een expliciete doelstelling vormt voor elke SHM om haar aanbod af te stemmen op de noden van de verschillende doelgroepen. Van een SHM wordt in dit verband verwacht dat ze over een strategie beschikt die haar in staat stelt om haar patrimonium flexibel inzetbaar en toegankelijk te maken voor bijzondere noden van huurders en kandidaat-huurders.
Het zou heel eenvoudig zijn om door gemakkelijke ingrepen elke woning aanpasbaar te maken voor mensen met een rolstoel, maar dat is niet het geval. Ik heb het daarnet geschetst in het kader van de financiële incentives. Het gaat wel degelijk om grotere ingrepen die je niet zomaar met een paar kleine structurele ingrepen kunt doen. Daardoor, zoals ook net al aangegeven, bestaan er naast de aangepaste woningen, veel sociale huurwoningen die de SHM’s met relatief eenvoudige ingrepen hebben aangepast aan bijzondere noden.
Het is de visitatiecommissie die periodiek de prestaties van de SHM’s op deze doelstelling beoordeelt. Bij de eerste visitatie bleken dertien SHM’s niet aan de vereisten op deze doelstelling te voldoen. Bijna een derde van de SHM’s heeft inmiddels een tweede visitatie achter de rug, en dan komen we nog maar op drie gevallen waarbij werd vastgesteld dat de prestaties niet aan de vereisten voldeden. Bij twee van die drie gevallen heeft de vorige minister van Wonen de SHM verplicht om een verbeterplan op te maken en uit te voeren.
In die zin kunnen we wel zeggen dat de huisvestingsmaatschappijen wel degelijk meewerken aan de realisatie van de doelstellingen in dezen.
De budgetten voor sociale huisvesting zijn hoger dan ooit. Dat is leuk om op te wijzen. Het wordt wel saai, ik geef het toe, maar toch ga ik het blijven doen, hoor. Elke SHM kan projecten indienen voor de doelgroep waar de nood zich binnen haar werkgebied situeert en dus ook voor minder mobiele kandidaat-huurders.
SHM’s hebben nu al de mogelijkheid om woningen voor bejaarden te bouwen en doen dat ook. Hierbij is het niet altijd nodig om veel aanpassingen te doen, zeker omdat sinds de aanpassing van de richtlijnen door de VMSW in 2008, waar ik daarnet naar verwezen heb, alle nieuwgebouwde woningen rolstoeltoegankelijk moeten zijn. SHM’s kunnen ook woningen bouwen die aangepast zijn en hiervoor is er in een verhoging van het financieringsplafond voorzien. Voor ouderen is het niet altijd nodig om de woning helemaal aan te passen, maar die verplichting sinds 2008 om die sowieso toegankelijk te maken, helpt ook voor oudere mensen. Het hoeft niet altijd te gaan over rolstoelen, ook met een rollator kan je gemakkelijker door de woning geraken als er geen trappen zijn.
Er is in de sector ook vraag naar sociale kamerwoningen, dit zijn sociale woningen waar een of meerdere basisfuncties, bijvoorbeeld een keuken of badkamer, niet langer individueel moeten worden voorzien. Dit type woning sluit in de praktijk vaak dichter aan bij de aangepaste woning of zorgwoning. Het cijfer van 2484 gaat over de echte aangepaste woningen die volledig voldoen aan de financiële incentives waarover ik het daarnet had, maar dat betekent niet dat er niet al een heel aantal woningen zijn die in de buurt komen. In de huidige regelgeving is evenwel enkel de financiering van een woning die als zelfstandige woonentiteit kan functioneren mogelijk, maar we bereiden wel degelijk een uitbreiding voor om zo optimaal mogelijk op de noden van de verschillende doelgroepen te kunnen inspelen.
Ik deel jullie bezorgdheid wat betreft de gegevensopvraging. Wij willen ook een beter inzicht krijgen in de vraag naar en het aanbod aan in ruime zin aangepaste sociale huurwoningen. We willen de info over de aard van de handicap van alle gezinsleden van de huurder of kandidaat-huurder meer gestructureerd opvragen bij de SHM’s. Deze data kunnen dan gekoppeld worden met de data die ik wil verzamelen op het niveau van de woning over de specifieke noden waarvoor een sociale huurwoning is aangepast.
Tot slot wil ik nog een opvallende statistiek meegeven. Van de 144.705 referentiehuurders zijn er vandaag 30.601 personen met een handicap, dus 21 procent. Dat geeft zeer duidelijk aan dat SHM’s zich nu al wel degelijk bekommeren om die nood aan aangepaste woningen en dat zij zorgen dat mensen met een handicap een beroep op een sociale woning kunnen doen. We zitten dus al aan 21 procent, en dat gaat alleen maar over de referentiehuurders.
Ik kom tot uw laatste vraag. In december 2019 organiseerde de VMSW samen met Inter al twee studievoormiddagen voor de SHM’s over toegankelijkheid en levenslang wonen. Verder komt dit aan bod binnen de opleiding projectontwikkeling voor SHM’s. Wanneer de leidraad wordt aangepast, zal hierover specifiek worden gecommuniceerd.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. U hebt het juist genoemd, het facilitair bedrijf, correct, maar Inter is ook een Vlaams agentschap dat specifiek bezig is met alle mogelijkheden wat betreft betere toegankelijkheid van openbare gebouwen. Misschien zou het goed zijn dat u samen met de koepel van de Vlaamse bouwmaatschappijen eens bekijkt met Inter wat kan en wat niet kan. Nogmaals, het moet geleidelijk gebeuren. U maakt terecht het decretaal onderscheid tussen toegankelijkheid en aangepaste woningen. Alles kan niet van vandaag op morgen gebeuren, maar het zou goed zijn om samen met Inter iets dergelijks te laten uitwerken zodat alle mensen een timing zou kunnen worden opgelegd.
Mevrouw Schryvers heeft het woord
Minister, dank u wel voor uw uitvoerig antwoord. Het is goed dat er incentives bestaan met betrekking tot de financiering voor de maatschappijen om aangepaste woongelegenheden te bouwen. Het is ook goed dat alle nieuwbouwwoningen toegankelijk moeten zijn en de maatschappijen bij renovatie zien wat de mogelijkheden zijn.
Het is ook goed dat u zegt dat u vanaf nu toch meer informatie opvraagt en data gaat inwinnen, zodat we toch een aantal zaken kunnen opvolgen. Maar het geeft natuurlijk nog geen antwoord op de reden of de oorzaken waarom er zulke verschillen zijn tussen de verschillende huisvestingsmaatschappijen. Het kan natuurlijk te maken hebben met de aandacht die er bij die maatschappijen in het verleden is geweest. Maar wat voor mij belangrijk is, is dat mensen er kunnen blijven wonen als ze een dagje ouder worden, ook als ze een sociale huurwoning huren.
En we weten dat er een groep mensen is met een handicap die momenteel referentiehuurders zijn. Dat zijn er inderdaad veel. Maar we weten ook dat er onder de bewoners van sociale huurwoningen ook heel wat ouderen zitten. U hebt gelijk als u zegt dat er iets meer dan tweeduizend mensen op de wachtlijst staan die voorrang vragen, en dat de toewijzingstermijn is voor de mensen die een beroep doen op zo’n voorrangsregeling ongeveer gelijk als voor de anderen. Dat stond ook in het antwoord op de schriftelijke vraag die ik heb gesteld.
Maar dan gaat het natuurlijk specifiek over mensen die een beroep willen doen op die voorrangsregeling. Dan hebben we natuurlijk nog niet de groep gehad die ook ouder wordt, en die ook moet kunnen blijven wonen. En daar zijn inspanningen voor nodig. Ik vind het goed dat daar inspanningen voor worden gedaan, en dat u daar ook een speerpunt van wilt maken. Maar dat vraagt toch ook wel een goede opvolging van hoe de huisvestingsmaatschappijen daarmee omgaan. Ik denk dat het gewoonlijk niet uit onwil is, maar dat het vaak over onwetendheid gaat. Of soms hebben ze er in het verleden niet genoeg aandacht voor gehad.
De vraag of een sociale huurder ergens kan blijven wonen of naar een aangepaste woning in de buurt kan trekken als men een dag ouder wordt of een beperking heeft, mag niet afhankelijk zijn van in welke gemeente of regio of bij welke sociale huisvestingsmaatschappij men huurt. Dat is mijn grootste bekommernis.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, het is inderdaad zo dat mensen met een beperking of een fysieke handicap onder de voorrangsregeling voor de toekenning van een sociale woning vallen, en dat is maar goed ook. Want het armoederisico is bij die mensen natuurlijk dubbel zo groot. U hebt in uw antwoord ook gezegd dat de wachttijd ongeveer gelijk is aan de algemene wachttijd. Natuurlijk is het wel zo dat die wachttijden heel lang zijn, veel te lang.
U maakte de opmerking dat de budgetten voor sociale woningen nooit zo hoog zijn geweest, en u zou dat de komende vijf jaar ook herhalen. Maar u moet daar misschien gemakkelijkheidshalve ook aan toevoegen dat ook de wachtlijsten nog nooit zo hoog zijn geweest, minister.
Het is toch belangrijk om vast te stellen dat er heel grote verschillen zijn, al naar gelang de sociale huisvestingsmaatschappijen. Het lijkt mij belangrijk dat dat in kaart wordt gebracht. Ik heb zopas vernomen dat u op dat vlak een aantal initiatieven gaat nemen, dus we volgen dat op. Want ik denk dat de problematiek in de toekomst alleen maar groter zal worden, gezien de veroudering van de bevolking, met alle gevolgen van dien.
Ik las deze of vorige week nog dat de eerste baby’s die 135 jaar zullen worden nu al geboren zijn. Om maar te zeggen dat de nood aan aangepaste woningen de komende jaren alleen maar groter zal worden, willen we de senioren zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving laten wonen.
Ik denk dan ook dat het absoluut noodzakelijk is dat men daar nu volop rekening mee houdt, en dat men die individuele maatschappijen ook op hun verantwoordelijkheden wijst, zeker diegenen die achterblijven. Want de werking van die maatschappijen steunt toch voor een groot stuk op subsidies vanuit de Vlaamse Overheid. Ik denk dat we die subsidies als hefboom moeten gebruiken om maatschappijen ertoe aan te zetten om toekomstgericht te denken als men overgaat tot het renoveren van bestaande woningen. Zo kan men in de toekomst aan de vraag van aangepaste woningen voldoen, want die zal alleen maar stijgen.
U hebt ook verwezen naar een aantal financiële incentives die er zijn voor de huisvestingsmaatschappijen, wanneer die overgaan tot het bouwen van aangepaste woningen. Natuurlijk blijft men daar afhankelijk van het initiatief dat de sociale huisvestingsmaatschappijen zelf nemen. Ik denk dat het vooral aan de achterblijvende maatschappijen is om in de toekomst dringender maatregelen te nemen, zodat ook zij mee op de trein springen die vertrokken is.
Ik hoop dat we zeker wat dwingender kunnen optreden tegenover de maatschappijen die op dat vlak tekortschieten, maar dat zal waarschijnlijk blijken uit de gegevens die u zult krijgen toegestuurd. Ik dank u.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Amper 2500 sociale woningen zijn 100 procent toegankelijk of volledig aangepast. Ik heb die cijfers zelf ook bekeken, vooral voor mijn regio, en als schepen van Welzijn komt dat wel aan. We mogen niet vergeten dat er ook sociale woningen voor een specifiek deel aangepast of toegankelijk zijn. Helaas zijn daar geen cijfers van, wat ik heel erg jammer vind, want dan hadden we een meer realistisch totaalbeeld van het aantal toegankelijke woningen.
Elke woning 100 procent toegankelijk maken, dat is niet realistisch en misschien ook niet nodig. Minister, in uw antwoord op de vraag van collega Vandenhove hoor ik u zeggen dat u de VMSW gaat laten nakijken of een uitbreiding van de toegankelijkheidstool voor woningen mogelijk en wenselijk is. Dat is zeker een stap vooruit.
Minister, ik wil wel nog graag een kleine suggestie doen. Ik weet niet of het realistisch of haalbaar is, maar zou u willen onderzoeken of een toegankelijkheidsverplichting haalbaar is voor nieuwe woningen op de privéhuurmarkt, vooral in het kader van levenslang wonen, wat wij toch allemaal stimuleren? Weet u of er cijfers beschikbaar zijn of dat er een soort van registratie bestaat van toegankelijke woningen op de privéhuurmarkt en de privéwoningen?
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Minister, ik wil de oproep van mevrouw Schryvers graag bijtreden om bij renovatie van sociale huurwoningen voldoende aandacht te schenken aan aangepaste en toegankelijke woningen voor oudere huurders.
Ik heb nog een vraag voor u over de wachttijden. U zegt dat de wachttijden ongeveer hetzelfde zijn voor mensen zonder beperking als voor mensen met een beperking met een voorrangsregeling. Vorig jaar was dat drie jaar en vier maanden op zo'n wachtlijst. Dat is nog altijd vrij veel. Hoewel dat gelijk is voor mensen met en zonder beperking, zijn de gevolgen om zo lang te moeten wachten voor mensen met een beperking veel zwaarder. Ik denk niet dat u er zich bij kunt neerleggen dat kwetsbare mensen zo lang moeten wachten.
De wachttijd van drie jaar en vier maanden in de vorige legislatuur was op het moment dat er nog geen invoering van de absolute voorrang van lokale binding was. Die mensen hebben vandaag voorrang kunnen aanvragen op de wachtenden. U hebt ook gezegd dat u de absolute voorrang voor lokale binding verplicht wilt invoeren voor elke stad in elke gemeente. Wat is dan de correlatie? Betekent dit dat mensen met een beperking geen voorrang meer zullen krijgen op mensen met lokale binding? Of wilt u toch een uitzondering voorzien zodat die mensen beperkt blijven tot de periode van drie jaar en vier maanden?
Mevrouw Moerenhout, kunt u de laatste vraag voor een goed begrip nog eens herhalen?
Het is dezelfde als de eerste: hoe is de correlatie tussen de absolute voorrang lokale binding en de voorrang die mensen met een beperking kunnen aanvragen? Behouden zij het uitzonderingsstatuut of zegt u dat lokale binding absolute voorrang heeft, ook voor mensen met een beperking?
Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Minister, ik moet eerlijk zeggen dat u een paar pijnlijke antwoorden hebt gegeven. Ik hoor u zeggen dat de SHM’s bij renovaties dat zo maximaal mogelijk proberen te doen indien economisch haalbaar, en dat er aan de andere kant geen zicht is op het aantal rolstoeltoegankelijke woningen. Dat zijn pijnlijke antwoorden. Het is heel jammer dat we dat niet weten, want zo kun je natuurlijk geen goed totaalbeleid voeren op het vlak van sociale huisvesting.
Minister, u hebt heel duidelijk gezegd dat u werk gaat maken om die data in te zamelen. Dat is inderdaad heel belangrijk om een totaalbeeld te krijgen op al die percentages en al die cijfers. Het is heel belangrijk dat we goed weten dat er een grote nood is. Er zijn financiële incentives voor de sociale huisvestingsmaatschappijen, maar er is toch nog heel wat werk om hen te sensibiliseren op het vlak van de noden van onze bevolking. Ze hebben daar een zicht op. U zei: ‘Ik denk dat de inspanningen van de sociale huisvestingsmaatschappijen correct zijn in functie van de noden die er zijn.’ Eigenlijk weten we dat niet echt zeker. We moeten die data opvragen, pas op dat moment kunnen we een goed beleid voeren.
Ik vond dat er toch een aantal pijnlijke antwoorden waren. Ik kijk uit naar de data, die hopelijk zo snel mogelijk zullen worden opgevraagd.
Minister, u hebt heel duidelijk gezegd dat er 30.601 mensen met een handicap zijn op de 127.705. Ik vroeg me af hoe het percentage is bij de wachtlijsten die er nu zijn. U zult daar allicht nu niet op kunnen antwoorden, maar u kunt het antwoord misschien nasturen.
Minister Diependaele heeft het woord.
Mevrouw De Vroe, het spijt me dat ik u pijn heb gedaan, maar dat waren helemaal geen pijnlijke antwoorden. Ik ben het niet eens met uw analyse. Ik heb zeer duidelijk aangegeven dat je een onderscheid moet maken tussen aangepaste woningen en toegankelijke woningen. Van aangepaste woningen kennen we het aantal en van toegankelijke niet, maar sinds 2008 is het verplicht om nieuwe woningen toegankelijk te maken. Dat heb ik duidelijk geschetst. Ik deel de bezorgdheid dat we nood hebben aan de juiste cijfers. We gaan die ook proberen te verzamelen.
Je kunt wel uit twee zaken afleiden dat de sociale huisvestingsmaatschappijen die bezorgdheid ook delen en er wel degelijk aan werken. Dat is eerst en vooral dat er geen verschil is in de wachtlijsten. Mensen zonder een beperking staan even lang op de wachtlijst dan mensen met een beperking. Die houden gelijke tred. Ten tweede, als je weet dat 21 procent van de referentiehuurders mensen met een beperking zijn, dan denk ik dat de sociale huisvestingsmaatschappijen wel degelijk een heel grote maatschappelijke taak ten aanzien van die doelgroep verrichten. In die zin denk ik dat het antwoord helemaal niet pijnlijk was. Moeten we daar een beter zicht op krijgen? Ja. Maar dat betekent niet dat we op het terrein die mensen nu niet al heel erg tegemoetkomen en heel erg ondersteunen.
Mijnheer Vandenhove, ik heb gezegd dat we samenwerken met Inter. Zij hebben die studiedag mee georganiseerd. De bezorgdheid over de data heb ik ondertussen ook al vermeld. Er zijn verschillen tussen de huisvestingsmaatschappijen. Dat is eerst en vooral door het gebrek aan een uniforme rapportering, waar we op gaan inzetten en bijsturen. Ten tweede moet je ook rekening houden met de lokale toewijzingsreglementen. Dat is een lokale bevoegdheid, daar hebben wij niet altijd een zicht op. Daar kunnen ook verschillen inzitten. Daar kan een lokaal bestuur zelf prioriteiten naar voren schuiven.
Wat betreft de aanpassing voor ouderen ben ik het er helemaal mee eens dat daar moet worden op gelet. Maar het is niet zo, en die indruk mag ook niet gewekt worden, dat je voor senioren d’office aangepaste woningen nodig hebt, wel toegankelijke woningen, indien mogelijk met kleine ingrepen om het die mensen zo gemakkelijk mogelijk te maken. Maar we mogen ook niet het pad opgaan waarbij we stellen dat er voor elke oudere een aangepaste woning nodig is. U pleit daar inderdaad niet voor. We moeten binnen de sociale huisvestingsector onze centen zo goed en doelmatig mogelijk inzetten. We moeten kijken dat we met beperkte ingrepen het die mensen toch gemakkelijk kunnen maken. Voor elke oudere een aangepaste woning kan dus niet de bedoeling zijn.
Mijnheer D’haeseleer, wat betreft voorrang voor mensen met een beperking en in armoede: ik heb u de cijfers gegeven. Ik denk dat we daar al aan tegemoetkomen. U had het over 135 jaar worden. Ik denk dat dat niet voor ons zal zijn. Er is trouwens een Canadese studie, die ondertussen al vijftien jaar oud is – en ik weet niet of ze helemaal wetenschappelijk onderbouwd is –, die heeft aangetoond dat politici die in de oppositie zitten minder lang leven dan politici in de meerderheid. Het spijt me dat te moeten meedelen, maar ik geef het maar mee ter informatie.
Wat betreft de tool voor de private huurmarkt: we kunnen daar sensibiliseren en er is al een zekere verplichting voor verhuurders om bepaalde aanpassingen te doen, zoals drempels wegnemen voor mensen met een rolstoel. We kunnen daar nog verder op sensibiliseren, maar tot nu toe hebben we niet veel andere instrumenten.
Mevrouw Moerenhout, er is nu een absolute voorrang voor mensen met een beperking. Binnen die groep speelt de lokale binding, want dat is het probleem. Bij die voorrangsregels moet je altijd kijken binnen de verschillende groepen hoe het georganiseerd is. De mensen met een beperking komen sowieso eerst. Binnen die groep zullen degenen met de lokale binding ook eerst komen.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik kijk uit naar de verschillende cijfergegevens die u zult verzamelen en naar de registratie, want ik denk dat we daar nog veel uit kunnen leren. Ik wil u oproepen om blijvend aandacht voor dit thema te hebben. U moet hiermee rekening houden in verband met de visitaties en de vormingen die op de SHM’s zijn gericht.
Uw laatste antwoord versterkt mijn oproep. Mensen met een beperking en ouderen mogen niet afhankelijk zijn van de gemeente waarin ze wonen of van de SHM waarvan ze huren om in een toegankelijke of aangepaste woning te kunnen blijven wonen. U hebt terecht vermeld dat binnen de voorrangsregeling de lokale binding geldt, maar wie een beperking heeft en in een gemeente woont waar daar onvoldoende aandacht voor is, heeft het nog veel moeilijker om een toewijzing te krijgen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.