Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
De heer Vandenhove heeft het woord.
Minister, er zijn onlangs een aantal berichten in de media verschenen over de zogenaamde inleunflats. Het is natuurlijk een heel goede zaak dat er in sommige woonzorgcentra aparte kamers zijn of komen waar gezinnen die heel lang samengewoond hebben en waarbij er nu nog één iemand is die goed is en één iemand die zwaar zorgbehoevend is, samen kunnen blijven. Dat is een positieve evolutie. Misschien kunnen we uit de goede voorbeelden die ontstaan in sommige woonzorgcentra, conclusies trekken voor bepaalde beleidsmaatregelen en bekijken of daar niet nog meer op kan worden ingezet.
In de berichtgeving doken echter ook een aantal vragen op over die nieuwe levenssituatie, waarbij een partner die goed blijft en een partner die niet goed blijft, zo goed mogelijk voor elkaar proberen te zorgen. Dat is eigenlijk een goede omstandigheid waarin dat kan.
Minister, hoe evalueert u de creatie van de inleunflats? Bent u van plan om daar verder op in te zetten? Hebt u er op dit ogenblik zicht op hoeveel vraag er is naar dat soort rusthuiskamers? Hoeveel zijn er op dit moment? Hebt u een bepaalde norm voor hoe dat aantal inleunflats eventueel kan verhogen in de nabije toekomst?
Welke mogelijkheden hebben de rusthuizen of de woonzorgcentra vandaag om bestaande capaciteit te converteren naar zo’n inleunflat? Ik denk dan ook specifiek aan de mogelijkheden om mogelijke infrastructuurwerken mee te financieren, want dat is dan ook wel nodig in zulke situaties.
Ik heb ook een vraag over de kostprijsberekening voor de niet-zorgbehoevende partner. In het artikel was sprake van huurgeld of een equivalent aan een hotelverblijf. De dagprijs in een rusthuis houdt nu ook al rekening met leefkosten voor wie zorgbehoevend is. Hoe kunnen we als overheid bepalen of de prijs voor de niet-zorgbehoevende partner in verhouding staat tot de onkosten die het rusthuis daarvoor maakt?
Dan kom ik tot slot specifiek tot de zorgbehoeften van de niet-zwaarzorgbehoevende partner. Is er een kader waarbij in het geval van een lichte zorgbehoefte, de zorg toch voor een equivalente bijdrage georganiseerd kan worden via het woonzorgcentrum? Zo ja, vereist dit geen bijzonder kader inzake financiering?
Minister Beke heeft het woord.
Sinds 1 januari 2018 is het mogelijk voor woonzorgcentra om woongelegenheden aan te melden boven op de erkende capaciteit voor de opvang van zelfredzame personen. Deze woongelegenheden worden ook wel mantelzorgwoongelegenheden genoemd. Ik stel vast dat er sinds de inwerkingtreding van deze wetgeving een gestage groei in het aanbod heeft plaatsgevonden met momenteel 191 aangemelde mantelzorgwoongelegenheden in 39 woonzorgcentra in Vlaanderen.
De nieuwe wettelijke mogelijkheden vinden steeds meer hun weg naar het aanbod van de Vlaamse woonzorgcentra. Het agentschap Zorg en Gezondheid ontvangt nog steeds op regelmatige basis vragen van initiatiefnemers die interesse tonen in de aanmelding van enkele woongelegenheden voor de opvang van zelfredzame ouderen en informeren naar de functionele en administratieve vereisten. De Vlaamse overheid beschikt echter niet over betrouwbare cijfers die de grootteorde van de vraag naar deze mantelzorgwoongelegenheden kunnen onderbouwen. Er kan dus momenteel geen objectieve norm worden vastgelegd om een minimaal aanbod te bepalen.
Mantelzorgwoongelegenheden zijn ook niet de enige oplossing voor koppels die samen willen blijven maar door de stijgende zorgbehoevendheid van een partner bijkomende zorgondersteuning nodig hebben. Er zijn diverse mogelijkheden binnen een woonzorgcampus en in de thuiszorg voor de opvang van koppels waarvan een partner zorgbehoevend is. Dit kan bijvoorbeeld gaan van een verblijf in de thuissituatie, aangevuld met voldoende ondersteuning vanuit de thuiszorg en een occasioneel verblijf in het dagverzorgingscentrum tot een verblijf in assistentiewoningen of zelfs een opname in een tweepersoonskamer binnen het woonzorgcentrum. Elke vraagstelling vraagt een unieke, maatgerichte benadering en oplossing.
De mogelijkheid tot aanmelding staat open voor iedere initiatiefnemer die houder is van een erkenning als woonzorgcentrum. Elke aangemelde woongelegenheid moet voldoen aan bepaalde infrastructuurvoorwaarden. Om de kwaliteit van wonen te garanderen voor zowel de inwonende mantelzorgers als de bewoners, worden de infrastructuurnormen maximaal afgestemd op de erkenningsvoorwaarden voor woonzorgcentra. De herneming van deze infrastructuurvoorwaarden heeft als doel de continuïteit te verzekeren bij een stijgende zorgbehoevendheid. De inwonende persoon kan in dat geval in mogelijk dezelfde woongelegenheid blijven wonen, maar dan binnen de erkende capaciteit van het woonzorgcentrum. Er staat geen beperking op het aantal woongelegenheden die kunnen worden aangemeld voor het verblijf van zelfredzame personen.
De wetgeving laat toe dat initiatiefnemers zelf een invulling geven aan deze woonvorm binnen de vooropgestelde minimale infrastructurele normen. De aangemelde woongelegenheid kan een eenpersoons- of tweepersoonskamer zijn, maar ook een volwaardige flat of studio die deel uitmaakt van het woonzorgcentrum. De wetgeving is immers niet alleen van toepassing op de zogenaamde inleunflats, maar kan bijvoorbeeld ook worden gebruikt om een tijdelijk verblijf van de mantelzorger in het woonzorgcentrum mogelijk te maken in de laatste levensfase van een palliatieve bewoner.
Er worden momenteel geen bijkomende incentives genomen om het aanbieden van mantelzorgwoongelegenheden te stimuleren. In het kader van het afschaffen van de mogelijkheid tot aangemeld herstelverblijf in het Woonzorgdecreet en de regularisatieperiode die zal plaatsvinden voor het huidige aanbod aan aangemeld herstelverblijf, zal de sector voor een deel van de voormalig aangemelde woongelegenheden herstelverblijf een herbestemming zoeken. Vermoedelijk zal hierdoor het aanbod voor aangemelde woongelegenheden voor zelfredzame personen verder stijgen.
Aangemelde woongelegenheden voor het verblijf van zelfredzame personen komen ook niet in aanmerking voor het infrastructuurforfait. Indien de aangemelde woongelegenheid deel uitmaakt van een tweepersoonskamer die bijgevolg ook is erkend als één woongelegenheid woonzorgcentrum, dan telt enkel de erkende woongelegenheid mee voor het infrastructuurforfait als eenpersoonskamer.
Het uitgangspunt is dat de inwonende zelfredzame persoon een hotelkost betaalt, namelijk de woon- en leefkost van het verblijf in het woonzorgcentrum. Kostenelementen die het woonzorgcentrum kan aanrekenen, zijn onder meer het gebruik van de infrastructuur, de maaltijden, het onderhoud van de woongelegenheid en het wassen van kledij en linnen.
Er zijn in de wetgeving momenteel geen bepalingen opgenomen rond de facturatie en de dagprijs die een voorziening kan vragen voor het verblijf in een aangemelde woongelegenheid. De regelgeving voorziet immers veel flexibiliteit op vlak van de geboden infrastructuur. Het kan zowel een verblijf zijn in een flat, een eenpersoonskamer als een verblijf in een tweepersoonskamer. Er is geen verplichte melding van de dagprijs bij het agentschap.
Bij het indienen van een aanvraag tot aanmelding wordt wel een beschrijvende nota gevraagd die een toelichting geeft over de organisatie, de infrastructuur, het doelpubliek en de werking van de aangemelde woongelegenheden. Het agentschap Zorg en Gezondheid heeft in de afgelopen twee jaar geen klachten of vragen ontvangen over dit onderwerp.
Enkel personen van wie het zelfzorgvermogen niet is aangetast, kunnen worden opgenomen in de mantelzorgwoongelegenheid. Het zelfzorgvermogen van de inwonende persoon moet voorafgaand aan de opname worden aangetoond met een attest of een verklaring op erewoord van de behandelende huisarts of een verpleegkundige. Niet-zelfredzame personen kunnen enkel worden opgenomen binnen de erkende capaciteit van een woonzorgcentrum.
Indien het zelfzorgvermogen van de inwonende partner tijdens het verblijf in de mantelzorgwoongelegenheid verzwakt, krijgt deze voorrang voor opname binnen de erkende capaciteit van het woonzorgcentrum.
Het nieuwe decreet betreffende de woonzorg van februari 2019 bepaalt zeer helder welke de opdrachten van het woonzorgcentrum zijn ten opzichte van de inwonende mantelzorger: de gebruikelijke huishoudelijke, logistieke en administratieve ondersteuning aanbieden; levensbeschouwelijke begeleiding in het bereik brengen op vraag van de gebruiker; sociale contacten stimuleren en het sociale netwerk onderhouden en versterken; een zinvolle dagbesteding en ontspanning organiseren of aanbieden; buurtbewoners en lokale organisaties verbinden met de werking van het woonzorgcentrum.
Indien een inwonende mantelzorger door omstandigheden toch tijdelijk nood zou hebben aan thuiszorg, dan kunnen de thuiszorgdiensten deze zorgen komen verstrekken in de mantelzorgwoongelegenheid. Dit kan een thuiszorgdienst zijn die deel uitmaakt van de werking van de woonzorgcampus of een zelfgekozen dienst. De werking van een mantelzorgwoongelegenheid is op dit vlak gelijkaardig aan deze van een erkende assistentiewoning. Aangezien deze zorgtaken niet systematisch opgenomen mogen worden door het personeel van het woonzorgcentrum, is een bijzonder kader inzake financiering eigenlijk niet wenselijk.
De heer Vandenhove heeft het woord.
Dank u wel, minister.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Het artikel in de krant kwam er op basis van een schriftelijke vraag die ik had gesteld met betrekking tot het aantal van dergelijke woongelegenheden. Ik vind het heel positief dat zoveel woonzorgcentra al ingaan op die mogelijkheid want uiteindelijk is die nog maar begin 2018 gecreëerd. De aanleiding was destijds een bevraging die we hebben gedaan bij woonzorgcentra en die we hebben vertaald in een conceptnota. We noemden dat onze Valentijnsnota, waarin we hebben uitgesproken dat we het recht op een gezinsleven zoveel mogelijk willen eerbiedigen voor mensen die zorg nodig hebben en waar mogelijk die mensen te laten samenzijn. Eigenlijk kadert dat in het algemeen beleid dat we voeren met betrekking tot welzijn waarbij we voor mensen die zorg nodig hebben, deze zo genormaliseerd mogelijk willen laten gebeuren en in de vertrouwde omgeving.
Minister, u hebt verwezen naar een heel aantal mogelijkheden die er ter zake zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan mantelzorgwoningen, thuiszorgassistentiewoningen en mobiele mantelzorgwoningen waarvan ik hoop dat we daar heel binnenkort een debat over kunnen hebben in dit parlement want wij hebben daarover een conceptnota neergelegd. Er is ter zake heel wat in evolutie.
Wanneer een woonzorgcentrum iemand opneemt boven de capaciteit, dan zal dat meestal wel gaan over iemand die ouder is. Het risico dat die dan ook op een of andere manier zorg nodig heeft, bestaat dan zeker en groeit wellicht mettertijd. Het is goed dat daarover nagedacht is. Ik vind het goed dat die woongelegenheden dan worden aanzien als erkende assistentiewoningen waar die mensen dan ook zorg kunnen krijgen wanneer dat nodig is, ook via thuiszorgorganisaties.
Wat ik wel al heb gehoord, ook van directies van woonzorgcentra, is dat men wel een opname boven capaciteit wil doen, maar dat een woonzorgcentrum soms bijvoorbeeld een brandweerveiligheidsattest heeft voor het specifieke aantal woongelegenheden. En als men dan die overcapaciteit wil creëren, vaak slechts voor een of twee plekken, moet men heel die procedure opnieuw doorlopen om in regel te zijn met alle brandvoorschriften. Dat is begrijpelijk, want de brandweer heeft initieel controle gedaan op het aantal woongelegenheden, rekening houdend met het aantal mensen dat kan worden opgenomen. Het zal ook zo zijn aangevraagd.
Minister, misschien is het goed dat u de nieuwe woonzorgcentra die nog in de pijplijn zitten in een erkenningskalender, daarop attent maakt. Als men op voorhand een controle laat doen, kan men daar een klein beetje marge nemen. Niet om het aantal erkende woongelegenheden voor het woonzorgcentrum zelf aan te passen, maar wel om die overcapaciteit nadien eventueel te kunnen realiseren wanneer er van een partner de vraag zou komen om bijkomend te worden opgenomen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.