Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, mijn vraag sluit aan op de thematiek die we in de vorige vraag behandelden.
Halfweg oktober kregen de Vlaamse steden en gemeenten via het Agentschap Binnenlands Bestuur de tabellen door die zij in hun meerjarenbegroting mochten inschrijven. Door de regeringsvorming waren ze logischerwijze dan pas beschikbaar. Het was wel hoog tijd, omdat de afsluiting van de meerjarenbegroting op dat moment in de laatste fase zat. Ook de extra steun voor open ruimte werd in die tabellen meegedeeld.
Over die extra impuls die de Vlaamse Regering wil geven aan de meer landelijke steden en gemeenten zei uw collega Demir in de commissie Leefmilieu van 22 oktober het volgende: "Het Vlaams regeerakkoord stelt dat er een financieringslijn komt om de inspanningen van de gemeenten ten gevolge van het beheer van de open ruimte te valoriseren en om de open ruimte te vrijwaren. Ik ben alvast van mening dat de gemeenten die bijkomende middelen effectief moeten gebruiken om inspanningen en acties te ondernemen om de open ruimte te versterken en om bij te dragen tot de realisatie van de doelstellingen in de strategische visie met betrekking tot de open ruimte, de blauwgroene netwerken en de vermindering van het dagelijks bijkomend ruimtebeslag. Ik zal hierover van gedachten moeten wisselen met de andere leden van de Vlaamse Regering.”
Mijn fractie was een beetje verwonderd over dit antwoord, omdat u in voorgaande vragen altijd uw focus, die u daarnet hebt herhaald, hebt gelegd op autonomie van lokale besturen. Tegelijk snappen wij de bezorgdheid van de minister van Omgeving – en dus ook bevoegd voor het leefmilieu – die daar ook belang aan hecht. Uit haar beleidsnota blijkt echter dat dit toch minder het geval zou zijn dan ze laat uitschijnen.
Minister, deelt u mijn mening dat het vandaag te laat is om nog bijkomende voorwaarden te koppelen aan de bestemming van de middelen uit het openruimtefonds? Erkent u dat die bijkomende financieringslijn in de feiten vooral een aanvulling zal zijn van de algemene middelen van de lokale besturen, zonder dat ze een bepaalde oormerking krijgen? Zal er door de gemeenten toch een verantwoording moeten worden afgelegd over hoe de specifieke middelen van het openruimtefonds werden aangewend? Zo ja, zal dit, aangezien die aanwending past binnen de reeds vastgelegde beleids- en beheerscyclus (BBC), niet gewoon een cosmetische verantwoording zijn met beleidskeuzes die al genomen waren voor er sprake was van een openruimtefonds? En zal het met andere woorden niet om extra maatregelen gaan, passend binnen het behoud van open ruimte?
Tot slot, ik denk dat dit een initiatief is met twee doelstellingen, enerzijds als antwoord op de lasten die voor lokale besturen soms te hoog zijn, en anderzijds als een terecht streven naar aandacht voor open ruimte. Hebt u al overleg gehad met uw collega minister Demir om tot een eenduidig systeem te komen?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Vaneeckhout, uw vraag om uitleg gaat over de bewonderenswaardige inspanningen die de regering doet voor de lokale besturen. U kent de dotaties: een groeinorm van 3,5 procent van het Gemeentefonds, een nieuwe dotatie gebaseerd op de responsabiliseringsbijdrage – Vlaanderen neemt de helft van de kosten voor zich – en een dotatie gebaseerd op het aantal hectaren open ruimte.
Dat principe – het aantal hectaren open ruimte – is om voor 6 procent van het Gemeentefonds de middelen te verdelen. Hoe meer open ruimte, hoe meer een gemeente ontvangt uit dit deel van het Gemeentefonds. De logica die daarachter zit, is de volgende: een grote landelijke gemeente met heel veel open ruimte heeft natuurlijk ook kosten om die open ruimte te onderhouden. De lopende meters verbindingswegen per inwoner zullen daar een stuk hoger liggen dan in meer dense en kleinere gemeenten met minder open ruimte. Op die logica hebben we voortgebouwd en die omarmen we. We verdubbelen die factor dan ook de facto in middelen.
Deze bedragen worden onder geen enkel beding geoormerkt. Die zijn dus volledig vrij besteedbaar. Ze kunnen dus worden ingezet voor het geheel van taken en opdrachten van lokale besturen. Daar worden geen voorwaarden aan gekoppeld en over de besteding daarvan – daarover ben ik heel formeel – hebben we aan de gemeenten bericht dat er geen specifieke verantwoording moet worden afgelegd. Gemeenten moeten altijd verantwoording afleggen, maar er is geen specifieke verantwoording ter zake nodig.
We doen dat omdat er een heel belangrijke regel is, waar ik zelf ongelooflijk veel waarde en belang aan hecht. Dat is dat Vlaanderen zich ten aanzien van de lokale besturen, die het eerste en niet het ondergeschikte bestuur zijn en die het dichtst bij de burger staan, niet mag gedragen als een keizer-koster. Het is het bestuur waarin de burgers het meeste vertrouwen hebben. Wanneer Vlaanderen telkens opnieuw vanuit een paternalistische houding naar de lokale besturen kijkt, dan is dat een achterhaalde kijk op de dynamiek en de kwaliteit van onze lokale besturen.
Dus daarin zijn we heel duidelijk en willen we absoluut geen keizer-kostermentaliteit en geen overmatige planlast. We willen zelfs nog verder afbouwen. We willen zorgen dat er nog meer ruimte komt voor lokale besturen om zelf in al hun wijsheid, binnen de democratische besluitvorming van die lokale besturen, aan de slag te kunnen gaan met de middelen die ze hebben. Ze worden dus deel van de algemene financiering. Dat standpunt wordt natuurlijk gedragen door de hele Vlaamse Regering.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw duidelijk antwoord. Het ligt in de lijn van het antwoord dat we eerder gekregen hebben. We waren wat verward door de uitspraken van uw collega in een andere commissie. Er spelen natuurlijk twee zaken bij dat openruimtefonds. Zoals u weet, zijn wij grote believers van dat lokale bestuur. Wij vinden het ook een goede zaak – al willen we misschien nog verder gaan – dat er een stevige oefening gemaakt wordt rond extra middelen voor dat lokale bestuur.
Specifiek op het vlak van de noden en wensen van lokale besturen in dat buitengebied, spelen natuurlijk twee effecten. Aan de ene kant geeft u terecht het voorbeeld van de verbindingswegen: er is vaak veel infrastructuur die gedragen moet worden door een veel beperktere bevolking, waardoor er natuurlijk financieel soms wat minder ruimte is om dingen op een kwalitatieve manier te doen. Dus alles wat erbij komt, is een goede zaak. Aan de andere kant – ik denk dat ik het regeerakkoord ook goed gelezen heb – is er toch een heel duidelijke ambitie van de Vlaamse Regering rond het behoud van open ruimte en het vrijwaren van extra inname van die open ruimte in de toekomst.
Ik begrijp dat de berekening van die middelen – net zoals de bestaande, 6 procent – zal gebeuren op basis van de hectares open ruimte die er zijn. Aan de andere kant, door geen enkele voorwaarde op te leggen, vermijdt u natuurlijk dat er een extra effect zou komen richting het stimuleren van lokale besturen om die open ruimte te vrijwaren in de toekomst. We zien dat er de afgelopen decennia eigenlijk heel veel initiatieven op plangebied genomen zijn op het vlak van open ruimte, maar dat er in de praktijk zelf, op het veld, vandaag nog altijd even veel open ruimte wordt ingenomen. Dat is natuurlijk, denk ik, niet uw eerste bevoegdheid. Maar ik denk dat het wel een gemeenschappelijk aandachtspunt voor de hele Vlaamse Regering is om daar resultaat te boeken.
Ik heb daarom een tweede aanvullende vraag, minister. Verwacht u, op basis van deze maatregelen, een effect op de inname van open ruimte door lokale besturen? Gaan ze meer planschade uitbetalen? Gaan ze zorgen dat bepaalde harde bestemmingen omgezet worden naar zachte bestemmingen? Op welke cijfers mogen we deze Vlaamse Regering afrekenen? Verwachten we een bocht op het gebied van inname van open ruimte binnen vijf jaar of is dat geen doelstelling van deze Vlaamse Regering?
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw zeer helder antwoord. Het is duidelijk dat deze extra middelen niet geoormerkt zullen worden, met andere woorden, dat steden en gemeenten de volledige vrijheid behouden over het besteden van die middelen. Ik denk dat het belangrijk is dat u hier dat duidelijke antwoord geeft. Ik denk dat dat ook in de lijn ligt van de beslissingen die we in het verleden hebben genomen, beginnende bij de afschaffing van het beruchte Sociaal Impulsfonds (SIF) en de middelen en de rapportageplicht. Iedereen herinnert zich die nog wel. Die zorgden echt wel voor heel wat administratieve overlast.
Ik verwijs ook naar de afschaffing van de zeven sectorale subsidiestromen vorige legislatuur. We hebben toen, bijvoorbeeld over het lokaal cultuurbeleid en dergelijke, beslist om dat niet langer te oormerken. Bovendien zijn er, zoals u zelf al zei, in het Gemeentefonds zelf heel wat criteria. Bij geen enkel criterium wordt gevraagd om daarover een rapportage te doen. Dus, hoe goedbedoeld ook, ik denk dat we beter niets doen op het vlak van rapportage inzake open ruimte. Want je weet wel waar je aan begint, maar niet waar je gaat eindigen. Vandaag is het open ruimte, morgen is het misschien een andere belangrijke uitdaging die we het hoofd moeten bieden. Dan zou je daar ook moeten beginnen te rapporteren, en dan zijn we terug bij af.
Het is wel zo dat de uitspraken van uw collega voor wat verwarring gezorgd hebben. Ik was vorige week nog op een regionaal overleg met verschillende burgemeesters. Die uitspraken waren daar toch wel goed doorgedrongen. Opeens vertoonden ze allemaal een zekere ongerustheid. Waarschijnlijk hadden ze allemaal net hun meerjarenplannen netjes klaar en vreesden ze hun werk gedeeltelijk opnieuw te moeten doen. Dus ik denk dat het toch wel belangrijk is dat u eens nadenkt over de volgende bijkomende vraag. Hoe kunt u ervoor zorgen dat het duidelijke antwoord dat u hier gegeven hebt, ook heel snel en heel duidelijk doordringt tot bij de lokale besturen? Ik denk dat dat nodig zal zijn.
De heer Vandeput heeft het woord.
Ik denk dat het antwoord van de minister heel duidelijk was en dat de insteek van deze Vlaamse Regering om de open ruimte op die manier te valideren, goed is. Ik denk dat er een heel goede uitleg voor te geven is dat gemeenten met meer open ruimte, net omdat ze meer kosten hebben, daarvoor een vergoeding kunnen krijgen.
Bij citeren gaat het natuurlijk altijd om een selectieve lezing van wat een collega van de hier aanwezige minister heeft gezegd. Het laten wegvallen of minder aandacht schenken aan een deel van hun zin kan soms voor verwarring zorgen, en soms zal dat ook gewild zijn. Bij sommige partijen is het zo dat men pas kan spreken over open ruimte, als die ook effectief heel veel geld gekost heeft, maar het moet juist de bedoeling zijn om open ruimte te vrijwaren. Die gemeenten krijgen nu middelen bij, juist omdat ze open ruimte hebben. We moeten ook de mogelijkheid geven om niet bijkomend open ruimte in te nemen. Dat zal nu financieel niet nodig zijn, terwijl dat in het verleden misschien wel zo was zonder de specifieke tussenkomst. Ook dat is een winst naar de toekomst toe. Ik denk dat het niet altijd zo moet zijn dat we onmiddellijk middelen moeten omzetten en financiële middelen moeten inzetten om open ruimte te verwerven die er vandaag niet is. We moeten wel dat stuk open ruimte dat we hebben, met een veel betere planning en veel betere globale invulling, aanpakken en vrijwaren voor onze toekomst.
Ik heb dan ook niet echt een bijkomende vraag, maar wel een vraag om verduidelijking. Ik heb toch goed begrepen dat het juist de hoeveelheid open ruimte is die bepaalt hoe hoog de tussenkomst zal zijn en dat gemeenten door de bijkomende middelen een incentive krijgen om die open ruimte ook effectief te vrijwaren.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Ik ben heel blij om hier in deze commissie te horen dat iedereen het heel vanzelfsprekend vindt dat er geen enkel criterium aan verbonden is.
Ik zou de heer Vandeput trouwens ook willen uitnodigen om de volgende keer in de delegatie van zijn partij te zitten, zodat we een beetje tijd kunnen besparen om een eenvoudige maatregel als deze onmiddellijk in grote consensus door te laten voeren. Voor ons was het altijd zeer belangrijk om aan dit openruimtefonds geen voorwaarden te verbinden. Ik zou het woord compensatie niet willen gebruiken, maar het is toch wel een waarderingsoefening naar de landelijke gemeenten toe, gemeenten die een inspanning leveren om de open ruimte te vrijwaren. Ik denk dat het absoluut moet kunnen dat de Vlaamse overheid dat zonder voorwaarden valoriseert en herwaardeert.
Het antwoord van de minister is heel duidelijk. Ik denk dat heel veel burgemeesters, over álle partijgrenzen heen, blij zijn. Dit is een goede maatregel, zonder voorwaarden, en stimuleert de gemeenten om de open ruimte inderdaad volop te vrijwaren.
De heer Dochy heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik ben natuurlijk ook zeer verheugd over het antwoord van de minister en vooral over de overtuiging waarmee hij brengt dat er geen voorwaarden gekoppeld zijn aan het openruimtefonds. Ik wil toch wel even benadrukken dat het voor het eerst is sinds de invoering van het zeer bescheiden plattelandsfonds, dat 8 miljoen euro omvatte, dat er effectieve waardering komt voor open ruimte.
Collega Vaneeckhout, er is een duidelijke logica: wie open ruimte aanboort of inneemt, zal natuurlijk minder krijgen uit het fonds. Het is effectief ook een stimulans om de open ruimte te vrijwaren, gelet op het feit dat de berekening gebeurt op de aanwezigheid van de bestaande open ruimte. Waarschijnlijk heeft collega Demir dit wat verward met wat nog voor de boeg staat in het kader van het beleidsplan Ruimte en met het Instrumentendecreet dat nog hernomen moet worden. Daar zullen inderdaad ook nog wel wat budgetten die specifiek gekoppeld zijn aan het vrijwaren van open ruimte, mee ingeschoven moeten worden.
Minister, in elk geval bedankt voor de duidelijkheid. Wij rekenen op een zeer consequente uitvoering hiervan.
Minister Somers heeft het woord.
Ik heb hier drie uiterst verstandige collega-burgemeesters gehoord, die ieder op hun eigen manier de middelen die we vrijmaken voor open ruimte, toejuichen. Ik heb ook een verstandig lid van een lokale oppositie gehoord. Uw positie is me nog niet duidelijk. Mijnheer Vaneeckhout, u sprak over een bocht. U vroeg zich af of er een bocht is gemaakt. In alle eerlijkheid, ik had het gevoel dat u een enorme bocht aan het maken was. Bij het begin van uw betoog vroeg u of ik er toch geen voorwaarden aan ging koppelen. Dat was de start van de vraag: u vroeg me toch geen voorwaarden te koppelen aan het openruimtefonds. Toen ik zei dat ik er geen voorwaarden aan koppelde, was uw bezorgdheid – als ik het goed heb begrepen – dat het toch spijtig was dat er geen voorwaarden aan werden gekoppeld omdat open ruimte zo belangrijk was. U moet proberen een beetje consequent te zijn. Wij koppelen er geen voorwaarden aan omdat we denken dat gemeenten in al hun wijsheid – en de heer Vandeput heeft een piste gegeven waar gemeenten in al hun wijsheid ook aan openruimtebeleid kunnen blijven werken – middelen krijgen en die middelen verstandig inzetten. Wij hebben daar vertrouwen in.
Mijnheer Dochy, u hebt gelijk dat het de eerste keer is sinds heel lang dat er ook op landelijkheid zo sterk wordt ingezet. Dat is een knap signaal van deze gezamenlijke Vlaamse Regering.
Men vroeg welke impact dit zou hebben op openruimtebeleid. Deze financiering? In alle eerlijkheid: geen. Ik ga een voorbeeld geven. Er zijn 300 Vlaamse gemeenten, met een gemiddelde omvang van 4000 hectare, dat maakt 12.000 vierkante kilometer. Stel dat je 2,3 of 4 hectare van een gemeente van 4000 hectare ontwikkelt. De impact op de totaliteit van die middelen is uiterst bescheiden. Het feit dat je dit criterium hanteert en dat je afgerekend wordt op dat criterium, versterkt of verzwakt op zich niet het openruimtebeleid. De heer Vandeput heeft een piste aangegeven hoe lokale besturen daar wel mee kunnen omgaan. Er zijn evident andere beleidsmaatregelen.
Ik vind ook dat het mevrouw Demir tot eer strekt dat ze het engagement voor open ruimte in Vlaanderen vanuit haar bevoegdheid ter harte neemt. We zullen er de komende jaren ook meer aan doen. Het is haar kernbevoegdheid om daar mee over te waken. Je mag dus geen verwarring zoeken waar ze niet is. Ik denk dat de Vlaamse Regering in al haar geledingen heel eenduidig is: deze middelen zijn niet geoormerkt. Ze behoren tot de algemene financiering. Er moet geen specifieke verantwoording voor worden afgelegd. Maar ja, deze Vlaamse Regering is bezorgd over de open ruimte en wil een sterk beleid ter zake. Ik heb het volste vertrouwen in collega Demir en zij zal de volgende maanden en jaren heel veel initiatieven ontwikkelen om ons en de lokale besturen daarin bij te staan.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Het was interessant om een beetje inzicht te krijgen in de dynamiek rond de onderhandelingstafel want blijkbaar is toch niet alles zo eenduidig in de tekst terechtgekomen. (Opmerkingen)
Ik ben het ermee eens en daar gaat het in essentie ook over.
Eén ding moet me van het hart. Ik begrijp dat u allerlei manieren zoekt om mij bochten te laten maken, maar dat is absoluut niet het geval. Ons standpunt is heel duidelijk en mijn vraag was ook heel duidelijk.
Wij geloven heel sterk in de autonomie van lokale besturen. Maar als de Vlaamse Regering zegt dat ze belang hecht aan open ruimte en als de oppositie zegt dat er te weinig middelen zijn voor het Instrumentendecreet, dan is het antwoord dat er middelen zijn voor open ruimte in het Gemeentefonds. Als ik vraag naar het resultaat van de middelen in het openruimtefonds voor het behoud van open ruimte, dan zegt u als minister: ‘Eerlijk? Het zal geen effect hebben.’
Eén grote conclusie: dit is geen maatregel voor het behoud van open ruimte. Dit is een maatregel voor de financiering van lokale besturen. Het is uw goed recht om dat op deze manier in te voeren, maar hou dan ook geen pleidooi om te zeggen dat u de open ruimte beschermt, want er zijn te weinig middelen voor open ruimte.
Met alle respect, maar u vraagt daarnet wat mijn rol en hoedanigheid is. Ik was tot drie maanden geleden schepen van Ruimtelijke Ordening in mijn gemeente, de landelijke gemeente Anzegem. Ik heb de afgelopen zeven jaar een traject afgelegd om harde bestemmingen – slecht gelegen woonuitbreidingsgebieden – om te zetten naar zachte bestemmingen om die open ruimte echt te gaan beschermen. En wat is het enige resultaat daarvan? Dat is dat het lokaal bestuur nooit ruimte genoeg heeft om die middelen in te brengen. Dat zal niet zo zijn met het Instrumentendecreet, dat zal niet zo zijn met de gemiddelde 110.000 euro die elke gemeente extra ontvangt. Want met 110.000 euro betaal je geen significante planschade. Dus het resultaat voor de inname van open ruimte zal zowel met dit beleid als met het beleid inzake Omgeving nul zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.