Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het gebrek aan betrouwbare cijfers over de behoefte aan geestelijke gezondheidszorg (ggz)
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, in 2016 heeft de federale overheid, samen met gemeenschappen en gewesten, een nieuwe stap gezet in de reorganisatie van de geestelijke gezondheidszorg (ggz), met als voornaamste doel een extra focus te leggen op gemeenschapsgerichte zorg, zorg waarbij men mensen in de thuisomgeving ondersteuning biedt richting herstel. In dat kader is aan het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) gevraagd om de organisatie van de geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen in kaart te brengen. Dat is echter een taak die het kenniscentrum niet heeft kunnen volbrengen “omdat er momenteel geen betrouwbare cijfers bestaan over de geestelijke gezondheidszorgbehoeften van de Belgische bevolking”. Het kenniscentrum kon daarom dus niet nagaan of het huidige zorgaanbod volstaat, of het voldoende toegankelijk is, waar er eventueel een overlap is en of alle personen met problemen qua geestelijke gezondheid de zorg krijgen die ze nodig hebben. Ik vond dat een heel opvallende vaststelling. We verwachten immers soms dat mensen zelf hun weg vinden in dat landschap. Een kenniscentrum moet ons dan zeggen dat het dat overzicht niet kan maken of nergens vindt, omdat het eenvoudigweg niet bestaat. Als zij het al niet kunnen, hoe kunnen we dan verwachten van mensen die op zoek zijn naar zorg, dat zij wél door de bomen het bos zouden kunnen zien?
Het KCE stelde ook vast dat het aanbod in ons land wel divers, uitgebreid en complex is. Zeker die diversiteit biedt voordelen, maar daardoor wordt ook de zichtbaarheid toch beperkt en is de onduidelijkheid groter voor iedereen, zowel voor beleidsmakers en zorgverstrekkers als voor eventuele patiënten. Daarom pleit het onder andere voor laagdrempelige toegangs- en informatiepunten, zowel fysiek als digitaal, waar iedereen eigenlijk heel eenvoudig kan zien waar hij met welke problematiek terechtkan. Er kan ook worden gedacht, zegt men, aan huisartsen, wijkgezondheidscentra, bedrijfsgeneeskundige diensten, OCMW’s enzovoort om dat laagdrempelige informatiepunt tot bij mensen te brengen. Verder pleit het kenniscentrum ervoor om vooral het zorgaanbod dicht in de buurt van mensen te versterken. We weten dat er dan immers sneller wordt geïntervenieerd, wat de problemen ook sneller kan beperken. Ook wordt ervoor gepleit om het beter financieel toegankelijk te maken. Een laatste aandachtspunt van het kenniscentrum is de continuïteit van de zorg tussen de residentiële en de ambulante hulpverlening in een volledig traject.
Minister, wat is uw reactie op het rapport over die organisatie en het gebrek aan mogelijkheden om het landschap en de noden in kaart te brengen? Het zijn zeven aanbevelingen. Heel concreet wil ik u graag vragen welke van die aanbevelingen u binnen uw bevoegdheden ter harte zult nemen. Op welke manier wilt u die in de praktijk omzetten? Zult u hierover ook in gesprek gaan met minister De Block? Of wilt u gewoon afzonderlijk van de federale overheid uw deel van het werk proberen te doen?
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, collega Van den Bossche heeft eigenlijk de studie en de conclusies al voor een heel groot stuk geduid. De noden in onze geestelijke gezondheidszorg zijn en blijven heel groot. Een derde van de volwassen heeft ooit te kampen met geestelijke gezondheidsproblemen. We weten ook dat investeren in geestelijke gezondheid loont. De return on investment, zoals dat heet, is groot: elke geïnvesteerde euro brengt er vier op. Preventie en vroegdetectie zijn dus heel belangrijk. Om de beleidsmakers, om ons te ondersteunen bij het stellen van die prioriteiten en het nemen van die beslissingen met betrekking tot de geestelijke gezondheidszorg, voerde het KCE dus een studie uit naar de organisatie van die geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen in België. De resultaten zijn inderdaad bekend, en de conclusie is even helder als ontnuchterend: door een gebrek aan betrouwbare gegevens is het niet mogelijk om de geestelijke gezondheidszorg in kaart te brengen en na te gaan of het huidig zorgaanbod volstaat en voldoende toegankelijk is, of er overlap is en of alle personen met ggz-problemen de zorg krijgen die ze nodig hebben.
Minister, in december 2017 heeft dit parlement een voorstel van resolutie aangenomen betreffende een versterkt geestelijke gezondheidsbeleid, waarin we ook al hamerden op die goede registratie. We vroegen de Vlaamse Regering toen te onderzoeken op welke manier een intersectorale en betrouwbare registratie op poten kon worden gezet.
De KCE-studie geeft inderdaad een aantal concrete aanbevelingen mee. Een ervan is een goed registratiesysteem. Verder raden ze ook aan om te voorzien in laagdrempelige informatiepunten, om in te zetten op buurtgerichte zorg en op de destigmatisering en het beter bespreekbaar maken van psychische problemen.
Minister, ik ben ervan overtuigd dat u de studie kent en ik wil u het volgende vragen. Welke beleidsconclusies trekt u uit deze studie voor het Vlaams geestelijke gezondheidsbeleid? Aan welke beleidsaanbevelingen van deze studie wilt u verder gevolg geven?
Minister Beke heeft het woord.
Ik ben tevreden over het onderzoek van het KCE naar de organisatie van de ggz voor volwassenen. Ook al geeft het KCE in zijn rapport aan dat er weinig kwantitatieve data beschikbaar waren voor het onderzoek, toch zijn de conclusies uit het rapport zeer interessant om mee te nemen voor het Vlaams beleid inzake de geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen.
De meeste aanbevelingen die geformuleerd werden door het KCE zijn uiteraard niet nieuw. Het KCE haalt de problematiek aan van wachttijden, zorgcontinuïteit, toegankelijkheid enzovoort. De afgelopen jaren zijn dan ook door mijn voorganger reeds stappen gezet om de toegankelijkheid van de ggz voor volwassenen te verhogen en de organisatie te verbeteren – ik kom daar zo meteen op terug.
Samen met de federale overheid, en andere overheden bevoegd voor de geestelijke gezondheid, is er de afgelopen tien jaar al een belangrijke evolutie geweest door de oprichting van de netwerken geestelijke gezondheid voor volwassenen. In het decreet betreffende de organisatie en ondersteuning van het geestelijke gezondheidsaanbod, dat in het voorjaar van 2019 werd goedgekeurd, staat de samenwerking in geestelijke gezondheidsnetwerken dan ook centraal. Bedoeling is om via de netwerken de toegankelijkheid, de kwaliteit en de continuïteit van de geestelijke gezondheidszorg te verbeteren op een efficiënte manier, vooral voor personen met langdurige en ernstige psychische zorgnoden.
Het rapport haalt belangrijke knelpunten aan die ons bekend zijn. De aanbevelingen uit het rapport dienen deze knelpunten aan te pakken. In de laatste vraag ga ik op een aantal aanbevelingen dieper in. Ik zal per aanbeveling meer informatie geven over welke initiatieven de Vlaamse overheid reeds genomen heeft om hieraan te werken, en kijken wat er momenteel al lopende is, en waar we verder op willen inzetten conform de afspraken uit het Vlaams Regeerakkoord. Ik concludeer hieruit dat we vanuit de Vlaamse overheid al heel wat relevante initiatieven op de rails gezet hebben. We streven hierbij steeds een constructieve samenwerking na met de federale overheid, wat van cruciaal belang is, gegeven de bevoegdheidsverdeling wat de geestelijke gezondheidszorg betreft. We gaan op de ingeslagen weg voort. Ik lees in de studie ook de bevestiging dat we met het Vlaams Regeerakkoord de juiste focuspunten leggen. We nemen de aanbevelingen ter harte en gaan hier ook mee aan de slag. Dankzij het decreet betreffende de organisatie en ondersteuning van het geestelijke gezondheidsaanbod zullen we ook in staat zijn om een herorganisatie van het zorglandschap en zorgvernieuwende initiatieven binnen een regelgevend kader te plaatsen.
Op de vraag of ik hierover in overleg zal gaan met mijn collega minister De Block, kan ik positief antwoorden. Er zijn daarover al interkabinettenwerkgroepen (IKW’s) georganiseerd en voorbereid. Ook de evoluties rond de verschillende aanbevelingen uit het rapport werden in het verleden reeds besproken op de IKW ggz. Ook tijdens deze legislatuur wil ik deze samenwerking behouden en wil ik graag regelmatig overleg plegen met mijn collega’s.
Verschillende aanbevelingen uit het rapport hebben betrekking op de samenwerking tussen de ggz- en de niet-ggz-voorzieningen in netwerken geestelijke gezondheid. De opvolging van de huidige netwerken geestelijke gezondheid voor volwassenen en voor kinderen en jongeren gebeurt door de IKW ggz. Er bestaat een constructieve samenwerking tussen de Vlaamse administratie en de collega’s op het federale niveau, zodat een goede afstemming mogelijk is over de opvolging van de netwerken geestelijke gezondheid vanuit beide overheden.
Ik geef u graag een overzicht van de acties die reeds ondernomen zijn en welke plannen we nog willen uitvoeren. In verband met de eerste aanbeveling, stelt het rapport dat er prioriteit gegeven moet worden aan goede registratiesystemen voor ggz-problemen, de zorgbehoefte, het zorgaanbod en -gebruik, de kosten, de zorgkwaliteit enzovoort, die in de eerste plaats bruikbaar zijn in het zorgproces, en ook voor het beleid en het onderzoek.
Het rapport stelt ook dat dit veel tijd zal vergen. We kunnen ons engageren om tot meer en beter bruikbare data te komen in de geestelijke gezondheidszorg. Het regeerakkoord speelt hier dan ook op in. Ik citeer: “Om meer evidence based practices te ontwikkelen binnen de geestelijke gezondheidszorg en tegelijk de cliënt/patiënt centraal te stellen, is het van belang te weten welke gebruiker met welke zorgnoden en -vragen op welk moment welke zorg bij de verschillende sectoren en voorzieningen heeft gekregen. Een betrouwbare en intersectorale registratie in de geestelijke gezondheidszorg moet daaraan tegemoet komen.”
Voor de sectoren binnen de geestelijke gezondheidszorg die overgeheveld zijn bij de zesde staatshervorming, zetten we daar momenteel al stappen in. We werken nu aan een Vlaams systeem van rapportage van registratiedata vanuit de initiatieven van beschut wonen en de psychiatrische verzorgingstehuizen, zodat we van die sectoren over beleidsrelevante data beschikken die ook voldoen aan de huidige strenge eisen op het vlak van de privacy. De komende jaren zullen we ook verder investeren in de digitalisering van de sector en data-inzameling, dit in het kader van de inkanteling in de VSB en de uitvoering van het decreet Geestelijke Gezondheid. Ook de BelRAI zal hierin een rol spelen.
Wat de tweede aanbeveling betreft, engageert het Vlaamse regeerakkoord zich om het aanbod in de geestelijke gezondheidszorg te verhogen. We hopen dat dit kan samengaan met de versterking van de terugbetaling van de eerstelijnspsychologische functie door de federale overheid. Nu is dit namelijk niet toegankelijk voor minderjarigen en voor ouderen. We willen zo de hoge druk op de centra voor geestelijke gezondheidszorg verlagen en hun aanbod ook beter spreiden over de verschillende werkingsgebieden. Wat de eerstelijnspsychologische functie betreft, heeft de Vlaamse overheid steeds het voortouw genomen. We hebben zelf al jaren geleden de eerste stappen gezet voor het experimenteren met een eerstelijnspsychologische functie voor volwassenen, wat de aanleiding is geweest voor het federale terugbetalingssysteem. Momenteel lopen er Vlaamse projecten om te experimenteren met een eerstelijnspsychologische functie voor ouderen. Daarnaast hebben we samenwerkingsverbanden in de jeugdhulp opgezet – denk aan ‘1 gezin 1 plan’ – die een eerstelijnspsychologische functie voor kinderen en jongeren omvatten. Deze samenwerkingsverbanden willen we uitbreiden, zodat dit gebiedsdekkend is in Vlaanderen. Dat staat in het regeerakkoord. Dat betekent dat er de komende jaren ook nog heel wat eerstelijnspsychologen voor jongeren bij zullen komen.
De Vlaamse overheid investeert daarnaast ook in online hulp in de geestelijke gezondheidszorg. Daar zijn we al jaren mee bezig. We mogen zeggen dat er op dit vlak al mooie zorgvernieuwende initiatieven zijn gerealiseerd in de geestelijke gezondheidszorg. Het regeerakkoord stelt dat we hierop verder zullen inzetten, onder andere via de chatfunctie in de tweedelijns geestelijke gezondheidszorg. Dat is belangrijk, want via het online hulpaanbod bereiken we bepaalde groepen die minder frequent voorkomen in de klassieke face-to-facetherapie. We kunnen zo de zorg meer op maat en flexibel aanbieden aan de burger. Online hulpmodules kunnen ook een belangrijke meerwaarde zijn voor de klassieke therapie, bijvoorbeeld doordat mensen thuis ook verder aan de slag kunnen.
Vervolgens haalt het rapport het gebrek aan continuïteit van zorg aan. Dit kennen wij ook als een knelpunt. We willen in de geestelijke gezondheidszorg aan een nieuw toezichtsmodel werken, samen met Zorginspectie. In dit toezichtsmodel willen we eerder focussen op specifieke thema’s dan op organisaties en we willen die thema’s over organisaties heen gaan bevragen. Continuïteit van zorg werd door verschillende stakeholders aangeduid als een thema waarop grote winsten in de kwaliteit van zorg mogelijk zijn. Als eerste stap hebben we aan het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin gevraagd om een internationale literatuurstudie te doen en belangrijke aspecten van continuïteit in de zorg voor mensen met geestelijke gezondheidsproblemen in kaart te brengen. Dit rapport wordt eind maart 2020 opgeleverd. Dat zal input leveren om een referentiekader te maken rond dit thema, dat vervolgens gebruikt kan worden door Zorginspectie om een inspectieronde op te baseren.
Dan de derde aanbeveling. We weten dat het nodig is om in te zetten op een correcte beeldvorming van geestelijke gezondheidsproblemen en op destigmatisering. We hebben aan Te Gek!? een sterke partner die al jarenlang, dankzij onder andere steun van de Vlaamse overheid, campagnes en allerhande activiteiten opzet om het taboe op geestelijke gezondheidsproblemen te helpen doorbreken. Te Gek!? maakt deel uit van het Steunpunt Geestelijke Gezondheid. We zullen de komende jaren onze inzet op dit vlak continueren. Uit onderzoek blijkt dat destigmatiserende acties het meeste effect hebben als mensen ook in contact komen met personen met geestelijke gezondheidsproblemen. Daarom gaat dit ook hand in hand met het verder ondersteunen van ervaringsdeskundigen en een betere inclusie van personen met geestelijke gezondheidsproblemen in de maatschappij. We ondersteunen methodieken zoals Herstelacademies en Kwartiermaken om herstelgerichte zorg te verbinden met de brede samenleving. De komende jaren willen we bekijken op welke manier we deze herstelgerichte methodieken kunnen uitrollen in Vlaanderen. Op dit moment is dat namelijk geen structureel aanbod.
In het decreet betreffende de organisatie en ondersteuning van het geestelijke gezondheidslandschap maken we bewust een onderscheid tussen individugerichte zorg en populatiegerichte acties. We beseffen dat beide dimensies belangrijk zijn om de geestelijke gezondheid van alle burgers te waarderen, te beschermen en te versterken op individueel en maatschappelijk niveau.
We voorzien in het decreet een functie ‘bevordering van geestelijke gezondheidscompetenties en van destigmatisering’. Als we met betrekking tot deze functie een uitvoeringsbesluit maken, kunnen alle initiatiefnemers hieraan bijdragen. Destigmatisering is immers geen zaak voor één organisatie. Hoe breder hierop ingezet wordt, hoe meer organisaties hierin een rol kunnen opnemen en hoe meer effect we kunnen bereiken. Het is dan ook belangrijk om deze populatiegerichte taak bij alle voorzieningen ggz als belangrijk onderdeel van hun kernopdrachten te erkennen.
Dan kom ik tot de vierde aanbeveling. In het decreet betreffende de organisatie en ondersteuning van het geestelijke gezondheidsaanbod wordt aan de geestelijke gezondheidsnetwerken een opdracht toegewezen met betrekking tot de toeleiding van zorggebruikers naar zorg, maximaal rekening houdend met de eigen regie van de zorggebruiker. Dat houdt in dat het geestelijke gezondheidsnetwerk een of meer aanspreekpunten aanwijst of organiseert, waar de gebruiker en zijn context terechtkunnen voor objectieve en transparante informatie in verband met passende zorg en de toegang daarnaartoe. We hebben hier dus al in de nodige decretale bepaling voorzien. Dit moet in deze legislatuur uitvoering krijgen.
Dan kom ik tot de vijfde aanbeveling. In de uitvoering van het decreet Geestelijke Gezondheid liggen verschillende opportuniteiten om tegemoet te komen aan knelpunten uit deze studie. Het decreet voorziet in de mogelijkheid om geestelijke gezondheidsnetwerken te erkennen. Hierbij willen we voortbouwen op bestaande geestelijke gezondheidsnetwerken. We willen voor die netwerken een regelgevend kader scheppen met duidelijke opdrachten. Zo zal er meer stroomlijning komen in de doelstellingen en verwachtingen ten aanzien van die netwerken. De versnippering die in het aanbod bestaat en het gebrek aan transparantie voor de zorggebruiker is een belangrijk knelpunt uit het rapport. Wie geestelijke gezondheidsproblemen ervaart, moet makkelijker de weg vinden naar een passend hulpaanbod. De Vlaamse overheid heeft met dit decreet reeds een belangrijke regelgevende kapstok gecreëerd om hier de komende jaren verbetering in te brengen.
Dan kom ik tot de zesde aanbeveling. Momenteel wordt door een werkgroep verder werk gemaakt van de invulling van de functies van zorgcoördinatie en casemanagement. Alle belanghebbenden zijn in deze werkgroep vertegenwoordigd. Ook de federale coördinator van de netwerken geestelijke gezondheid maakt deel uit van de werkgroep. De werkgroep neemt als uitgangspunt de gemeenschappelijke visie inzake zorgcoördinatie en casemanagement tussen de federale overheid en de deelstaten, die bekrachtigd werd op de interministeriële conferentie Volksgezondheid van 25 maart 2019. De werkgroep zal een gedragen overzichtstekst opleveren die als basis kan dienen voor het uitwerken van een uitvoeringsbesluit hierover bij het nieuwe eerstelijnsdecreet.
Dan kom ik tot de zevende aanbeveling. Ik deel de mening dat het voor zorggebruikers belangrijk is dat er meer gediversifieerde woonzorgvormen beschikbaar zijn. Ik zal onderzoeken of in de komende legislatuur hiervoor middelen kunnen worden vrijgemaakt. Daarnaast is het ook belangrijk om samen met de minister van Wonen te bekijken of we de toegang tot huisvesting kunnen verbeteren. Dit wordt gesignaleerd als een belangrijk knelpunt, vooral voor mensen met ernstige en langdurige geestelijke problemen die meestal heel kwetsbaar in het leven staan.
Momenteel lopen er in Vlaanderen twee groepen van pilootprojecten om tot betere zorg op maat te komen op dit vlak. We experimenteren met aangepaste woonzorgvormen voor jongvolwassenen en we experimenteren met aanklampende zorg voor mensen met geestelijke gezondheidsproblemen die sociaal huren en die niet gekend zijn in de zorg, de zogenaamde ‘zorgmijders’. Het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin voert momenteel een evaluatiestudie naar deze twee groepen van projecten. Bij positieve beoordeling zou het een goede zaak zijn als we deze experimenten konden uitrollen in Vlaanderen en regelgevend verankeren.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik dank u omdat u concreet op elke aanbeveling hebt geantwoord.
Ik ben blij dat u de data beter zult registreren. Ik ga snel over waarmee ik het eens ben.
Wat betreft de tweede aanbeveling inzake eerstelijnszorg heb ik een aantal concrete bezorgdheden. Ik heb een bezorgdheid omtrent de betere spreiding van de plaatsen binnen de centra geestelijke gezondheidszorg. Ik voel aan dat dit betekent dat er bijvoorbeeld in Limburg en West-Vlaanderen, waar er blinde vlekken zijn, eventueel iets geïnvesteerd kan worden, maar dat er in andere steden en provincies waar er aanmeldingsstops zijn, mogelijk geen ruimte is. Ik wil u vragen om te kijken naar die plekken waar men al enkele jaren aan een stuk een aanmeldingsstop van meer dan drie maanden moet organiseren in combinatie met het verkorten van het zorgtraject, om toch maar een beetje een antwoord te kunnen bieden op de vraag.
Ik wil daaraan toevoegen dat ik begrijp dat de betaalbaarheid van die eerstelijnszorg niet enkel kan worden opgelost door de cgg’s. U hebt daar ook op federaal niveau een instrument voor – niet u, maar uw collega’s. Ook dat instrument zou moeten worden ingezet.
Het is daarbij erg belangrijk dat we, boven op ‘1 gezin, 1 plan’, ook de eerstelijnspsychologische hulp, die federaal wordt terugbetaald, toegankelijk maken voor hulp aan kinderen. Ik hoop dat u daar ook vanuit de Vlaamse overheid voor blijft pleiten, en dat u uw deel kunt doen via de cgg’s.
Want bewustwording en campagnes betreft: ik ben het ermee eens dat de Vlaamse overheid daar hard mee bezig is.
Uw antwoord in verband met de vierde aanbeveling vind ik eerder vaag. Die informatiepunten die men bepleit, zowel fysiek als digitaal, zijn erg belangrijk. Ik denk bijvoorbeeld aan de sociale kaart. Als we een dergelijke kaart kunnen maken voor het geestelijke gezondheidszorglandschap, dan zou dat voor hulpverleners en hulpzoekenden een grote bijdrage kunnen leveren. Want zelfs in psychiatrische ziekenhuizen is het niet altijd duidelijk wanneer ze iemand moeten doorverwijzen, en waar iemand terechtkan voor opvolging. En dat zijn mensen die er beroepsmatig mee bezig zijn. Ik denk dat een initiatief naar het model van de sociale kaart hier heel zinvol zou zijn.
Ik ben ten slotte zeer blij met uw antwoord rond begeleid wonen. Ik kan natuurlijk niet vooruitlopen op de feiten, maar u zult onderzoeken of u daar budgetten voor kunt vrijmaken. U onderzoekt ook andere pistes binnen huisvesting. Ik denk dat die pistes zeer belangrijk zijn.
We merken dat veel mensen, wanneer zij geestelijke gezondheidszorg nodig hebben – zeker als het residentieel is –, zich vaak in een erg precaire situatie bevinden, financieel en qua huisvesting. Voor die mensen leidt een dagelijkse structuur, een dak boven hun hoofd en netwerkbegeleiding vaak tot sneller herstel of een snellere terugkeer naar de maatschappij. Ik ben dus heel blij met het feit dat u dat bereidwillig wilt onderzoeken. Ik kijk ook al uit naar uw antwoord op dat vlak.
Ik heb nog een vraag rond de continuïteit van zorg. U zegt dat we een literatuurstudie doen, en dat we kijken naar wat er belangrijk is om die continuïteit te kunnen bieden. Die input dient dan als referentiekader voor inspectierondes. Ik ga daar zeker akkoord mee. Maar zult u, voorafgaand aan die inspectierondes, ook aanbevelingen aan de sector formuleren, en de financieringen daar eventueel op afstemmen?
Als men vandaag vanuit een residentiële setting ook nog in nazorg verder hulp wil bieden, dan wordt dat vaak financieel afgestraft. Doet u daar aanbevelingen rond, en gaat u de Vlaamse financieringsmodellen aanpassen – minstens gelijktijdig, of voorafgaand aan die inspectierondes? Ik denkt dat er binnen de sector wel bewustzijn is, maar dat men niet altijd weet hoe men die continuïteit mee kan organiseren.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, ik wil u bedanken voor uw zeer omstandig antwoord. Het is goed om te zien dat we met dit belangrijk werkstuk echt aan de slag gaan, en dat u bij elke beleidsaanbeveling een aantal ambitieuze paden hebt geëffend. Ik denk dat we de link met wonen niet mogen onderschatten. Daar kan heel wat vooruitgang worden geboekt.
U gaf in uw antwoord ook aan dat we met dit Vlaamse regeerakkoord de juiste weg zijn ingeslagen. Daarbij vind ik het belangrijk dat het decreet Geestelijke Gezondheid, dat we op het einde van de vorige legislatuur hebben goedgekeurd, net veel ruimte laat om die netwerken, die samenwerking en die initiatieven ten volle tot hun recht te laten komen.
En voor de rest moet ik eerlijk zijn: ik moet dat antwoord eens rustig nalezen, en dan komen er vast nog nieuwe vragen.
De heer Parys heeft het woord.
Ik bedank de collega’s voor deze vraag, want het is een interessante kwestie. Minister, ik heb het rapport ook doorgenomen, en het zal u niet verbazen dat, als het over geestelijke gezondheidszorg gaat, ik vooral nieuwsgierig ben naar de resultaten.
Ik lees hier letterlijk in het rapport dat er een grote en uiteenlopende hoeveelheid aan organisaties, instellingen en zorgverleners is die geestelijke gezondheidszorg aanbieden. “Er bestaat echter geen overzicht over wie ze juist zijn, wat zij aanbieden, wat hun doelpubliek is en welke resultaten ze leveren.”
Collega’s hebben mij al gewezen op een gebrek aan datacollectie, en u hebt daar ook al op geantwoord. Maar ik zou er toch op willen aandringen dat we willen weten bij welke therapieën en soorten geestelijke gezondheidszorg mensen terechtkomen, en met welk resultaat ze naar buiten kunnen komen na afloop van hun traject. Ook dat moeten we in kaart brengen: dat vind ik heel belangrijk.
Minister, wie is verantwoordelijk voor de datacollectie die u gaat uitwerken? Wie zal de trekker zijn? Wie kunnen we daarover aanspreken? Ik huiver altijd een beetje wanneer ik ontdek dat een stuurgroep voor iets verantwoordelijk is. Ik zou graag willen weten wie er de voorzitter van is, wie we kunnen aanspreken.
Minister Beke heeft het woord.
Dank u voor al deze opmerkingen. We zullen er op gezette tijden nog wel op terugkomen. Dat heeft te maken met prioriteiten en met de inkanteling van deze problematiek in de hele Vlaamse sociale bescherming en de uitgangspunten die we daarvoor zullen gebruiken en in de toekomst zullen uitwerken.
Ik heb al op verschillende punten geantwoord. De terugbetaling is een federale aangelegenheid, maar we zullen dat uiteraard blijvend onder de aandacht brengen. Die datacollectie moeten we bekijken. Als u een suggestie heeft over wie daar verantwoordelijk voor moet zijn, hoor ik ze graag.
Ik wil gewoon iemand die we daarover kunnen aanspreken.
Ik kan daar nu geen antwoord op geven. Dat moeten we bekijken.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik neem aan dat we hierop, zoals de minister zegt, nog uitvoerig zullen terugkomen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.