Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dit is een heel ander thema dan bij mijn vorige vraag, dat echter ook van belang is voor mensen die ermee te maken hebben. Minister, ik stel u hierover een opvolgingsvraag, hoewel u nog maar pas minister van Binnenlands Bestuur bent en ik ook al heel wat vragen aan de vorige minister heb gericht.
In 2012 werd het nieuwe decreet Pleegzorg goedgekeurd, waarmee pleegzorg naar voren wordt geschoven als eerste te overwegen vorm van hulpverlening wanneer een kind tijdelijk of voor langere tijd niet thuis kan opgroeien. Als Vlaanderen pleegzorg op die manier naar voren schuift, dan moeten we ervoor zorgen dat er voldoende pleegouders zijn die mee die zorg willen opnemen en dat dit vanuit diverse beleidsdomeinen mee wordt ondersteund. Binnen Onderwijs bijvoorbeeld wordt er voor pleegkinderen automatisch een school- of studietoelage toegekend en binnen Welzijn geldt voor de kleinsten automatisch het laagste tarief kinderopvang. We zien dat het aantal pleeggezinnen dan ook stelselmatig toeneemt, hoewel er nog altijd veel nood is.
Pleeggezinnen hebben zelf ook specifieke noden, bijvoorbeeld omdat ze naar de rechtbank moeten gaan wanneer ze een oproeping krijgen of omdat, wanneer er een pleegkind in het gezin komt, een aantal zaken in orde moeten worden gebracht.
Sommige kinderen hebben al heel wat meegemaakt en vragen dan ook een goede begeleiding. Daar zijn verschillende verlofstelsels voor beschikbaar, waaronder pleegzorgverlof en pleegouderverlof. Pleegzorgverlof biedt pleeggezinnen de mogelijkheid gebruik te maken van zes verlofdagen als gevolg van een aantal verplichtingen die specifiek met de pleegzorgsituatie te maken hebben, zoals het bijwonen van zittingen of contact met de natuurlijke ouders.
Artikel 30quater van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten regelt de toekenning van pleegzorgverlof, maar is enkel van toepassing op werknemers in de privésector en contractuele werknemers van openbare sector. Pleegzorgverlof voor statutair personeel kan door lokale besturen worden toegekend onder het regime van dienstvrijstelling op basis van artikel 218 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van het OCMW. In antwoord op mijn schriftelijke vraag van 10 mei 2017 bevestigde de toenmalige minister dat dit echter vrijblijvend is. Met andere woorden, lokale besturen zijn vrij om dit al dan niet toe te staan.
Sinds 1 januari dit jaar werd ook het pleegouderverlof ingevoerd voor werknemers in de privésector en contractuele personeelsleden van de openbare sector. Dat betekent dat ze tot zes weken verlof kunnen opnemen per pleegkind dat langdurig – minstens zes maanden – bij hen geplaatst wordt. Om de twee jaar zal daar een week bij komen, zodat pleegouders tegen 2027 aan zeventien weken komen, evenveel als biologische ouders. Het verlof voor pleegouders die de zorg opnemen voor een kind met een handicap is het dubbele.
Ik heb hierover al verschillende parlementaire vragen gesteld. Zo werd het mogelijk gemaakt om pleegzorg- en pleegouderverlof op te nemen voor Vlaamse statutaire ambtenaren. De rechtspositieregeling voor het personeel van de lokale besturen werd dienaangaande echter nog niet aangepast. Bijgevolg hebben statutaire ambtenaren bij de lokale besturen nog altijd geen recht op pleegzorg- of pleegouderverlof. Lokale besturen kunnen het wel toestaan, maar ze beslissen daar vrij over.
Nochtans maakte dit mee deel uit van de wijzigingen die de voormalige minister bevoegd voor Binnenlands Bestuur wilde doorvoeren aan het besluit van de Vlaamse Regering over de rechtspositieregeling, zo heeft ze me geantwoord op mijn vraag om uitleg van 18 december vorig jaar. Het is immers niet logisch dat men op basis van zijn of haar arbeidssituatie – statutair of contractueel – wordt uitgesloten van het recht op pleegzorg- of pleegouderverlof.
Minister, bent u bereid om ook statutair tewerkgestelden bij lokale besturen recht te geven op pleegzorgverlof? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de wijzigingen aan de rechtspositieregeling lokale besturen? Op welke manier kan dit pleegzorgverlof op korte termijn worden gerealiseerd?
Bent u bereid om statutair tewerkgestelden bij lokale besturen recht te geven op pleegouderverlof tot een termijn van zeventien weken, analoog aan de regeling die werd uitgewerkt op federaal niveau? Op welke manier kan dit op korte termijn worden gerealiseerd?
Bent u bereid extra pleegouderverlof toe te kennen aan pleegouders die de zorg opnemen voor pleegkinderen met een handicap? In welke mate? Wordt ook daar de analogie gevolgd?
Zult u, tot slot, in afwachting van de verankering in het besluit van de Vlaamse Regering, lokale besturen nu al aansporen om welwillend te zijn ten aanzien van vragen van hun statutaire medewerkers voor pleegzorg- en/of pleegouderverlof?
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, ik zal proberen zo accuraat mogelijk te antwoorden op de verschillende elementen.
Contractuele personeelsleden bij de lokale besturen hebben inderdaad recht op zes dagen pleegzorgverlof op basis van de arbeidsovereenkomstenwet en het koninklijk besluit van 27 oktober 2008.
Statutaire personeelsleden bij de lokale besturen hebben hierover geen regeling, dus geen automatisch recht, zoals u terecht hebt gezegd. Er kan wel worden gewerkt met de regeling inzake dienstvrijstellingen. U hebt terecht verwezen naar het besluit van de Vlaamse Regering met betrekking tot de rechtspositieregeling voor gemeente- en provinciepersoneel en eenzelfde rechtspositieregeling voor het OCMW-personeel. De lokale besturen kunnen – ze kúnnen, maar moeten niet – dus autonoom beslissen om dit recht voor hun statutaire personeelsleden nu reeds in te schrijven in hun plaatselijk statuut op basis van de regeling inzake dienstvrijstellingen.
In de beleidsnota 2019-2024 inzake binnenlands bestuur en stedenbeleid staat dat we de verschillen tussen de statutaire en contractuele personeelsleden verder zullen wegwerken. Het is dus de bedoeling dat we de statutaire personeelsleden bij de lokale besturen eveneens een automatisch recht zullen geven voor pleegzorgverlof.
Een volledige herwerking van de rechtspositieregeling, met dus de aangekondigde zo groot mogelijke gelijkschakeling tussen statutaire en contractuele tewerkstelling, is een van mijn eerste objectieven. We zullen hierover uiteraard de te volgen procedures respecteren en de verdere stappen afstemmen met de vertegenwoordigers van de werkgevers en het personeel. Daarom kan ik ook geen echte concrete realisatietermijn geven zoals u gevraagd hebt, omdat ik daar afhankelijk ben van onder meer die procedures en de gesprekken met werkgevers en personeel. Wat mijn rol daarin betreft, willen we er zo snel mogelijk mee starten.
Wat het pleegouderverlof betreft: de statutaire personeelsleden bij de lokale besturen zullen ook hier dezelfde rechten krijgen als hun contractuele collega’s, dit opnieuw in lijn met de beleidsnota. Het antwoord is dus bevestigend. Ook hier kunnen de lokale besturen nu reeds autonoom beslissen om dit recht voor hun statutaire personeelsleden in te schrijven in hun plaatselijk statuut met als juridische basis de regeling inzake de dienstvrijstellingen. Maar ik wil er dus ook hier een automatisch recht van maken.
Wat pleegkinderen met een handicap betreft: er is volgens mij geen enkele reden om een regeling voor de statutaire personeelsleden van de lokale besturen uit te werken die zou afwijken van wat op dit vlak geregeld is voor de contractuelen in artikel 30sexies van de Arbeidsovereenkomstenwet en wat geregeld is voor alle statutaire personeelsleden die onder het Vlaams personeelsstatuut vallen. In beide gevallen wordt de maximumduur van het pleegouderverlof verdubbeld als het kind dat in het gezin opgenomen wordt een handicap heeft. Ook hier zal de regeling analoog zijn aan de regeling die geldig is voor de contractuele personeelsleden.
Dat is dus al drie keer dat ik u positief kan antwoorden, mevrouw Schryvers – de cohesie in de meerderheid is spectaculair.
In verband met de communicatie naar besturen hebt u gevraagd wat we in afwachting gaan doen. In afwachting van de verankering in het besluit van de Vlaamse Regering inzake onder andere de rechtspositieregeling kunnen de besturen reeds een recht creëren, zoals ik al gezegd heb. Ik zal mijn administratie de opdracht geven om hierover de nodige communicatie te doen zodat de lokale besturen voldoende geïnformeerd zijn, in afwachting van een regeling te gronde. Ik hoop dat ik u daarmee op een positieve manier geantwoord heb.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik vind het inderdaad positief en ook maar terecht dat statutaire personeelsleden bij lokale besturen dezelfde rechten krijgen wat pleegzorg- en pleegouderverlof betreft. Het is echt van belang als we genoeg pleegouders willen vinden en willen blijven vinden, om hen daarin te ondersteunen. Dat gaat niet alleen via een statuut, maar ook via dergelijke zaken. Het is niet logisch dat sommige personeelsleden dat wel hebben en andere niet.
Ik ben een beetje ontgoocheld – dat is misschien een zwaar woord, maar toch – dat u dit meeneemt in de totaliteit. U zegt dat in de beleidsnota staat dat we voor verdere gelijkstelling gaan, dat is inderdaad zo – dat weet ik ook –, en dat is ook goed, ik sta daar helemaal achter. Maar er gaan natuurlijk heel veel verschillende elementen in aan bod komen, dat dreigt dus toch wel een moeilijker werk te worden – misschien vergis ik mij daarin, als ik uw reactie zie, hopelijk wel. Maar ik zou niet willen dat dit daardoor op langere termijn geschoven wordt, zeker niet omdat het ook al door uw voorgangster naar voren geschoven was. Ik had eigenlijk gehoopt dat u dit voor een stukje in voorafname zou doen.
Als dat niet kan, minister, wil ik toch insisteren op het vierde. U hebt dat ook toegezegd. Ik stel de vraag nu opnieuw omdat ik melding kreeg van mensen die de vraag gesteld hebben en waar het lokale bestuur zei dat het niet voorzien was en dat ze er geen recht op hadden. Heel vaak is er ook onwetendheid op dat vlak, misschien niet altijd onwil. Het zou dan ook erg zijn voor diegenen die er geen gebruik van kunnen maken.
Ik wil misschien een bijkomende bemerking maken, hoewel ik op de voorzittersstoel zit. Ik denk dat de problematiek gekend is, mevrouw Schryvers. Ik wil toch een getuigenis afleggen van een verhaal dat ik vorige week nog gehoord heb. Het ligt in de lijn, het is niet helemaal hetzelfde.
Het gaat over een jongvolwassene die was opgevoed door pleegouders, en nu tot de vaststelling kwam dat als er iets gebeurde met de pleegouders, in het ergste geval een overlijden, hij geen recht had om naar de uitvaart te gaan, terwijl er in de wetgeving wel een link is met de biologische ouders. Om maar te zeggen hoe moeilijk het soms is om de juiste weg te vinden tussen de wettelijke bepaling en emotionele zaken voor de mensen in kwestie.
Minister Somers heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, dank u voor uw poging om mij volledige voldoening te schenken. Volgende week al beginnen we met een eerste gesprek in het comité C1. Als ik zeg dat we dat onmiddellijk willen aanpakken, dan is dat dus al volgende week. De reden waarom we dat samen moeten doen, is natuurlijk omdat de partners met wie we moeten onderhandelen, ook vragende partij zijn voor een totaalaanpak. Zij willen niet graag een gefragmenteerde aanpak, ze willen weten wat er in de korf zit.
We moeten dus onderhandelen, dat is logisch als we de sociale partners willen respecteren. Ik wil dat op een constructieve manier doen. Dan moet ik er ook voor zorgen dat de manier waarop we een gesprek voeren, de meest optimale manier is. Dat gaat door te zeggen: dit is het kader dat we graag gerealiseerd willen zien, en dan moeten we luisteren naar de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de vakorganisaties. Dat is de reden waarom dat we dat samen nemen. Daarom ook willen we onmiddellijk beginnen.
Om aan uw bezorgdheid en die van de voorzitter tegemoet te komen, zal ik in het schrijven van onze administratie aan de lokale besturen duidelijk vermelden dat het onze uitdrukkelijke ambitie is om die gelijkschakeling te realiseren. Een voorafname daarop door nu al, binnen de mogelijkheden die er zijn, die mogelijkheid aan te bieden, lijkt mij de evidentie. Ik kan hen niet dwingen, maar als je het beeld geeft dat er een gelijkschakeling komt, en je hebt de mogelijkheid om dat te doen en het lijkt billijk om dat nu al op die manier op te lossen, dan kunnen we de grootste problemen op heel korte termijn wegnemen. Ik probeer dus zo goed mogelijk te luisteren naar de terechte vragen die u hebt geformuleerd.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, Pleegzorg Vlaanderen vraagt aan gemeenten om pleegzorggemeente te zijn en dus pleegzorg uit te dragen, en binnen de gemeente een oproep te doen voor pleeggezinnen. In mijn eigen gemeente is er drie jaar geleden een afzonderlijke gemeenteraadsbeslissing genomen om het pleegzorgverlof – het pleegouderverlof bestond op dat moment nog niet – toe te kennen, ook aan onze statutaire medewerkers. Het is goed dat de gemeenten ervan op de hoogte zijn dat dit kan. Als u hen ertoe aanzet om dat ondertussen al te doen, in voorafname op de onderhandelingen, dan is dat een goede zaak.
De vraag om uitleg is afgehandeld.