Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, ik ben dankbaar dat deze vraag om uitleg ontvankelijk werd verklaard door de ondervoorzitter van deze commissie. Ze betreft een problematiek die belangrijk is om aan te pakken bij de aanvang van een legislatuur.
In ons regeerakkoord staan er heel wat bepalingen rond de lokale autonomie, rond het lokaal bestuur, afspraken die we moeten implementeren met betrekking tot verkiezingen enzovoort. Maar de passus rond de structurele onbestuurbaarheid is urgent. Op dit moment heb ik niet meteen aanwijzingen van problemen links of rechts. Maar ik wil toch even in herinnering brengen dat in de vorige legislatuur, toen we nog met 308 gemeenten waren, voor de eerste keer in de bestuursperiode de structurele onbestuurbaarheid in het Gemeentedecreet werd ingeschreven.
Ik draai de klok zes jaar terug. Ik meen mij nog goed te herinneren dat we reeds het eerste jaar van die legislatuur met de problematiek van onbestuurbaarheid te maken kregen. Dat ging met name over een beslissing in de gemeenteraad van Turnhout, op 2 september 2013, negen maanden na de start van de legislatuur. Een goed half jaar later was er ook in Putte onbestuurbaarheid, en eind 2014 in Denderleeuw en Borgloon. Naar aanleiding daarvan heeft uw voorgangster, minister Homans, een studie laten uitvoeren door het Agentschap Binnenlands Bestuur met de opdracht om de huidige regeling rond de onbestuurbaarheid van Vlaamse gemeenten onder de loep te nemen.
We weten allemaal dat het binnen die regelgeving belangrijk is dat de gouverneurs dienaangaande belangrijke initiatieven nemen. Laat het duidelijk zijn dat mijn vraag niet is ingegeven door enige vorm van wantrouwen. Een van de oorzaken van mijn grijze haren is onder andere de problematiek in Turnhout, waar ik, gezien de functie die ik toen binnen de partij bekleedde, nauw bij betrokken was. Zo’n onbestuurbaarheid rechttrekken is niet zo evident.
De aanbevelingen die werden geformuleerd door het agentschap, lijken mij goed en geven ook aanzetten tot een ‘constructieve motie van wantrouwen’.
Na dat rapport zijn er nog een aantal gevallen van onbestuurbaarheid gekomen, in Tienen, Pepingen en Haaltert. Ik meen mij te herinneren dat er in de gemeenteraad van Haaltert zelfs vier keer is gestemd over de onbestuurbaarheid. Een schriftelijke vraag om uitleg van toenmalig collega Peter Wouters aan minister Homans heeft mij ook geleerd dat die onbestuurbaarheden vijf keer een burgemeesterswissel tot gevolg hebben gehad.
Minister, deze problematiek kan te allen tijde ergens opduiken. Bovendien hebben we geen al te goede ervaringen met de systematiek van de structurele onbestuurbaarheid.
In welke mate bent u bereid om mee te werken aan een snelle implementatie van dit gegeven? Of wilt u dit mee inpassen in een algemene, grotere omvorming van wat er in het regeerakkoord staat met betrekking tot lokale democratie?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Van Dijck, ik ben het natuurlijk met u eens dat het belangrijk en nodig is om het nieuwe en in het regeerakkoord afgesproken systeem van constructieve motie van wantrouwen in te voeren ter vervanging van het huidige systeem van onbestuurbaarheid. Er zijn op dit moment twee gemeenten waar gewag wordt gemaakt van een mogelijke onbestuurbaarheid. Er is daar nog geen onbestuurbaarheid, maar die gemeenten zou je eigenlijk al wat moeten monitoren op het vlak van potentiële onbestuurbaarheid. De situatie is niet acuut.
Om die constructieve motie van wantrouwen in te voeren, is er een wijziging nodig van het decreet van 22 december 2017 dat betrekking heeft op de lokale besturen.
U weet dat die constructieve motie niet de enige wijziging is die we voorstellen. Er zijn nog heel wat elementen die we in ons regeerakkoord hebben genoemd, zoals de bepalingen in verband met de burgemeester, de coalitievorming, en de installatievergadering van de gemeenteraad. Ook de verdere vereenvoudiging van de organieke regelgeving is een van de ambities van onze regering.
Het is niet aangewezen om voor elke verandering, elk idee of elk plan een decreetswijziging door te voeren. Mijn ambitie is om die te bundelen, ook om de communicatie naar de lokale bestuurders helder en eenduidig te houden. Dat decreet kun je beter een of twee keer wijzigen tijdens een legislatuur, je kunt een aantal dingen beter groeperen en die informatie gebundeld doorgeven dan dat je elk jaar aan dat decreet sleutelt. Inzake rechtszekerheid en stabiliteit is dat ook niet de beste methode.
Daarom ben ik van plan om een eerste groep wijzigingen, zaken die inhoudelijk zijn afgesproken tijdens de regeringsonderhandelingen, samen te nemen en in één beweging voor te leggen aan de Vlaamse Regering. Waarover heb ik het dan? Eerst en vooral over het feit dat de burgemeester in de toekomst, voor de volgende legislatuur, na 2024, de kandidaat met de meeste voorkeurstemmen van de grootste coalitiefractie zal zijn. Ten tweede, het getrapte initiatiefrecht voor coalitievorming. Dat kent u vanuit het Vlaams regeerakkoord. Ten derde, dat we de installatievergadering van de nieuwe gemeenteraden in de eerste vijf werkdagen van december laten plaatsvinden en niet meer in januari, zodat de nieuwe coalitie de eerste begroting mee kan helpen bepalen. Ten slotte, de constructieve motie van wantrouwen, waarbij je weet dat er steun moet zijn van twee derde van elke indienende fractie. Dit kan niet twaalf maanden na de installatie van de gemeenteraad en ook niet twaalf maanden voor de gemeenteraadsverkiezingen. Het is dus binnen een welbepaalde periode van de legislatuur dat die constructieve motie van wantrouwen kan functioneren.
Ik ga zo snel mogelijk werk maken van die eerste reeks aanpassingen en mijn bedoeling is om dit voor het zomerreces voor de eerste maal aan de Vlaamse Regering voor te leggen voor een principiële goedkeuring. Ik hoop dan alle stappen te hebben doorlopen, dit op tijd aan het parlement te kunnen voorleggen zodat we voor het einde van dit jaar dat eerste pakket kunnen goedkeuren. Dan zijn we helemaal in regel met de ambitie van het Vlaams regeerakkoord, namelijk dat men in het eerste jaar van de legislatuur geen constructieve motie van wantrouwen kan indienen, maar dat het mogelijk zal zijn vanaf het moment dat het mogelijk wordt gemaakt volgens het regeerakkoord, namelijk vanaf het begin van het tweede jaar van de legislatuur.
Sorry, ik ben fout. Ik was te enthousiast, het gaat over het tweede jaar, maar de regel zal in 2020 klaar zijn. Vanaf 2021, het tweede jaar, kan de constructieve motie van wantrouwen werken. De tijd gaat snel.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, uw antwoord stemt me tevreden. Ik stelde deze vraag dan ook in deze optiek, om inderdaad niet om de haverklap decreten te moeten wijzigen. Ook voor de lokale besturen is dat belangrijk. Het aanduiden van de burgemeester, coalitievorming zijn allemaal zaken die pas worden geïmplementeerd in 2024. Daarom wilde ik u wat werk besparen door ons eerst te focussen op de zaken die belangrijk zijn in de loop van een legislatuur.
Als u zegt dat u dat toch in een pakket wilt stoppen wat er in het regeerakkoord al is afgesproken, dan kan ik daar vrede mee nemen. Laat het duidelijk zijn: mijn ingeving was dat dit urgenter is.
Zelf ben ik niet op de hoogte van twee gemeenten waar dat het geval is. Soms kan het heel snel fout lopen. Dat was niet mijn ingeving. De vorige legislatuur heeft ons geleerd dat er in de eerste twee kalenderjaren al vier onbestuurbaarheden waren, en dat was mijn bekommernis.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Onze partij heeft altijd wat vragen gehad bij die constructieve motie van wantrouwen en of dat de juiste weg was. Het staat nu in het regeerakkoord en ik ben er nu absoluut van overtuigd dat we er niet te lang mee moeten wachten omdat er in sommige besturen jammer genoeg al wat zenuwachtigheid is. Het instrument staat nu in het regeerakkoord en in de beleidsnota.
Minister, ik ben ook heel blij te horen dat u daar werk van wilt maken, zodat de implementatie wellicht nog in de loop van dit kalenderjaar kan worden afgedwongen. Zo kunnen de lokale besturen daar rekening mee houden.
Voor ons is en blijft het belangrijk dat de constructieve motie van wantrouwen een noodoplossing blijft, dat het niet een instrument wordt waarvan men regelmatig gebruik kan maken, naargelang hoe de zon schijnt. Ik vind het dan ook heel belangrijk dat er beperkende voorwaarden aan gekoppeld zijn, zoals dat het niet kan in het eerste en het laatste jaar van de legislatuur. Ik dacht dat fracties die er gebruik van willen maken, ook absoluut de meerderheid in hun eigen fractie moeten hebben. Het is een noodoplossing voor situaties die, laat ons hopen, niet regelmatig voorkomen. Een sterk lokaal bestuur veronderstelt toch een zekere stabiliteit. Dat blijft onze stelling.
De vraag om uitleg is afgehandeld.