Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
De Vlaamse Regering stelt dat de verschillende sociale tegemoetkomingen voor sociale huurders, enerzijds die binnen het model van het sociaal verhuurkantoor (SVK) en anderzijds die binnen het model van de sociale huisvestingsmaatschappij (SHM), dichter naar elkaar toe moeten groeien. Het staat er niet met zoveel woorden bij, maar ik durf vermoeden dat dat komt omdat er momenteel situaties zijn waarbij huurders van een sociaal verhuurkantoor een hogere huurprijs betalen dan huurders binnen het systeem van de sociale huisvestingsmaatschappijen. Dit terwijl, wegens het toewijzingssysteem, de zwakste huurders eigenlijk vaak terug te vinden zijn bij de sociale verhuurkantoren, die een aparte oorsprong hebben. Beide systemen werden apart ontwikkeld.
In de vorige legislatuur werd hier reeds een aanzet toe gegeven door de berekening van de huursubsidie, die de overgrote meerderheid van huurders via sociale verhuurkantoren ontvangen, op een vergelijkbare leest te schoeien als de berekening van de huurprijs in de sociale huisvestingsmaatschappijen.
Hiernaast en tegelijkertijd stelt de Vlaamse Regering dat het puntensysteem afgeschaft zal worden en dat er naar een eengemaakte woonmaatschappij toegewerkt zal worden tegen 1 januari 2023. Dan stel ik me de vraag, minister, hoe die aanpassing van de sociale tegemoetkoming past binnen dat ruimer opzet. Daarom wil ik u de volgende vragen stellen.
Hoe past het opzet van de Vlaamse Regering om de sociale tegemoetkomingen van SVK- en SHM-huurders naar elkaar toe te laten groeien in de evolutie naar eengemaakte woonmaatschappijen?
Welke elementen zullen in rekening worden gebracht om de sociale tegemoetkomingen te berekenen en vast te leggen, alvorens ze naar elkaar toe te laten evolueren? Ik bedoel daarmee het volgende: in de sociale verhuurkantoren zijn er natuurlijk enerzijds de werkingsmiddelen voor die kantoren en anderzijds de huursubsidies, die direct bij de huurders terechtkomen. In de sociale huisvestingsmaatschappijen zijn er compleet andere financieringsstromen, die niet direct bij de huurders terechtkomen. Hoe zult u dat in rekening brengen? Hoe zult u dat laten doorwegen?
Op welke manier zult u de sector hierbij betrekken? Ik ga ervan uit dat u dat doet, ik weet dat bijna zeker.
Betekent het ‘naar elkaar toe evolueren’ ook hier dat er huurprijsverhogingen, of zelfs prijsschokken, kunnen plaatsvinden?
Minister Diependaele heeft het woord.
We hebben het er zonet al uitgebreid over gehad. Uw laatste vragen zijn gelijkaardig aan die van uw eerdere vraag om uitleg. Ik heb dus al geantwoord op de vraag of en hoe we de sector hierbij zullen betrekken.
U vraagt naar het verband tussen de afstemming van de overheidstussenkomst aan SHM-huurders en SVK-huurders enerzijds en de eengemaakte woonmaatschappijen anderzijds. Het antwoord daarop heb ik eigenlijk al gegeven naar aanleiding van een vraag van de heer De Meester. Dat lijkt mij een heel logisch verband te zijn, aangezien wanneer zowel de huidige SHM-activiteiten als de huidige SVK-activiteiten in één woonmaatschappij zijn ondergebracht, het logisch is en zelfs absoluut te verkiezen – want anders ga je heel vreemde situaties krijgen die vermeden moeten worden – dat alle huurders van die woonmaatschappij op eenzelfde manier worden behandeld en dus een huurprijs betalen die volgens dezelfde regels is vastgesteld. Als er dus in een gemeente één woonactor SHM-SVK is, dan moeten we ervoor zorgen dat hetzelfde huurprijsberekeningssysteem gebruikt wordt. Dat lijkt me absoluut aangewezen.
Wel wil ik benadrukken dat we gefaseerd te werk zullen moeten gaan. Het regeerakkoord stelt de timing van 1 januari 2023 voorop voor de invoering van de woonmaatschappijen. Gezien de terechte vraag van de heer Veys van daarnet, om dat zonder al te veel schokken te laten gebeuren, zal die invoering goed afgestemd moeten worden.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik begrijp natuurlijk ten volle en steun ook het idee dat, als we binnen elke gemeente naar één woonactor streven, dat ook moet inhouden dat er één lijn is voor de mensen die daar huurder zijn.
Voor een gedeelte blijf ik echter op mijn honger zitten. De twee systemen die we zullen integreren, zijn op een compleet andere manier ontstaan, vanuit heel andere doelstellingen. Ze hadden jarenlang een andere finaliteit en een andere manier van werken. Ze werden ook op een compleet verschillende manier gefinancierd. Ik stel me de vraag: welke elementen zult u in rekening brengen om die sociale tegemoetkomingen te berekenen?
Ik gaf daarstraks het voorbeeld van de werkingskosten van de sociale verhuurkantoren, de huursubsidies en de werkingskosten bij sociale huisvestingsmaatschappijen. Wordt dat mee in rekening gebracht, of kijkt u naar andere financieringsstromen? Of is dat nog niet duidelijk? Zo ja, wie zal dat onderzoek voeren, en wanneer verwacht u daarover duidelijkheid?
Minister Diependaele heeft het woord.
We gaan dat allemaal samen moeten bekijken. We moeten het grotere plaatje in zijn totaliteit leggen. De financiering blijft natuurlijk sowieso bij de sector; daar wordt niet aan geraakt. Maar we vermoeden ook dat dat sowieso efficiëntiewinsten zal opleveren. We moeten dat allemaal in zijn totaliteit bekijken. En ook de werkingsmiddelen zullen daarin worden meegenomen.
Wordt vervolgd, minister.
Absoluut.
De vraag om uitleg is afgehandeld.