Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme
Verslag
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister-president, u zult ongetwijfeld weten dat de Nederlandse Tweede Kamer, waar toch ook een bepaald gevoel van eurorealisme en euroscepticisme heerst en waar vragen worden gesteld over de bevoegdheden van de Europese Commissie, een studie heeft besteld over de ontwikkeling, de werking en het takenpakket van de Europese Commissie. Die studie werd toegewezen aan het internationaal bekende en gereputeerde Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael. Dat was ook naar aanleiding van de vernieuwde Europese Commissie.
Ondertussen is die al enige tijd, een maand of twee, in werking, maar er waren al politieke manoeuvres bezig gedurende meerdere maanden. Deze opdracht werd begin oktober opgeleverd. Naast beschouwingen over hoe de Europese Commissie historisch is geëvolueerd, met een kleinere Commissie die telkens werd uitgebreid en meerdere bevoegdheden heeft gekregen, wees men ook op knelpunten en problemen. Het rapport, getiteld ‘De Europese Commissie in balans?’ kijkt toch wel kritisch naar de institutionele balans. Het toch wel speciale, sui-generiskarakter van de Europese Unie lijkt toch meer te verschuiven, te evolueren van wat het volgens de verdragen is, een intergouvernementeel systeem, naar een supranationaal systeem, van een systeem van samenwerking naar een systeem waarbij er eigenlijk een hogere instelling wordt opgericht, die boven de diverse lidstaten staat.
Daarnaast stelt het rapport ook vragen bij andere ontwikkelingen. Zo wordt de vraag gesteld tot waar de beleidsharmonisatie die de Europese Commissie nastreeft, nuttig is, en of daarin niet te ver wordt gegaan. De balans tussen het ambitieniveau van de Europese Commissie en het draagvlak van de lidstaten wordt ook kritisch tegen het licht gehouden in dit rapport.
Daarnaast stelt men de vraag of de Commissie veeleer technocratische beleidstaken op zich moet nemen dan wel de politieke lijnen zou moeten uitzetten. Ook de interne machtsverhoudingen binnen de Europese Commissie, waar steeds meer een hiërarchie wordt ingevoerd tussen de diverse Eurocommissarissen, worden in vraag gesteld, met inderdaad een voorzitter van de Europese Commissie en meerdere vicevoorzitters en andere commissarissen die zijn toegevoegd. Om het in Belgische federale termen te zeggen: het lijkt een beetje op een eerste minister en vicepremiers enerzijds en anderzijds ministers en staatssecretarissen die daaraan zijn toegevoegd. Men ziet een hiërarchie, wat men in het verleden eigenlijk nooit heeft gekend.
Minister-president, over dit rapport heb ik voor u dan ook een aantal vragen. Ik neem aan dat het rapport u ook bekend is. Hebt u een reactie op dat rapport van Clingendael? In hoeverre komen de kritieken die we daarin kunnen lezen en die eigenlijk geen politieke kritieken zijn, maar wel academische kritieken op de Europese instellingen, en vooral op de Europese Commissie, overeen met de visie die u hebt op de Europese besluitvorming? We horen altijd dat het Europa is dat bepaalt, en dan zijn er de lidstaten, en onze deelstaat is een deelstaat die toch wordt gelijkgesteld met de lidstaat. Komt dat overeen met uw visie op wat er Europees gebeurt, op wat de Europese besluitvorming is of zou moeten zijn? Kunnen de bevindingen van het rapport ook worden meegenomen in uw visienota ‘Vlaanderen en de Europese Unie 2024’, of plant u daar puur inhoudelijk mee te werken, en niet zozeer institutioneel?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Vanlouwe, in algemene termen is die studie zeker interessante lectuur. Aan de ene kant kijkt die studie immers met een kritische blik naar de institutionele context van de Europese Commissie en de Europese Unie in haar geheel, maar aan de andere kant schuift ze mogelijke pistes voor verbetering naar voren. Dat is dus zeker te appreciëren. De Europese Commissie is, zoals de studie terecht opmerkt, een spil in de Europese beleidsprocessen, van beleidsinitiatie tot handhaving en ex-postevaluaties van het beleid. In die zin vormen studies zoals deze interessant gedachtevoedsel.
In hoeverre lopen de Nederlandse kritieken gelijk met mijn visie? Allereerst wil ik opmerken dat het rapport een wetenschappelijke studie is van het Clingendaelinstituut, en dat het noch de Nederlandse Tweede Kamer, noch de Nederlandse regering bindt. Dus, Nederlandse kritieken? Het is een academisch werk. De bevindingen in het rapport worden niet noodzakelijk gedeeld door de Nederlandse regering en/of parlement. Op dit moment is er ook nog geen reactie van de officiële instanties in Nederland op dat rapport.
U lokt dus een reactie bij mij uit, waardoor de Vlaamse Regering sneller zou reageren op het rapport dan de Nederlandse regering. Ik wil wel opmerken dat veel bevindingen uit het rapport raken aan fundamentele vraagstukken in de institutionele structuur van de Europese Unie in het algemeen en de Europese Commissie in het bijzonder. Die bevindingen vragen om een grondige reflectie. Ik zal vandaag zeker en vast niet ingaan op alle bevindingen uit de studie, enerzijds omdat een aantal elementen nog meer studietijd vragen en anderzijds omdat het rapport naar mijn aanvoelen te uitgebreid is om het exhaustief te bespreken hier in de commissie.
Dat gezegd zijnde ga ik graag in op een aantal aspecten die mij essentieel lijken. Ten eerste stelt het rapport dat de Commissie ambitieus is, terwijl de lidstaten de ambities van de Commissie neigen te blokkeren, als het op concrete voorstellen aankomt. Al zestig jaar lang lopen grote Europese ambities vast op de collectieve wens van lidstaten om zuinig om te springen met solidariteit, financiële verplichtingen en overdracht van soevereiniteit. De Vlaamse Regering ziet de Europese Commissie heel graag ambitieus als het op domeinen aankomt waar de Europese Unie een meerwaarde kan betekenen, maar die ambities hoeven wat ons betreft niet even groot te zijn op alle beleidsdomeinen. Het mantra dat de EU groots moet zijn in het grote en bescheiden in het kleine, vat de positie van de Vlaamse Regering goed samen. De nadruk moet komen te liggen op focus, meerwaarde, impact en efficiëntie.
Daarmee samenhangend steunt de Vlaamse Regering de inspanningen van de Europese Commissie om overbodige regeldruk tegen te gaan. Het betere regelgevingspakket van de huidige Commissie is een stap vooruit, want het maakt het vaak complexe Europese regelgevingsproces transparanter en het noopt tot grotere participatie van anderen. Het REFIT-programma (regulatory fitness and performance) en degelijke impactanalyses zijn hiervan belangrijke componenten. De vorige Europese Commissie boekte hierop vooruitgang en de Vlaamse Regering roept de huidige Commissie op om op het ingeslagen pad verder te gaan.
Ten tweede waarschuwen de auteurs voor het sluipend proces om het College van Commissarissen kleiner te maken, iets wat niet gebeurt door het aantal commissarissen te verminderen, maar door een hiërarchie aan te brengen. Volgens de Vlaamse Regering is een college van 28 commissarissen – binnenkort misschien 27 – niet werkbaar. Het aantal leden binnen het college moet aanzienlijk verminderd worden. De Benelux moet steeds een commissaris kunnen aanduiden met een rotatiesysteem dat onderling wordt bepaald.
Ten derde waarschuwt het rapport ervoor dat de positie van de lidstaten minder sterk zou kunnen worden. Volgens de auteurs zou de kennisvoorsprong van de Commissie en het Europees Parlement kunnen groeien. Als lidstaten onvoldoende investeren in een Europese beleidscontrole, groeit het belang van Brussel als vanzelf. In dit licht moet ook de groeiende band tussen het Europees Parlement en de Europese Commissie worden meegenomen. Dat is wat de studie stelt.
De Vlaamse Regering wil haar rol binnen de Raad en het Europese besluitvormingsproces ten volle blijven spelen en zal daar ook in blijven investeren. Daarbij speelt voor Vlaanderen natuurlijk het voordeel van de nabijheid van de Europese instellingen in Brussel. We blijven er dus voor zorgen dat elk beleidsdomein minstens één ambtenaar detacheert naar de Algemene Afvaardiging van de Vlaamse Regering bij de Europese Unie (AAVREU). Zoals ik al in mijn beleidsnota aankondigde, zal ik inzetten op een verdere versterking van het profiel en het personeel van de AAVREU. Overigens wordt met het oog op het Belgische EU-voorzitterschap in 2024 in een tijdelijke personeelsversterking van die afvaardiging voorzien.
Tot slot wil ik graag nog een aantal algemene opmerkingen plaatsen bij de institutionele structuur van de Europese Commissie en de interinstitutionele balansen binnen de EU. Het wetgevende initiatiefrecht ligt momenteel volledig bij de Europese Commissie. De Vlaamse Regering wil dat ook zowel het Europees Parlement als de Raad wetgevend initiatiefrecht krijgen inzake gedeelde bevoegdheden. De Eurogroep dient naar het voorbeeld van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid een permanente voorzitter te hebben die tegelijkertijd vicevoorzitter is van de Europese Commissie. Die permanente voorzitter dient dan verantwoording af te leggen aan de nieuwe Eurozonecommissie van het Europees Parlement en in dialoog te treden met de nationale en deelstaatparlementen van de Eurozone. Ook de Raad van Ministers van Binnenlandse Zaken in de Schengenzoneformatie kan voorgezeten worden door een voorzitter die tegelijkertijd vicevoorzitter is van de Europese Commissie, bevoegd voor de veiligheid.
Sta me toe nog even te verwijzen naar de aangekondigde conferentie over de toekomst van de Europese Unie, waar volgens ons in eerste instantie moet worden gefocust op inhoudelijke beleidsvraagstukken. Voor zover institutionele wijzigingen absoluut noodzakelijk zijn, kunnen wat ons betreft op het einde van het proces ook institutionele vraagstukken aan bod komen.
Ook wil ik nog even onder de aandacht brengen dat de Vlaamse Regering niet aanstuurt op een grote institutionele hervorming of wijziging van de verdragen. Ze vraagt dat nu prioritair werk wordt gemaakt van een Unie die het vertrouwen van de burgers herstelt, grotere legitimiteit nastreeft door de dialoog aan te gaan met de parlementen van de lid- en deelstaten en burgers, ondernemingen en kennisinstellingen vertrouwen geeft.
Ik kom tot uw derde vraag. In het visiedocument zal Vlaanderen de Europese dossiers bepalen waarop we tijdens dit voorzitterschap willen inzetten en worden er afspraken gemaakt tussen de Vlaamse beleidsdomeinen onder mijn coördinatie. De precieze inhoud van de visienota Vlaanderen en de Europese Unie 2024 zal nog verder worden besproken binnen de schoot van de Vlaamse Regering.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Dank u wel, minister-president. Ik sluit me bij u aan. Het is inderdaad geen politiek document, het is een academisch document, maar dat zeker ook nuttig is, niet alleen voor Nederland maar ook voor Vlaanderen en andere lidstaten. Het is goed dat u dit document ter kennis hebt genomen, bestudeerd hebt en er bepaalde elementen uithaalt. Ik sluit me er volledig bij aan dat het vertrouwen binnen de Europese Unie moet worden hersteld en dat we inderdaad moeten gaan naar een grotere legitimiteit door meer dialoog. We proberen vanuit het Vlaams Parlement die dialoog aan te gaan. Ik verwijs naar de resolutie die we drie weken geleden goedgekeurd hebben en waarin we op bepaalde domeinen met betrekking tot de brexit vanuit dit Vlaams Parlement een duidelijk signaal willen geven aan de Europese Commissie en waarbij we uitkijken naar een verdere dialoog over onze concrete voorstellen, die volledig in de lijn liggen van uw voorstel omtrent de aanpak van de brexit en die we rechtstreeks hebben overgemaakt aan de Europese Commissie.
U sluit zich aan bij verschillende voorstellen die zijn geformuleerd in dat rapport-Clingendael. U zegt dat er niet zozeer verdragswijziging nodig zijn maar dat bepaalde zaken misschien op termijn nodig zullen zijn. Ik dacht in het rapport toch ook gelezen te hebben dat er niet op korte termijn maar op lange termijn zal moeten worden gekeken naar bepaalde wijzigingen in het Europees verdrag, het Verdrag van Lissabon, dat eigenlijk een coördinatie is geweest en waar er fundamentele wijzigingen zijn geweest. Het komt niet zozeer ter sprake in het rapport, maar ik denk onder meer aan het hele subsidiariteitsverhaal. Wanneer er voorstellen van de Europese Commissie komen, worden die overgemaakt aan de verschillende lidstaten, ook de deelstaten, die de mogelijkheid hebben om een rode of groene kaart te trekken, met de bedoeling om dat te blokkeren of bij te sturen. Dan heeft de Europese Commissie de mogelijkheid om dat in te trekken of uiteindelijk een ander voorstel te doen. Ik heb het lange tijd bestudeerd en heb zelfs pogingen gedaan om zo een subsidiariteitsadvies te geven, maar dat mislukt gewoon omdat de termijnen te kort zijn. Het is nagenoeg onmogelijk om een zaak te bestuderen en een advies te formuleren binnen een relatief korte termijn. Dat is maar een klein voorbeeld waarvan ik denk, naast het herstellen van het vertrouwen in de Europese instellingen, dat we uiteindelijk nog zullen moeten gaan naar een herziening van het Verdrag van Lissabon.
Voor de rest sluit ik me aan bij uw standpunt dat het een interessant rapport is waaruit we bepaalde lessen kunnen trekken, onder andere de hiërarchie binnen de Europese Commissie die reeds werd aangehaald. Er zijn nog andere voorbeelden van hoe de Europese instellingen beter kunnen functioneren.
Wij zijn een volwaardig parlement, dat op hetzelfde niveau staat als het federale parlement. Wij hopen dat wij hier in de toekomst rond bepaalde thema's, zoals de begroting, het meerjarig financieel kader, de Green Deal, Europese commissarissen in onze commissie kunnen hebben en dat er een rechtstreekse dialoog mogelijk is tussen ons en die commissarissen.
Mevrouw Talpe heeft het woord.
Minister-president, het is goed dat u verduidelijkt dat het een onafhankelijke studie is, en niet een reactie van het Nederlandse beleid. De tweede vraag leek inderdaad wat anders te suggereren. Ik denk dat een opmerkzaam Kamerlid in Nederland die vraag ook zal richten tot de Nederlandse regering, en terecht.
De passage rond de vaststelling van de verschuiving van intergouvernementeel systeem naar supranationaal systeem was wel opmerkelijk. In uw beleidsnota stelt u dat we de rol van Vlaanderen in de Europese Unie net willen versterken. Dat leek op het eerste gezicht dus niet zo goed met elkaar te rijmen. In ieder geval denk ik dat we dergelijke studies ook moeten omarmen, maar ze met onze eigen blik en op maat van Vlaanderen moeten analyseren.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
U hebt inderdaad gezegd dat er misschien moet worden samengewerkt met de Benelux-landen, wat ik trouwens een bijzonder goede suggestie vind. We zien bijvoorbeeld in Oost-Europa de Visegradlanden, Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië, die soms onderling standpunten innemen. Ik denk dat het inderdaad goed is dat wij ook met de Benelux-landen gelijkaardige standpunten innemen. Uw voorstel dat er dan misschien een soort Eurocommissaris wordt aangeduid door de Benelux, met een soort roterend systeem voor de verschillende landen of misschien zelfs deelstaten, zou dan ook een bijzonder goede suggestie zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.