Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het stijgende aantal leerlingen dat zorg krijgt uit het ondersteuningsmodel
Vraag om uitleg over de toename van het aantal kinderen in het onderwijs met recht op extra zorg
Verslag
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik hoef het jullie eigenlijk niet te vertellen, maar op 1 september 2017 verving een nieuw ondersteuningsmodel het vroegere geïntegreerd onderwijs (gon) en inclusief onderwijs (ion). Leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften krijgen daardoor niet meer standaard een vast aantal uren begeleiding per week gedurende een bepaalde periode, zoals dat het geval was in gon en ion. Voortaan bepaalt de school nu samen met de ouders, het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) en eventueel met een school voor buitengewoon onderwijs welke ondersteuning op maat nodig is, gedurende de hele schoolloopbaan. In afwachting van het nieuwe begeleidingsdecreet blijft dit model van kracht en moet elke ondersteuningsvraag uiteraard ook worden beantwoord.
Uit recente cijfers van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) blijkt een spectaculaire groei van het aantal leerlingen die nood en recht hebben op extra zorg in het gewoon leerplichtonderwijs: een stijging van 30 procent in het kleuter- en lager onderwijs en 7 procent in het secundair onderwijs.
Die explosieve groei van het aantal zorgleerlingen vertaalt zich echter helaas niet in een evenredige stijging van de middelen. In de begroting 2020 worden heel bescheiden extra budgetten voorzien voor ondersteuningsbeleid en die staan absoluut niet in verhouding met de spectaculaire stijging van het aantal leerlingen die recht hebben op en nood hebben aan omkadering.
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat verschillende ondersteuningsnetwerken nu aan de alarmbel trekken en meer financiële ondersteuning vragen. Ze klagen aan dat ze vandaag eigenlijk niet de kwaliteit kunnen bieden die nodig is. Want het is heel duidelijk: als het aantal zorgvragen stijgt, maar het budget volgt niet, dan daalt de ondersteuning per kind.
Naar ik vrees, was dit probleem te voorzien en eigenlijk ook niet echt nieuw. Maar het kan natuurlijk niet dat kinderen die nood hebben aan extra zorg in de kou worden gelaten.
Minister, kunt u verklaren hoe het komt dat er zo’n exponentiële toename is van het aantal zorgleerlingen in het leerplichtonderwijs? Ik heb daar natuurlijk mijn eigen idee over, maar ik hoor uw antwoord daarop ook graag.
Wat zult u doen om aan die bestaande zorgvraag tegemoet te komen? Dat is natuurlijk de essentie van de zaak.
Kunnen de ondersteuningsnetwerken op u rekenen voor extra financiële steun om alle zorgvragen op een kwalitatieve manier te kunnen beantwoorden?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Zoals mevrouw Goeman zegt, ging vanaf het schooljaar 2017-2018 het nieuwe ondersteuningsmodel voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften van start in scholen voor gewoon onderwijs. Dat ondersteuningsmodel is een verdere uitrol van het M-decreet. In het nieuwe ondersteuningsmodel krijgt een leerling niet meer standaard een vast aantal uren begeleiding per week. Die flexibiliteit was nodig om in te spelen op de noden van de leerling én de leerkracht, want ook de ondersteuningsnoden van leerkrachten en schoolteams werden in kaart gebracht.
De middelen van het ondersteuningsmodel zijn bedoeld om scholen voor gewoon onderwijs te ondersteunen voor leerlingen met een gemotiveerd verslag of een verslag. Eerst moet een stappenplan worden doorlopen waarbij scholen eerst inzetten op basiszorg en verhoogde zorg. De middelen van het ondersteuningsmodel dienen dus niet voor de leerlingen die zich in die fases bevinden, maar wel wanneer de zorg in die fases ontoereikend is voor de leerling en zij dus naar fase twee of drie van de zorg gaan. Nadien wordt met alle partijen, inclusief het CLB, een handelingsgericht diagnostisch traject (HGD-traject) doorlopen.
Het ondersteuningsmodel blijft van kracht tot 1 september 2021. Ondertussen wordt een nieuw begeleidingsdecreet voorbereid om een realistische invulling te geven aan het M-decreet. Dat het huidige M-decreet op losse schroeven staat, wordt nog maar eens bewezen: op maandag 9 december 2019 schreven De Morgen, Het Nieuwsblad, Het Belang van Limburg en Gazet van Antwerpen dat het aantal kinderen met recht op extra zorg in het gewoon onderwijs op één jaar tijd explosief is toegenomen.
Uit de cijfers van AGODI zou blijken dat er een toename is van het aantal kinderen dat extra zorg krijgt van het personeel uit het buitengewoon onderwijs, via de ondersteuningsnetwerken dus. In het kleuteronderwijs en het lager onderwijs is er een stijging van 30 procent vastgesteld tussen 1 februari 2018 en 1 februari 2019. In het secundair onderwijs bedroeg die stijging 7 procent.
Minister, aan welke oorzaken schrijft u deze evolutie toe? Zult u de minister deze cijfers meenemen bij de uitrol van het begeleidingsdecreet, en zo ja, op welke manier?
Mevrouw Beckers heeft het woord.
Ik ga de situatieschets die mijn twee collega’s hebben gemaakt, niet nog eens herhalen, dus ik zal mij beperken tot mijn vragen.
Minister, hoe interpreteert u de sterke toename van het aantal kinderen met zorgnoden? Welke maatregelen zult u nemen, in afwachting van dat nieuwe begeleidingsdecreet, om de druk op de scholen en op de begeleidingsnetwerken toch te doen dalen?
Minister Weyts heeft het woord.
Er is inderdaad een onmiskenbare stijging van het aantal leerlingen in het gewoon onderwijs dat een gemotiveerd verslag of gewoon verslag krijgt. Nu, dat is niet zomaar een gevolg van een beweging van leerlingen van buitengewoon naar gewoon onderwijs, of van een toename van problematieken. Sinds de start van het ondersteuningsmodel zijn er twee belangrijke gegevens. Ten eerste komen er meer leerlingen in het gewoon onderwijs in aanmerking voor ondersteuning. Ten tweede kunnen leerlingen ook voor een langere periode een beroep doen op ondersteuning.
Bij het geïntegreerd onderwijs hadden leerlingen met een matige beperking slechts gedurende een periode van twee schooljaren toegang tot ondersteuning. Binnen het ondersteuningsmodel hebben zij vandaag recht op ondersteuning die onbeperkt is in de tijd. Daarnaast kwamen kleuters met een verstandelijke beperking vroeger niet in aanmerking voor begeleiding; nu is dat wel het geval.
Ook hebben leerlingen met gedrags- of emotionele problemen – type 3 – en leerlingen met leerstoornissen of een licht mentale beperking – type basisaanbod, de vervanging van de vroegere types 1 en 8 – rechtstreeks recht op ondersteuning in het ondersteuningsmodel. Vroeger kon dat enkel na een verblijf in het buitengewoon onderwijs; nu kan dat sowieso.
Ten slotte is een diagnose ook niet meer vereist voor de opmaak van een gemotiveerd verslag. Dat maakt ondersteuning ook toegankelijk voor leerlingen waarvoor geen formele diagnose beschikbaar is, maar waarvoor de school wel ondersteuning nodig acht. Dat kan dus ook. Vanuit het M-decreet doet ook een grotere groep leerlingen een beroep op de ondersteuningscapaciteit.
En het lijkt mij tot slot ook wel belangrijk om een onderscheid te maken tussen de ondersteuningsbehoefte van een leerling of van de leerkracht, en de diagnose van een leerling. Zo is het mogelijk dat een leerkracht voor bepaalde ondersteuningsvragen geen beroep hoeft te doen op een ondersteuner, omdat hij of zij zelf voldoende handvatten heeft om ondersteuning te verlenen. Een aantal van die vragen kan een school dus ook zelf opnemen, en die situeren zich toch ook binnen de brede basiszorg – fase 0 – en de verhoogde zorg – fase 1.
In het kader van een nieuw begeleidingsdecreet gaan we werk maken van de vastgestelde knelpunten. Het is belangrijk dat de beschikbare middelen terechtkomen bij de leerlingen die het echt nodig hebben. De ondersteuning moet natuurlijk snel en efficiënt gebeuren, dicht bij de leerling en de leerkracht. Ik denk dat ook netoverschrijdende samenwerking op dat vlak een belangrijke leidraad zal zijn.
Er is nood aan een verdere uitwerking van de brede basiszorg, ook in de scholen. Zodoende kunnen ze sowieso meer leerlingen kwaliteitsvol begeleiden, zonder dat er nood is aan een schoolexterne ondersteuning.
Een nieuw begeleidingsdecreet gaat ten vroegste van start in het schooljaar 2021-2022. We gaan voldoende tijd uittrekken voor voorbereiding en overleg. Ik heb vrijwel onmiddellijk, enkele dagen na de eedaflegging, al samengezeten met mensen uit het veld, om hen ook diets te maken dat we het huidig model van ondersteuning sowieso zullen handhaven tot wanneer er iets anders in de plaats komt, zodat we niet verstoken blijven van ondersteuning.
Tot slot nog even meegeven – want er wordt gegoocheld met cijfers – dat er in de voorgaande jaren heel wat middelen zijn bijgekomen door de waarborgregeling. In totaal heeft dat gezorgd voor een verdubbeling van het budget voor ondersteuning van scholen voor gewoon onderwijs ten opzichte van de middelen die er waren in het kader van het geïntegreerd onderwijs en het inclusief onderwijs. Er zijn dus een hoop budgettaire middelen bijgekomen.
Minister, als ik u bezig hoor, heb ik de indruk dat het M-decreet, wat dat betreft alvast, zijn doel heeft bereikt, met name dat we evolueren naar meer inclusief onderwijs waarbij meer kinderen met een zorgnood hun plaats vinden in het gewoon onderwijs. Dat verklaart voor mij de stijging van de cijfers en dat is een goeie zaak.
Dat doet niets af aan de nood aan extra financiële ondersteuning. Ik hoor u zeggen dat we er voor moeten zorgen dat die middelen terechtkomen bij de kinderen en bij de leerkrachten waar ze nodig zijn. Ik ben het daar uiteraard helemaal mee eens. Maar het is natuurlijk heel simpel: als er meer leerlingen zijn in het gewoon onderwijs met een zorgvraag, dan moeten de middelen volgen. Bij de invoering van het nieuwe begeleidingsdecreet zal gekeken moeten worden of de evolutie op het terrein gevolgd wordt door de middelen. Dat zullen we ongetwijfeld tijdens de hele legislatuur verder opvolgen.
Mevrouw Goeman, u blijft altijd op dezelfde nagel kloppen, namelijk het extra aanvoeren van middelen om iets te bekomen. Het extra aanvoeren van middelen is een gemakkelijke manier, maar we moeten natuurlijk ook durven te kijken naar de manier waarop dingen georganiseerd worden en waarop alles haalbaar gehouden wordt voor de leerkrachten.
Minister, ik kan u echt wel volgen in het punt dat u maakt over de adequate basiszorg. In het nieuwe begeleidingsdecreet zullen we moeten opletten dat alle zorg die we willen bieden aan kinderen, zeker niet leidt tot een versnippering van de zorg. We weten dat de basiszorg in de scholen – dus de eerste zorg die leerkrachten kunnen bieden aan kinderen – een heel belangrijk gegeven is. Ondersteuningsnetwerken geven dikwijls aan dat ze veel vaker naar scholen worden geroepen – soms een beetje ten onrechte – waar de basiszorg niet goed is uitgebouwd of onvoldoende kansen krijgt. Ze moeten soms scholen begeleiden om de basiszorg op poten te zetten, alvorens ze met bepaalde kinderen aan de slag kunnen. Als die basiszorg dan effectief op poten staat, is hun hulp vaak niet meer nodig omdat de leerkrachten dan vertrokken zijn met de kinderen.
Het is in de basiszorg belangrijk dat de haalbaarheid blijft liggen in de mate waarop kinderen een gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen. Dat blijft een heel belangrijk item in de hele redenering die we verder nog zullen volgen. Ik vraag de laatste jaren ook cijfers op van kinderen die het individueel aangepast curriculum (IAC) volgen. We zien dat die cijfers stijgen. In 2015-2016 volgden 92 kinderen een IAC en nu zijn dat er al 233. Die stijging bevestigt het feit dat het M-decreet werkt en dat we proberen om een inclusiever onderwijs te zijn.
Het feit dat die stijging in het basisonderwijs zo frappant is, namelijk 30 procent, is zeker te wijten aan de factoren die u aangeeft, zoals de diagnose en het feit dat kleuters type 2 nu wel begeleiding kunnen krijgen. Die dingen spelen zeker mee, maar ook de kinderen die dikwijls balanceren tussen het volgen van het gemeenschappelijk curriculum en een IAC. Dan wordt het voor een leerkracht dikwijls moeilijk om alle handvaten bij zich te houden, om de capaciteit te hebben om kinderen met zwaardere gedragsstoornissen, met zwaardere leerstoornissen, met sociaal-emotionele problemen bij zich te houden. Dan willen zij natuurlijk een beroep doen op het ondersteuningsnetwerk. Ze krijgen die expertise dan binnen, wat een goede zaak is, maar in het nieuwe begeleidingsdecreet zullen we moeten proberen om het juiste evenwicht te vinden tussen kinderen die binnen de basiszorg een goede begeleiding kunnen hebben en het gemeenschappelijk curriculum kunnen volgen en kinderen die overgaan naar een IAC. Voor de grote groep kinderen die daartussen zweeft, moeten we het juiste antwoord bieden.
We moeten vooral proberen om in te zetten op die basiszorg en we moeten die ondersteuningsnetwerken echt houden voor die kinderen met een gemotiveerd verslag of een verslag, die die extra zorg nodig hebben. Daar moeten we de juiste lijn in blijven houden, namelijk dat wanneer het niet meer lukt, er overgegaan wordt naar het buitengewoon onderwijs. Dat zal een heel moeilijke maar toch belangrijke evenwichtsoefening zijn voor het nieuwe begeleidingsdecreet.
Minister, zou u met het nieuwe begeleidingsdecreet eerder teruggaan naar een herwaardering van het buitengewoon onderwijs of eerder inzetten op de verdere uitbouw van het inclusief onderwijs, waar wij uiteraard in principe niet tegen zijn? Zoals mevrouw Goeman zegt, moet dan de financiering volgen. Een van de redenen waarom binnen de scholen het M-decreet zo negatief wordt gepercipieerd, is waarschijnlijk dat ze toch het gevoel hebben dat er niet voldoende budget gevolgd is met de stijgende zorgnoden van de leerlingen. Dat is ook mijn vraag. U zegt dat u de middelen zult inzetten waar ze echt nodig zijn, maar komen er ook extra middelen?
De heer Bex heeft het woord.
Minister, aansluitend bij een aantal opmerkingen van de collega's, wil ik u bijkomend om een verduidelijking vragen. U schetst ten eerste hoe dat nieuwe ondersteuningsmodel de mogelijkheden voor ondersteuning en de criteria sterk vergroot heeft. Iedereen die dat invoert, weet natuurlijk dat daartegenover ook middelen gesteld moeten worden. Dat blijft een terechte vraag die wij hier stellen. U gaat het systeem nu helemaal hervormen. Betekent dat dan ook dat u de keuzes die destijds gemaakt zijn, wilt terugschroeven? Want daarover gaat het natuurlijk. Dat zegt u vandaag niet duidelijk, maar ik heb toch de indruk dat het daarnaartoe gaat.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, er zijn vorige legislatuur inderdaad extra middelen gezocht om de zorg voor leerlingen zo maximaal mogelijk te voorzien. Het is de doelstelling om het nieuwe decreet zo te ontwikkelen dat we op zoek gaan naar hoe die middelen ook effectief zo efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden op de klasvloer, net voor die leerlingen die het nodig hebben en net voor die leerkrachten die ervaren dat ze het moeilijk hebben om de zorgnoden van hun leerlingen op te lossen. In dat kader vind ik dat we moeten nadenken over hoe de diagnostiek een belangrijke plaats krijgt binnen het begeleidingsdecreet. Je hebt langs de ene kant het diagnosticeren van problemen en langs de andere kant hoe je daar als leerkracht of leerling mee omgaat.
De adequate basiszorg waar mevrouw Krekels naar verwees, is voor mij ook heel cruciaal. In het regeerakkoord werd een verwijzing gemaakt naar het RTI-model, waarbij men bepaalde normen vastlegt en zegt dat 85 procent van de leerlingen een leerwinst moet kunnen boeken zonder veel extra zorg, 12,5 procent extra remediëring nodig heeft en 2,5 procent als restgroep individueel begeleid moet worden. Dat is de basis geweest voor het zorgcontinuüm, dat dan ook de basis was voor het M-decreet. Ik denk dat dit model ook een goede basis is voor het nieuwe decreet, omdat we ervan uitgaan dat die basiszorg het grootste deel van het onderwijs in de klas uitmaakt. Mijn pleidooi is om dit als basis te behouden.
Men prikkelt mij uitermate om vooruit te lopen op de discussie die we alleszins nog moeten voeren in functie van de doelstellingen om de beschikbare middelen maximaal terecht te laten komen bij diegenen die ze echt nodig hebben. We gaan in eerste instantie aan de slag met de evaluatie van het huidige ondersteuningsmodel, waarbij we met z'n allen weten dat er wel wat disfuncties zijn, niet altijd en overal, maar dat er een ongelijke kwaliteit is van het ondersteuningsmodel zoals we dat nu hebben uitgebouwd.
Ik wil nog even ingaan op het RTI-model waarover collega Vandromme het had. Het staat ook in het regeerakkoord vermeld. Ik ben me aan het inwerken in het model en ik begrijp nu waarom het zo belangrijk was om het op te nemen in het regeerakkoord.
Ik merk dat er in het model drie belangrijke doelen zijn. Als we daaraan kunnen voldoen, dan kunnen we met de middelen die we hebben, al heel ver geraken. Een eerste belangrijk doel in het model is de preventie. Oplopende leerachterstanden zullen kunnen worden voorkomen als men op een gestructureerde manier bepaalde dingen in handen neemt. Ook professionalisering is een heel belangrijk doel. Leerkrachten zullen vaardiger worden in het omgaan met verschillen in leerlingen. Het laatste doel is dat het ook kan worden gebruikt als indicatie. Het kan namelijk een bron zijn voor doorverwijzing of toewijzing van zorg, zorgbudgetten, zorgmiddelen, werkingsmiddelen in de scholen. Ik sluit me dus aan bij de conclusie van collega Vandromme dat we op basis van dit model misschien wel een mooi pad kunnen ingaan voor het nieuwe begeleidingsmodel.
Minister, de slechte PISA-resultaten zijn hier al aan bod gekomen, evenals het lerarentekort, de vergrote zorgnood en de negatieve gevolgen van het M-decreet. Ons onderwijs verkeert in grote nood. Wij ondersteunen heel veel van uw ideeën, maar ik wil toch nog eens benadrukken dat er toch wel een grote urgentie is. We moeten allemaal samenwerken om het onderwijs zo snel mogelijk opnieuw in de juiste richting te laten gaan.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.