Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over inclusief onderwijs
Verslag
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Het M-decreet is een van mijn stokpaardjes. Het decreet werd goedgekeurd in maart 2014, en uitgerold in 2015. In 2017 zijn de nieuwe ondersteuningsnetwerken uitgerold en vertaald, omdat er toch veel nood was aan extra ondersteuning.
Het M-decreet werd dus aan een hoge vaart geïmplementeerd. Het decreet heeft uiteraard zijn verdiensten, en de eerste verdienste is de verwijspraktijk. Waarom is het M-decreet aanvankelijk in voege gegaan? Men vond dat er veel te veel kinderen naar het buitengewoon onderwijs werden doorverwezen. Kinderen kwamen vaak te snel in het buitengewoon onderwijs terecht omdat ze een taalprobleem of ontoereikende schoolse vaardigheden hadden – om de verkeerde redenen dus. Ook broers en zussen volgden dan vak dezelfde richting, terwijl zij eigenlijk net zo goed gewoon onderwijs hadden kunnen volgen, mits er voldoende omkadering is. Die verwijspraktijk is zeker wat ingeperkt met het M-decreet. Dat is toch een verdienste.
Voor ons is het altijd van belang geweest dat het kind terechtkomt in de onderwijscontext waar het echt hoort. Minister, u kent uiteraard onze leuze: gewoon onderwijs als het kan, buitengewoon onderwijs als het nodig is. De leerlingen die veel extra te doen hebben, komen vaak tekort in het buitengewoon onderwijs, en dat hebben we wel gezien bij de implementatie van het M-decreet. Voor de kinderen die echt heel veel extra nodig hebben, komt ons gewoon onderwijs tekort. Waarom? Omdat zij gewoon niet de omkadering en de middelen hebben van het buitengewoon onderwijs, om de kinderen de zorg te geven die zij nodig hebben.
Het M-decreet zou niet mogen leiden tot een hogere werkdruk. Dat is natuurlijk wel gebeurd. Het mag ook niet leiden tot een daling van het algemene niveau. Ook die dreiging hangt heel sterk in de lucht doordat leerkrachten moeten focussen op kinderen die extra noden hebben en die specifieke maatregelen nodig hebben om te kunnen functioneren. Zo gaat dikwijls hun aandacht weg van de kinderen die in de klas hun plan kunnen trekken en die vaak individueel of zelfstandig aan het werk worden gezet, waardoor zij onvoldoende uitdaging krijgen. Denk maar aan de kinderen die hoogbegaafd of gewoon cognitief zeer sterk zijn.
Minister, in het Vlaams regeerakkoord staat dat het M-decreet wordt afgeschaft. In de komende jaren wordt werk gemaakt van een begeleidingsdecreet. In een nota aan de Vlaamse Regering werden krijtlijnen geschetst voor het verder uittekenen van dit decreet inclusief een definitief ondersteuningsmodel. Hoe zal de overgang van het huidige M-decreet en ondersteuningsmodel naar het nieuwe begeleidingsdecreet verlopen? Op welke manier zult u ervoor zorgen dat alle stakeholders in het onderwijs – leerlingen, ouders, leraren, schooldirecties – tijdig en voldoende worden geïnformeerd? Zal het nieuwe begeleidingsdecreet inzetten op snelle en efficiënte ondersteuning via netoverschrijdende samenwerking?
De heer De Witte heeft het woord.
Minister, ik wil nog twee dingen toevoegen aan de vraag van mevrouw Krekels.
Even ter herinnering: wij zijn Europese koploper met het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs. Dat is een triest record. Geen enkele regio doet het slechter op het vlak van inclusief onderwijs. De VN heeft ons daarvoor op de vingers getikt. “Omdat geen inclusief onderwijs wordt gewaarborgd, blijft het buitengewoon onderwijs al te vaak de enige optie voor kinderen met een handicap”, aldus het VN-comité. Zij vragen dus om een coherente strategie in te voeren inzake inclusief onderwijs met voldoende financiële, materiële en menselijke middelen.
Mevrouw Krekels verwees er al naar: het M-decreet werd ingevoerd met de leuze ‘gewoon onderwijs indien mogelijk, buitengewoon onderwijs indien nodig’. Het wordt met diezelfde bewoordingen nu opnieuw afgeschaft. Dat zijn uiteraard zeer rekbare begrippen. Mevrouw Krekels verwees er ook al naar: er was een groot probleem bij de invoering van het M-decreet, er was geen coherent actieplan, er waren onvoldoende middelen voor aangepast lesmateriaal, begeleiding, extra leerkrachten, opvolging bij de CLB’s. Leerkrachten kregen een pak extra werklast zonder dat ze daarin ondersteund werden. Voor de leerlingen was het vaak een koude douche omdat ze niet op maat begeleid konden worden.
Het regeerakkoord maakt geen echte analyse van al die problemen en zegt louter dat het M-decreet zal afgeschaft worden en vervangen door een ‘echt begeleidingsdecreet’. Eén concrete maatregel is de herinvoering van de autonomie van de school. Inclusie zal geen recht meer zijn, lijkt mij dan, maar opnieuw afhangen van de goodwill van de school.
Het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap (VRPH) bepaalt dat de staten een inclusief onderwijssysteem moeten uitbouwen en het recht op inclusief onderwijs moeten garanderen. Dat recht is natuurlijk niet absoluut. Ouders schrijven hun kind in en de school kan dat weigeren. Daar is een procedure voor. Met de herinvoering van de autonomie van de school lijkt het recht op inclusie wel te verdwijnen en gaan we terug naar een gunst. Graag meer toelichting daarover. Wat wilt u concreet veranderen aan het inschrijvingsrecht?
In uw nota aan de Vlaamse Regering van 25 oktober zegt u dat u achter het principe van inclusie blijft staan, maar in die nota wordt vaak en sterk verwezen naar het buitengewoon onderwijs. Wilt u nu meer inclusie of minder?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb in deze korte tijdsspanne al een initiatief genomen. Ik heb op 25 oktober 2019 de Vlaamse Regering een nota voorgelegd met enkele belangrijke principes die moeten dienen voor het uittekenen van krijtlijnen voor het begeleidingsdecreet. We gaan dus inderdaad uit van de afschaffing van het M-decreet. We gaan over naar een begeleidingsdecreet, met inbegrip van een definitief ondersteuningsmodel.
We zullen dat niet overhaast doen. Ik wil dus heel duidelijk stellen dat de leerlingen die vandaag al recht hebben op ondersteuning, die ondersteuning ook zullen blijven krijgen. Ondersteuners die vandaag hun taak als ondersteuner hebben, kunnen die taak blijven opnemen. Dat wordt gegarandeerd. De beslissing tot die geleidelijke invoering kan de nodige rust en ruimte geven om dat begeleidingsdecreet tijdens het huidige en het volgende schooljaar voor te bereiden en tot besluitvormingsprocessen af te ronden.
Het gaat ten vroegste van start in het schooljaar 2021-2022. We zullen de scholen, leraren en ouders grondig trachten te informeren over het nieuwe decreet. We willen niet dat dat opnieuw een steen des aanstoots zou worden. Want laat ons wel wezen: vanuit het veld werden er verschillende frustraties geprojecteerd op dit decreet. Dat was niet altijd terecht. Maar goed, het is wat het is. Voor de uitrol zullen we alleszins ook voorzien in gerichte nascholing en ondersteuning.
Ik wil niet al te zeer vooruitlopen op de inhoud van het begeleidingsdecreet, maar we gaan vanzelfsprekend wel uit van het behoud van de notie van inclusie. Zoals daarnet gezegd, kun je een nobel principe als inclusie niet altijd op elk moment, op elke dag gestand doen. Je kunt in de praktijk, in het veld, niet voor elk kind, op elk moment, in elke klas, zorgen voor opvang in het gewoon onderwijs. Soms zal het buitengewoon onderwijs inderdaad nodig zijn. En daarom willen we er wel, heel nadrukkelijk, voor zorgen dat de scholen zelf, de klassenraad, veel meer dat beslissingsrecht kunnen opnemen. Zij kunnen er dan met hun beslissingsrecht voor zorgen dat kinderen, die wegens zware zorgen het gemeenschappelijke curriculum niet kunnen volgen, niet worden opgenomen, tenzij met hun ouders overeengekomen wordt dat er een aangepast traject wordt aangeboden.
De Vlaamse Regering heeft in haar beslissing trouwens duidelijk opgenomen dat, indien een school een leerling weigert, ze die beslissing natuurlijk opnemen op grond van objectieve diagnostiek. Een negatieve beslissing kan enkel op voorwaarde van het aantonen van disproportionaliteit van de te treffen maatregelen. Dat lijkt me evident.
De connotatie ‘gunst’ heeft dit dus duidelijk niet. Het inschrijven van een leerling met een beperking mag zeker geen willekeur worden. Dat is echt niet de bedoeling.
We blijven achter het principe van inclusie staan en willen met het begeleidingsdecreet geen stappen terugzetten op dat vlak. We willen gewoon zorgen voor een betere inclusie. En we denken dat dat mogelijk is, ook binnen de bestaande mogelijkheden van het veld. Dat is nodig om het draagvlak te behouden en te bewerkstellingen voor een meer geleidelijke realisatie van inclusief onderwijs. Iedereen, ook de grote pleitbezorgers van het decreet, zijn het er wellicht mee eens dat het draagvlak serieus is aangetast, om het nog eufemistisch te verwoorden. En dus moeten we daar gewoon in optreden, zonder daarbij de nobele doelstelling van inclusie los te laten.
Het is ook niet de bedoeling om meer leerlingen naar het buitengewoon onderwijs of de buitenschoolse hulpverlening te oriënteren. Daartoe zullen scholen hun basiszorg verder moeten uitwerken met het oog op het creëren van leerwinst voor alle leerlingen op school. Ik heb voordien al verwezen naar modellen zoals ‘Response to Intervention’ die gebaseerd zijn op permanente screening en monitoring van leervorderingen bij leerlingen en gerichte interventie en remediëring in de klas of taakklas in functie van de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Die werkwijze moet zoveel mogelijk leerlingen laten aansluiten bij de algemene leerdoelen. Dat is ook inclusie met een belangrijke maatschappelijke impact.
Dat doet geen afbreuk aan de volwaardige plaats die we willen blijven geven aan het buitengewoon onderwijs voor die leerlingen die het nodig hebben. Dat buitengewoon onderwijs willen we kwalitatief versterken waar nodig.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Bij de overgang van M-decreet naar een begeleidingsdecreet zijn er een aantal belangrijke principes die we in acht moeten nemen. Een van die principes is de ondersteuning die is uitgewerkt in het kader van het M-decreet. Er is de ondersteuning via de ondersteuningsnetwerken, een nieuwe ondersteuning voor de scholen. De bestaande ondersteuningen, namelijk het CLB en de pedagogische begeleiding, hebben we willen versterken. Wat merken we in de praktijk? Die drie willen wel samenwerken, maar zijn toch nog onvoldoende op elkaar afgestemd. Het zal een van de uitdagingen van het nieuwe begeleidingsdecreet zijn om die drie aspecten – ondersteuning, CLB en pedagogische begeleiding – maximaal op elkaar in te stellen. Het ideale zou zijn dat ze zouden samensmelten, maar dat is misschien een overdreven ideaalbeeld dat ik heb, maar samenwerking is wel noodzakelijk. De ene mag het werk van de anderen niet overnemen, maar er mag ook geen vacuüm zijn tussen het hulpaanbod. Voor de school zou het heel gemakkelijk zijn om bij wijze van spreken één telefoon te moeten doen van waaruit men kan bepalen wat de school nodig heeft en wat men kan bieden vanuit het ondersteuning, vanuit het CLB, vanuit de pedagogische begeleiding. Het zou echt een meerwaarde zijn voor scholen zodat de ondersteuning nog veel dichter bij de scholen terechtkomt en ze sneller van die ondersteuning kunnen gebruikmaken.
Mijnheer De Witte, u verwijst naar het VN-verdrag en het buitengewoon onderwijs. Het ene sluit het andere niet uit. Het is niet omdat het VN-verdrag ons een beetje verwijt dat we te weinig inclusief zijn dat het ook klopt. Indertijd hebben wij heel bewust gekozen voor een buitengewoon en een gewoon onderwijs naast elkaar, net om die kinderen die extra zorg nodig hebben, de maximale onderwijskansen te kunnen geven. Het M-decreet heeft ook aangetoond dat, als je bepaalde kinderen niet voldoende omkadering kunt geven, zij niet tot een maximale ontwikkeling komen. Het buitengewoon onderwijs zorgt ervoor dat een bepaald type van kinderen tot een maximale ontwikkeling kan komen dankzij die extra ondersteuning die daar elke dag voorhanden is, in tegenstelling tot wat ‘maar’ mogelijk is binnen het gewoon onderwijs. Het is een belangrijke boodschap die we misschien ook aan de VN moeten duidelijk maken: we zetten op een bepaalde manier echt wel in op die inclusieve maatschappij.
Minister, en wat heel belangrijk zal zijn – u hebt het zelf ook aangegeven –, is de samenspraak tussen ouders, school, leerling en de ondersteuning om te beslissen of een kind al dan niet in het gewoon onderwijs kan zitten. Als een van de actoren die beslissing neemt, moet in samenspraak met de ouders ook snel kunnen worden gereageerd. Als een doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs nodig is, mag dit niet langer dan nodig worden uitgesteld.
De heer De Witte heeft het woord.
Minister, waar ik het zeker mee eens ben is dat het draagvlak voor het M-decreet is aangetast. De hoofdoorzaak is het gebrek aan middelen en het gebrek aan begeleiding. Als we inclusie doen in het gewoon onderwijs zonder extra middelen en zonder degelijke begeleiding, dan is het gedoemd om te mislukken.
De vraag is ook niet voor elk kind, op elk moment, in elke klas. De vraag is meer of minder inclusie. Het afgelopen jaar is het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs gestegen, dus minder inclusie.
Mevrouw Krekels, uiteraard zijn er kinderen die zoveel zorgnoden hebben dat het buitengewoon onderwijs de meest geschikte plaats is, dat wil ik zeker niet betwisten. Er zijn er ook veel waar dat niet het geval is. Kinderen met een autismespectrumstoornis die normaal of hoogbegaafd zijn, kunnen perfect in het gewoon onderwijs functioneren als er voldoende begeleiding is. Het buitengewoon onderwijs type 9 brengt de kinderen niet vooruit zoals ze kunnen vooruit worden geholpen in het gewoon onderwijs. Dan zijn we terug bij dezelfde kwestie: kinderen leren ook heel veel van elkaar. Als je ze samen zet in het buitengewoon onderwijs, dan verstoor je het leerproces. Dan trek je ze naar beneden in plaats van omhoog. Ik pleit dus principieel voor meer inclusie, maar uw antwoord stelt me eerder gerust op dat vlak.
Minister, als ik het goed begrijp, gaat u niets veranderen aan het inschrijvingsrecht. Zoals u het beschrijft, is het de situatie van vandaag, namelijk dat ouders kinderen kunnen inschrijven in een school en dat die school dan met een gemotiveerd verslag de inschrijving kan weigeren, als het echt niet kan. Uit uw antwoord begrijp ik dat dit de situatie blijft. Dan begrijp ik helaas niet goed waarom er in het regeerakkoord wordt gesproken van een herinvoering van de autonomie van de school.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik was een heel klein beetje te laat. Ik heb me gehaast, want ik ben aan het pendelen tussen twee commissies, dus ik hoop dat ik niet in herhaling val.
Minister, voor mij toch ook nog graag eens de verduidelijking. U zegt inderdaad heel expliciet in de nota die naar de Vlaamse Regering is gegaan, dat u geen stappen terug wilt zetten. Ik denk dat dat heel belangrijk is, want in het kader van het VN-verdrag is het essentieel dat er geen stappen terug worden gezet, maar dat we net stapsgewijs naar meer inclusie evolueren. Dan kan er worden gediscussieerd over het tempo en de manier waarop, maar dat standstillprincipe, waarbij men niet achteruitgaat en er geen verworvenheden worden teruggeschroefd, is cruciaal. In dat kader vinden wij ook dat het heel belangrijk is bij wie het beslissingsrecht ligt om al dan niet leerlingen te weigeren. We maakten ons dan grote zorgen over wat daarover in het regeerakkoord stond, namelijk dat het uiteindelijke beslissingsrecht bij de scholen ligt. We willen toch wel graag eens bevestigd zien dat u daar nu misschien op terugkomt, dat u dat nu toch anders ziet.
Een andere vraag gaat over de ondersteuning. U wilt een jaar uittrekken om een nieuw ondersteuningsmodel te ontwikkelen. Ondertussen zal alles lopen zoals het in de vorige legislatuur is geïnstalleerd, met de ondersteuningsnetwerken. Wat ik niet heb gevonden, zijn de budgetten die u uittrekt in het kader van het nieuwe begeleidingsdecreet. Ik heb al eens geprobeerd daarnaar te polsen. Er zijn al een aantal investeringen aangekondigd bij de opmaak van het regeerakkoord en de bijkomende krachtlijnen van de begroting. Daarbij wordt gesproken over besparingen in het secundair onderwijs en investeringen in het basisonderwijs enzovoort, maar waarin is voorzien voor een nieuw begeleidingsdecreet, wetende dat zo’n transitie volgens mij zeker kosten met zich zal meebrengen? Men wil aan het draagvlak werken, maar in de vorige legislatuur is het punt net geweest dat er te weinig middelen waren om de juiste en de gepaste ondersteuning te bieden. Hebben we daar iets gemist? Hebt u daarvoor toch nog in middelen voorzien? Wij denken immers dat dat cruciaal zal zijn om dat draagvlak te vergroten en een nieuw begeleidingsdecreet te laten slagen waar het vorige heeft gefaald, op het gebrek aan ondersteuning.
Ik zou ook graag willen weten op welke manier u de ouders zult betrekken, want ook dat is een cruciaal element in het VN-verdrag, dat principe van ‘niets over ons zonder ons’. Men moet mensen met een beperking dus zeker betrekken bij dat nieuwe begeleidingsdecreet. Hebt u al in een soort pad voorzien, in een traject om de mensen over wie dit gaat zeker te betrekken? Dat lijkt me immers ook essentieel.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik zal het kort houden, want mijn vragen zijn eigenlijk net gesteld door mevrouw Meuleman. Ik heb natuurlijk ook die nota gelezen. Ook wat ons betreft, zitten daar inderdaad wat geruststellende elementen in. Minister, u gebruikt inderdaad de terminologie die nodig is om het VRPH-proof te maken, met name een stapsgewijze evolutie naar meer inclusief onderwijs, geen stappen terug, meer maatschappelijke inclusie. Er wordt ook expliciet gesproken over het feit dat er werk zal worden gemaakt van een verder uitwerken van die basiszorg. Het recht op redelijke aanpassingen wordt bevestigd. Op zich hebben we er ook geen probleem mee dat dat nieuwe ondersteuningsmodel wordt geëvalueerd. Dat is een voorbeeld van ‘evidence-informed’ beleid, dus geen probleem.
Er zijn wat ons betreft inderdaad wel enkele knipperlichten. Dan gaat het over het feit dat scholen unilateraal zouden kunnen beslissen om leerlingen te weigeren, al geef ik toe dat het feit dat u hier zegt dat scholen zullen motiveren waarom leerlingen eventueel toch naar het buitengewoon onderwijs moeten, mij geruststelt. Dan is het natuurlijk wel de vraag hoe we dat gaan definiëren. Wat zijn objectieve criteria, wat is disproportioneel? Dat zijn inderdaad vragen die dan bij het verder uitwerken van het nieuwe decreet aan bod moeten komen.
U hebt me deels gerustgesteld over het feit dat zo’n individueel aangepast curriculum toch veeleer een recht blijft dan een gunst, want zo begon ik het ook te lezen in die nota.
Tot slot zijn er inderdaad ook die vragen naar budget, want dat zal een cruciale voorwaarde zijn voor het welslagen van een nieuw decreet. Daar zijn we het allemaal over eens. En er is inderdaad de participatie. Ik doe dan toch in ieder geval een oproep om bij het uitwerken van een nieuw decreet de ouders, en de betrokken kinderen via hun ouders, zo veel mogelijk te consulteren.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik heb twee korte opmerkingen. Hoe inclusief ons onderwijs in Vlaanderen is, mogen we niet meten aan het aantal leerlingen dat les volgt in het buitengewoon onderwijs. Dat zou een foute manier zijn om ons op die manier te gaan meten.
Ik heb de nota ook gelezen. Ik heb er heel veel vertrouwen in dat de minister samen met deze commissie Onderwijs, alle onderwijsactoren en zeker met de mensen over wie het gaat, een nieuw begeleidingsdecreet kan maken. Dat zorgt er net voor dat die leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, ze ook krijgen.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb weinig toe te voegen. U stelt vragen op basis van de net gelegde krijtlijnen, de basis die is gelegd voor een verdere uitwerking. Die zijn nu goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Op basis daarvan zullen we zorgen voor een decretale uitwerking. Ik zal niet vooruitlopen op bepaalde aspecten. Ik ben het eens met mevrouw Vandromme als het over de cijfers over de diverse types en het buitengewoon onderwijs gaat. Ik denk dat buitengewoon onderwijs niet de enige goede graadmeter kan zijn voor inclusie.
U pikt er de cijfers van type 9 uit. Er zijn andere cijfers die wel van een daling spreken. Ze zijn ook niet zo uniform als het over jongeren met een lichte mentale beperking gaat, of over jongeren met leerstoornissen. Bij type 3 zien we dan wel een daling.
Ik wil de cijfers in deze discussie echter niet gebruiken als graadmeter. Inclusie blijft wel ons uitgangspunt. Het is een recht en geen gunst.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil toch nog wel iets toevoegen aan de discussie. We hebben in het regeerakkoord toch wel heel bewust geschreven dat we het M-decreet zullen afschaffen. We hebben echt wel die woorden gebruikt om een duidelijke trendbreuk te maken met het nieuwe begeleidingsdecreet dat er aankomt. Waarom is dat zo belangrijk? Een van de noodkreten bij het M-decreet was dat leerkrachten hun klas niet meer konden beheersen. In een gewone klas zitten hoe dan ook al heel veel verschillende kinderen, plus kinderen met leerproblemen zoals dyslexie en dyscalculie. Laat het ons leerlingen met eenvoudigere leerproblematieken noemen, die sowieso al in elke klas zitten. Dan komen er nog een x aantal kinderen bij met veel specifiekere begeleidingsbehoeften. Onderschat toch niet wat dat voor een leerkracht betekent. We hebben gezien dat dit door het M-decreet een omvang heeft gekregen die de leerkrachten niet meer konden hanteren. Daardoor trekken we uiteraard aan de alarmbel, want dat M-decreet is veel te ver gegaan.
U sprak over het gemeenschappelijke curriculum ten opzichte van het individuele curriculum. We moeten er echt van uit durven te gaan dat het gemeenschappelijke curriculum de norm moet zijn, mits we een aantal specifieke maatregelen hanteren. Als ik dat zo frank mag zeggen, minister. Als je zegt dat een kind maatregelen nodig heeft om in het onderwijs te kunnen volgen, dan moeten we zoveel mogelijk betrachten dat het kind het gemeenschappelijke curriculum gaat bereiken. Een individueel curriculum kan, maar dat kan alleen als dat haalbaar is voor die leerkracht, als dat individuele curriculum binnen een bepaalde context blijft. Als het te veel afwijkt van het gemeenschappelijke curriculum, dan is dat voor het kind niet leuk, want het beseft ook dat het afwijkt van de andere kinderen, dat het niet meekan en dat het daar voortdurend mee geconfronteerd wordt. Maar het is op den duur ook voor de leerkracht niet haalbaar. Als je, in een klas van twintig, vier, vijf of zes kinderen hebt met een individueel curriculum en daarnaast ook nog kinderen met allerlei andere noden, dan kom je er als leerkracht niet. Dan mag je nog zo’n goed klasmanagement hebben, als dat veel te ver van elkaar afwijkt, dan lukt dat niet. Dat is het belangrijke dat we in dat nieuwe begeleidingsdecreet moeten meenemen. Het individuele curriculum kan, als het niet te veel afwijkt van het gemeenschappelijke. Het gemeenschappelijke curriculum moet de norm blijven, ook als men specifieke onderwijsmaatregelen nodig heeft. Daarop moeten we ons enten.
Als we dat doen, zullen we wel in voldoende ondersteuning kunnen voorzien via de ondersteuningsnetwerken, via het CLB en via pedagogische begeleiding. Als we dat niet doen, zullen we er niet komen. Dan zullen we veel meer mensen moeten inzetten en moeten we van ons gewone onderwijs eigenlijk buitengewoon onderwijs maken. En ik denk, minister, dat we daarvoor niet voldoende middelen opzij zullen kunnen zetten en dat dat ook niet de bedoeling kan zijn.
De heer De Witte heeft het woord.
Ik denk dat mevrouw Krekels net de kern van inclusie ondergraaft. Dat is een heel raar betoog, moet ik zeggen. (Opmerkingen)
Ik denk dat u er een totaal andere visie op hebt.
Uiteraard is het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs niet het enige criterium, maar het is natuurlijk wel een belangrijk criterium dat we mee moeten nemen, want anders wordt het allemaal wel heel vaag en onduidelijk of we nu goed of niet goed bezig zijn.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.