Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
We hebben de voorbije weken al regelmatig van gedachten gewisseld over de besparingen in het jeugdwerk en ik zal niet alles tot in den treure herhalen. U ziet dat mijn vraag deels een andere insteek heeft omdat ik naast de financiële impact van de besparingen ook wel bezorgd ben over een aantal signalen die vanuit de sector zelf komen. De context van mijn vraag dateert nog van voor de acties die vorige week plaatsvonden.
Vorige week is duidelijk geworden dat er in de sector grote bezorgdheid heerst, niet alleen over de praktische impact van de besparingen, maar ook over de afbouw van de middelen die naar Jeugd gaan en die al een aantal legislaturen voortduurt. In het hele middenveld, en specifiek in de jeugdsector, heerst er grote bezorgdheid rond het maatschappelijk draagvlak voor hun waardevol werk. Ik hoef u niet te overtuigen van het belang van ons jeugdwerk, van de maatschappelijke meerwaarde, van het engagement van heel veel vrijwilligers en organisaties. Het is toch wel zorgwekkend dat zij vanuit de maatschappelijke context een aantal signalen krijgen, dat ze zich in hun engagement bedreigd voelen, en in het zichtbaar maken, zien en aanvoelen door de samenleving van hun meerwaarde als jeugdwerk.
In deze commissie hoeft het grootste deel van de aanwezigen en u als minister hiervan niet overtuigd te worden. Toch zien we meer en meer signalen in de samenleving dat dat ‘oervrijwillige’ engagement, zoals ik het graag omschrijf, want daardoor leren jonge mensen echt wat vrijwilligerswerk en engagement naar de samenleving is, onder druk komt te staan in de samenleving. We zien op sociale media steeds vaker termen als ‘subsidieslurpers’, ‘potverteerders’ of ‘hangmatcultuur’, en daarbij wordt vaak specifiek op de jeugdsector en de jeugd van tegenwoordig gefocust. We moeten ons daar ver van distantiëren, maar we moeten hier tegelijkertijd ook een antwoord op geven om dat draagvlak te versterken.
We moeten ons afvragen waar dit gewijzigde sentiment vandaan komt. Waarom is nog niet iedereen overtuigd van de meerwaarde van een goed draaiend middenveld voor Vlaanderen?
Ik wil daarom een aantal specifieke vragen stellen over het jeugdwerk. Het jeugdveld in Vlaanderen is een ecosysteem met vele gedaantes. De lokale actoren zijn vaak goed bekend. Ze hebben ook een veel evidenter draagvlak, maar er zijn ook een aantal koepelorganisaties en ondersteunende organisaties die vaak buiten beeld blijven en daardoor onder druk komen te staan en beschouwd worden als verspilling. Het zou onnodig zijn om daar geld aan te geven, terwijl de werking van deze organisaties van goudwaarde is. U hebt daar zelf ook al vaak de klemtoon op gelegd.
Ik denk dat we niet alleen een financiële uitdaging hebben, maar ook een uitdaging op het vlak van het draagvlak. Dat is iets wat je elke dag en permanent moet opbouwen om ervoor te zorgen dat dat in de toekomst niet onder druk komt te staan.
Ik was vorige week op de actie voor het jeugdwerk en een van de slogans die in krijt op de stoep gekalkt stond, was: ‘Minister Dalle laat ons niet valle.’ Ik heb altijd gehoord en begrepen dat u die ambitie niet hebt en dat u de ambitie hebt om dat jeugdwerk mee op te tillen.
Hoe wilt u het draagvlak voor ons jeugdwerk in de samenleving garanderen en verder opkrikken? Heeft dat te maken met financiële inspanningen? Wat kan er naast de financiële inspanningen gebeuren? Welke mogelijkheden ziet u om die hele sector, die onzichtbaar lijkt, beter bekend te maken? Zult u bij het toekennen van de subsidies ook het initiatief nemen om de rol die deze organisaties opnemen, te verklaren en aan te tonen dat de investeringen die we nog altijd doen, ook al zijn ze minder dan in het verleden, de moeite waard zijn en dat ze hun maatschappelijke meerwaarde elke dag in veelvoud terugbetalen?
Minister Dalle heeft het woord.
Ik zal eerst zeggen dat ik uw aanvoelen niet helemaal deel. We hebben in Vlaanderen natuurlijk het strafste jeugdwerk ter wereld. Het zit in het DNA van de Vlamingen om zicht te engageren, ook in het jeugdwerk. Daarin zijn duizenden vrijwilligers actief, tienduizenden jongeren en kinderen beleven daarin elke dag of elk weekend hun vrije tijd. Ik heb het gevoel dat dat enorm leeft in onze Vlaamse steden en gemeenten, en dat dat ook heel breed gerespecteerd en gewaardeerd wordt. Ik begrijp dus wat u bedoelt met een draagvlak voor dat bredere socioculturele werkveld, maar ik heb de indruk dat het respect voor het jeugdwerk breed wordt gedragen, zelfs misschien door de fracties in dit parlement, die soms kritische opmerkingen maken bij sectoren als de cultuursector. Dat is een indruk, maar misschien vergis ik me.
In elk geval onderschrijf ik uw aandachtpunt om het draagvlak daarvoor te versterken. Ik heb in de beleidsnota heel wat aandacht besteed aan de verschillende initiatieven die genomen worden, te beginnen met het lokale jeugdwerk. Als je dat draagvlak wilt versterken, dan begint dat lokaal met de ondersteuning van lokale besturen en gemeentebesturen. Er zijn de kindvriendelijke steden en gemeenten, met een label en een netwerk, die twee belangrijke initiatieven zijn, ook om steden en gemeenten die het jeugdwerk waarderen, positief in de kijker te zetten. Dat is goed in de perceptie van het jeugdwerk en van lokale politici en besturen die daarmee bezig zijn.
Er zijn ook een heel aantal instrumenten ter beschikking zoals jeugdmaps en de lokale vrijetijdsmonitor zodat het jeugdwerk lokaal in kaart kan worden gebracht.
Ook kennis is belangrijk. De opdrachten voor het wetenschappelijke steunpunt Jeugdonderzoeksplatform (JOP) worden geactualiseerd en afgestemd op de noden van de jeugdsector, met onder meer de Participatiesurvey. We hebben een aantal weken geleden al een bredere discussie gehad over de monitoring van het lokale niveau.
Op Vlaams niveau ondersteun ik De Ambrassade als vereniging met bijzondere opdracht die onder meer de taak heeft te informeren van en over de jeugdsector. De subsidieovereenkomst met De Ambrassade voor de periode 2018-2020 omvat dan ook de volgende doelstelling: “De Ambrassade versterkt de maatschappelijke positie van de jeugdwerksector.” Dat is precies wat u vraagt.
In dat verband organiseerde De Ambrassade in 2018 onder meer het jeugdwerkcongres #jeugdwerkwerkt. Er waren ook verschillende publicaties, gastlessen, congressen enzovoort. We zullen deze ambitie verderzetten in de periode 2021-2025.
Ook het onzichtbare luik, zoals u dat omschrijft, is belangrijk. We doen dat door landelijk georganiseerde jeugdverenigingen, verenigingen informatie en participatie en cultuur-educatieve verenigingen te subsidiëren. Deze verenigingen kunnen in het kader van de subsidieovereenkomsten initiatieven nemen om zich op de kaart te zetten en eigen accenten te leggen. Daar zijn tal van voorbeelden van. Bij Chirojeugd Vlaanderen of bij Joetz zijn er allerlei initiatieven om aan marketing te doen rond jeugdbeleid.
Erkende verenigingen kunnen aanvullende subsidies ontvangen op basis van een beleidsnota die ze uiterlijk op 1 januari 2021 indienen. We gaan daar verder mee aan de slag samen met de jeugdsector.
Uw vraag om bij de bekendmaking van verleende subsidies te preciseren wat de rol is van de organisaties en welke taak zij opnemen in de maatschappij, begrijp ik niet zo goed. Vraagt u dan dat de organisaties in hun subsidieaanvraag sterker aangeven wat de meerwaarde is zodat dit ook kan worden gecommuniceerd? Dat is misschien niet zo goed voor wat soms regulitis wordt genoemd. Dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Het Departement Cultuur, Jeugd en Media brengt de toekenning van project- en werkingssubsidies en desgevallend de evaluatie ervan, onder de aandacht via de nieuwsbrief Jeugdbeleid en via de socialemediakanalen. Het departement publiceert op zijn websites jaarlijks overzichten van de gesubsidieerde verenigingen en projecten in het kader van het jeugdbeleid. Het departement beschrijft in deze overzichten kort de kerntaken van verenigingen en de doelstellingen van projecten.
Als minister probeer ik dat uiteraard mee te ondersteunen. U zult zien dat ik dat op de social media in de verf probeer te zetten. Ik merk dat u en andere collega's dat ook doen, en dat is een zeer goede zaak. Met de leden van deze commissie, alle actoren in het jeugdwerk en het departement kunnen we dat nog versterken. Ik moedig iedereen dan ook aan om dat te doen in de eigen communicatie en via social media, de manier waarop jongeren vandaag communiceren.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Mijn laatste vraag ging inderdaad in de richting van het tweede deel van het antwoord. Het was geen vraag naar extra regulitis of extra opdrachten voor organisaties om van alles te verantwoorden. Ze tonen hun meerwaarde aan en geven hun antwoord in de praktijk. Ik hoop dat u, samen met de administratie, een leidende positie inneemt om dat nog actiever te doen en om de ambassadeursrol ten aanzien van het jeugdbeleid, de investeringen in het jeugdwerk en het belang van het jeugdwerk op te nemen.
Ik deel uw mening dat Jeugd in het brede debat over het middenveld nog het minst onder druk komt te staan. Zeker het lokale jeugdwerk is nabij en heel herkenbaar en komt dus veel minder snel onder druk, maar een draagvlak is nooit verworven. Bovendien zie je dat een aantal meer experimentele en kleinere vormen van jeugdwerk het wel moeilijk hebben en dat er wel veel meer debat over is. We hebben de opdracht om niet alleen de grote spelers in het jeugdwerk te beschermen, te verdedigen en te ondersteunen, maar ook de kleinere doelgroep- en thematische vormen. Op dat vlak is er wel nog werk aan de winkel.
Ook bij de grote vormen merken we dat lokale jeugdwerkorganisaties onder druk komen te staan op het gebied van leidingtekorten. Dat is van alle tijden, maar we zien die problematiek weer wat groter worden. Jongeren worden vaak door de situatie gedwongen of maken zelf de keuze om weekendjobs te doen, waardoor de ruimte voor vrijwillig engagement in het jeugdwerk onder druk komt te staan. U maakt terecht nuanceringen bij de context, maar ik vraag u om dit niet als evidentie te beschouwen en om voldoende urgentie met betrekking tot het draagvlak aan de dag te leggen.
U sprak over de rol van de Ambrassade. We hebben het de voorbije weken ook gehad over de besparingen daar. In welke mate zijn er in de voorbije weken al contacten geweest met de Ambrassade en andere organisaties over de besparingen? Komt de opdracht daardoor onder druk te staan? U zegt dat u dit in de nieuwe overeenkomst 2021-2024 zult blijven bewaken. Hoe garandeert u dat geen enkele van de opdrachten van de Ambrassade onder druk komt door de besparingen die toch redelijk substantieel zijn?
De heer Anaf heeft het woord.
Ik wil me aansluiten bij de vraag van de heer Vaneeckhout. Minister, u zegt terecht dat we het strafste jeugdwerk ter wereld hebben. Het is onze gezamenlijke opdracht om ervoor te zorgen dat dit zo blijft. We hebben hier al een aantal keren discussies gehad over de besparingen en de uitdagingen in de jeugdsector en ik zal dit niet allemaal herhalen.
Wat zal er volgend jaar gebeuren? Er bestaat binnen de jeugdsector bezorgdheid. Het decreet Jeugd- en Kinderrechtenbeleid komt weer open te staan. Dat is een goede zaak omdat het belangrijk is om ook in het jeugdwerk vernieuwing te brengen en extra organisaties te hebben, maar voor heel veel organisaties betekenen de huidige besparingen al een zware dobber. Ze zijn natuurlijk bezorgd dat als er extra organisaties bij komen, er kaasschaafgewijs wat van de andere organisaties af zal gaan omdat de pot verdeeld moet worden. Hebt u er een zicht op hoe dit kan worden opgelost en hoe er meer financiële middelen in dat decreet gestopt kunnen worden?
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Ik denk dat in de hele discussie de focus daar niet op hoeft te liggen, maar het wordt toch nog maar eens extra benadrukt dat het continu gaat over die subsidies en besparingen, terwijl we de echte focus verliezen: de goede werking van dat jeugdwerk. We hebben daar een zekere verantwoordelijkheid in, we gaan daar stilaan op inzetten, oprecht – dat gevoel ontbrak naar mijn mening een beetje. In dat kader is het belangrijk om aan te halen dat dat decreet Bovenlokaal Jeugdwerk vanaf volgend jaar op kruissnelheid komt, dat dat heel wat bevat, dat er geïnvesteerd wordt in het jeugdbeleid en dat we daar gerust wat meer aandacht aan mogen besteden.
Ik heb ook nog een vraag, eigenlijk een voorstel dat van de Vlaamse Jeugdraad kwam: een jaarlijks bezoek aan die organisaties om op maat hun vragen te beantwoorden, om de kans te geven de maatschappelijke meerwaarde en het engagement van de mensen die daar actief zijn te beklemtonen. Ik zou dat dan willen opentrekken, zodat niet alleen de minister en zijn administratie bezoeken brengen aan de actieve organisaties. Dat kan ruimer, dat kunnen wij zijn, dat kunnen mensen van de openbare omroep zijn. In dat kader is het misschien handig, minister, dat u met het departement in overeenstemming kunt gaan en dat er tussen Jeugd en Media opnieuw een brug geslagen wordt.
Minister Dalle heeft het woord.
Ik zal eerst ingaan op de vraag rond De Ambrassade. Ik heb hen als een van de eersten gezien om het te hebben over de besparing die voor hen als bovenbouworganisatie ongeveer 6 procent bedraagt. We hebben daar een goed gesprek over gehad. Uiteraard is dat niet evident bij hen, maar het kan relatief goed opgelost worden. Zij hebben één persoon die vertrokken is en niet vervangen is, voor de rest kunnen zij dat intern op een goede manier managen.
Collega Anaf, wij hebben bij de bespreking van de beleidsnota en de begroting ook de discussie gehad over het decreet Bovenlokaal Jeugdwerk en de bijkomende organisaties die erkend zouden kunnen worden. We moeten dat goed opvolgen. Vandaag is het een beetje vroeg om te zien hoeveel het er zullen zijn. In functie daarvan zullen we ook beslissingen kunnen nemen.
Collega Perdaens, die bezoeken zijn inderdaad belangrijk om een goede voeling te hebben met het werkveld en een vinger aan de pols te houden. Ik probeer dat zo veel mogelijk te doen. Dat echt op jaarlijkse basis structureel doen, dat gebeurt voor een stuk ook met de administratie. De kruisverbanden die er moeten zijn tussen Jeugd en andere domeinen lijken mij belangrijk. Het gaat dan over Media, maar evengoed over Cultuur of Sport. In dat verband hebben we al eens verwezen naar Pulse Transitienetwerk, die ook die kruisverbanden proberen aan te halen. Dat is ook een belangrijk aandachtspunt voor ons departement.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik denk dat we inhoudelijk dezelfde bezorgdheid hebben. Onze analyse van hoe bezorgd we moeten zijn, verschilt misschien nog een beetje, maar ik denk dat we daar samen de komende jaren wel antwoorden op kunnen geven. U zult op onze fractie kunnen rekenen om kritisch te zijn waar het nodig is, maar om voor de rest heel sterk media-ambassadeur te zijn voor het jeugdwerk en het belang ervan.
Ik moet toch even reageren op collega Perdaens. Met alle respect, maar de begroting is nog niet eens goedgekeurd, en we moeten er al over zwijgen. (Opmerkingen van Freya Perdaens)
Dat hebt u letterlijk gezegd.
We gaan geen debat voeren, we hebben nog een vraag.
Een oprecht engagement naar de jeugdsector zou ook boter bij de vis betekenen. Ik begrijp dat u zo snel mogelijk de camera naar iets anders wilt trekken, maar met alle respect, u zult ons niet zo ver krijgen dat wij gaan zwijgen over het feit dat er ingesneden wordt op ons jeugdwerk, hoe graag u het ook zou hebben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.