Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik had inderdaad ook graag zoveel gezegd over dat tweede luik van samenleven en diversiteit, maar laten we het eerst eens hebben over dat eerste luik, het inburgeringstraject voor nieuwkomers. Deze regering – zoals we tijdens de vorige vergadering ook al hebben gezegd – richt immers haar blik op het Noorden en inspireert zich duidelijk op het Nederlandse model wat het inburgeringsbeleid betreft.
Dat betekent dat het nieuwe Vlaams inburgeringsbeleid in de toekomst drie cruciale pijlers met dat Nederlands beleid zal delen. Ten eerste de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige. Dat betekent eigenlijk dat de inburgeraars zelf moeten betalen voor hun inburgeringscursussen en -examens. Ten tweede wordt er een gestandaardiseerd examen ingevoerd voor taal en maatschappelijke oriëntatie. Ten derde komt er een resultaatsverplichting in de plaats van die eerdere engagementsverplichting.
Ik vind het daarom bijzonder de moeite waard om eens te kijken hoe Nederland dat beleid intussen evalueert. Op vraag van het bevoegde ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werd immers nog niet zo lang geleden een onderzoek uitgevoerd naar dat beleid anno 2018. Het is een vrij lijvig document geworden. Ook met het oog op de beleidsvoorstellen in het regeerakkoord vind ik dat dit onderzoek een aantal heel interessante conclusies trekt.
Ten eerste constateren de onderzoekers een compleet gebrek aan samenhang tussen enerzijds het Nederlandse inburgeringsstelsel en anderzijds andere bevoegdheidsdomeinen zoals onderwijs en de participatie van mensen met een migratie-achtergrond. Ten tweede stellen ze vast dat de verwachting van eigen verantwoordelijkheid niet realistisch is voor een grote groep inburgeraars omdat ze hun weg niet vinden in het inburgeringsstelsel. In alle eerlijkheid: in Nederland moeten ze ook wel veel meer de eigen regie in handen nemen. Ze bouwen ook schulden op als gevolg van het leenstelsel dat daar bestaat. Tot slot, en dat is voor ons in Vlaanderen de meest relevante conclusie, blijkt dat het systeem van resultaatverbintenis zijn doel totaal voorbijschiet en eigenlijk vooral een aantal perverse effecten heeft.
Hiervan geven de onderzoekers een aantal voorbeelden. Ze beschrijven onder andere hoe de nadruk op sanctionering ervoor zorgt dat inburgeraars niet op een zo hoog mogelijk niveau taalexamen afleggen, maar kiezen voor A2 uit vrees niet op tijd te slagen. Ze hebben namelijk een termijn opgelegd gekregen. Ze zouden misschien wel B1 kunnen halen, maar kiezen uit schrik dat ze daarvoor niet zullen slagen, gemakshalve voor A2. Voor een ander deel van de inburgeraars blijkt een taalexamen op niveau A2, zoals ook hier vastgelegd werd, totaal onhaalbaar. In Nederland – en dat vind ik wel interessant – bestaat voor inburgeraars die niveau A2 niet halen, of inburgeraars die niet slagen voor andere onderdelen van het inburgeringsexamen, zoals maatschappelijke oriëntatie en oriëntatie op de arbeidsmarkt, een ontheffingsgrond op basis van aantoonbaar geleverde inspanningen. Het onderzoek stelt vast dat de basis om die ontheffing te geven eigenlijk buitenproportioneel en demotiverend is.
Dan is er nog de kostprijs van inburgering. In Nederland in de vorm van een lening voor het betalen van je inburgeringstraject en/of eventuele boetes als je niet op tijd klaar bent. Die wordt expliciet benoemd als contraproductief en geen efficiënt middel om inburgering te stimuleren.
Op basis van al deze vaststellingen komt Nederland terug op zijn inburgeringsbeleid, dat door Nederlandse beleidsmakers letterlijk ingewikkeld en niet effectief wordt genoemd. Nog los van het feit dat deze conclusies mij alleen maar sterken in mijn overtuiging dat de huidige Vlaamse Regering in haar nieuwe inburgeringsbeleid de bal compleet misslaat, roept het lezen van dit onderzoek ook veel vragen op over de concrete implementatie van het beleid dat de Vlaamse Regering beschrijft in het regeerakkoord.
Voor alle duidelijkheid, en ik zal dat hier blijven herhalen: wij zijn absolute voorstanders van verplichte inburgering. We zijn echter niet overtuigd van de methode die jullie hier in het regeerakkoord naar voren schuiven, omdat we denken dat dit absoluut niet de manier is om, zoals u het daarnet omschreef, ‘sneller en beter te laten inburgeren’.
Ik heb een aantal vragen om verduidelijking en een aantal vragen over de consequenties.
Kunt u me eens uitleggen wanneer een inburgeraar aan zijn inburgeringsplicht voldoet?
Zal er ook in het nieuwe Vlaamse inburgeringsbeleid een ontheffingsgrond voorzien worden op basis van geleverde inspanningen, zoals in Nederland, of moet een inburgeraar ad vitam aeternam examens blijven afleggen tot hij of zij geslaagd is voor zowel het examen NT2 (Nederlands als tweede taal) als het examen Maatschappelijke Oriëntatie (MO)? Moet hij of zij dan voor elke nieuwe poging 90 euro per examen betalen? Als er een dergelijke ontheffingsgrond zou worden voorzien, hoe definieert u dan ‘aantoonbaar geleverde inspanningen’?
Nog een vraag ter verduidelijking: wanneer krijgt een inburgeraar een inburgeringsattest? Ik heb het regeerakkoord nog eens bekeken. Als ik het goed heb begrepen, zijn er vier onderdelen of voorwaarden om dat inburgeringsattest te krijgen. Kunt u me, naast de twee examens waarvoor men moet slagen, uitleggen hoe het zit met die twee andere onderdelen? Het gaat dan over dat project om een netwerk uit te bouwen en het oriënteringstraject dat men bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) moet volgen.
Wat zijn nu de consequenties wanneer een inburgeraar niet slaagt voor een of beide examens binnen de vastgelegde termijn die in het inburgeringscontract staat? Moet hij of zij dan de lessen opnieuw volgen en betalen voor een cursus? Of mag hij of zij onmiddellijk opnieuw een betalend examen afleggen? Binnen welke termijn is dat dan? Wat zijn de consequenties wanneer een inburgeraar nooit slaagt in een of beide examens? Wat zijn de consequenties wanneer een inburgeraar nooit dat inburgeringsattest haalt?
In Nederland bestaat er een systeem van boetes als een inburgeraar niet op tijd aan zijn inburgeringsplicht heeft voldaan. Vlaanderen voert dat soort boetes niet in. Zal het huidige systeem van administratieve boetes blijven bestaan voor het niet naleven van het inburgeringscontract?
In tegenstelling tot Nederland is Vlaanderen niet van plan om een leningssysteem in te voeren voor inburgeraars die daarmee hun traject willen betalen. Minister-president Jambon kondigde al aan dat het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW) eventueel wel kan tussenkomen als een inburgeraar zijn cursus of examen niet kan betalen. Zijn de gemeenten of de OCMW’s daarover geconsulteerd? Ontvangen zij hiervoor ook financiële compensaties?
Tot slot, en dat is eerder een punctuele vraag, moeten vluchtelingen ook een betalend inburgeringstraject volgen?
Bedankt, mevrouw Goeman, voor deze vrij uitvoerige vraag. Op een bepaald moment dacht ik dat we de positie van de Tweede Kamer aan het innemen waren, om het Nederlands inburgeringsbeleid te evalueren. Het is misschien niet slecht om eens ergens anders uw mosterd vandaan te halen na de oranje-uitbarstingen, of ontboezemingen, die we daarstraks gehad hebben.
Minister Somers heeft het woord.
Dank u, voorzitter. Ik wilde hierbij eigenlijk aansluiten. Sinds 1585 of 1648, met het Verdrag van Münster, of 1830, zijn we geen deel meer van Nederland. Sommigen betreuren dat, anderen zijn daar blij om. Ik laat dat in het midden.
U bent waarschijnlijk een Bourgondiër.
Ik ben er wat door ontroerd.
U zegt dat we de mosterd in Nederland hebben gehaald, maar ik heb dat nergens in ons regeerakkoord gelezen, hoor. Ik denk dat het Nederlandse inburgeringsbeleid een heel eigen, specifiek karakter heeft, dat op tal van vlakken fundamenteel verschillend is van hoe wij dat in Vlaanderen doen. Zij hebben bijvoorbeeld geen Agentschap Integratie en Inburgering. De trajecten worden vaak door private aanbieders gerealiseerd. De mensen moeten zelf hun weg zoeken in die inburgeringsverantwoordelijkheden. Ze moeten inderdaad betalen. Nederland kent geen inburgering voor rechthebbenden. In de toekomst zullen de asielstatuuthouders niet meer moeten betalen, maar gezinsherenigers nog wel. De bedragen zijn heel anders. Hun beleid is heel anders opgebouwd en kent een heel andere historiek.
Wij hebben onze inburgeringsbeleid niet herdacht en herijkt op basis van het een of ander model. Het is evident dat als we naar het buitenland kijken er heel veel verschillende manieren zijn om met nieuwkomers in de samenleving om te gaan. Het ene land legt nieuwkomers andere verantwoordelijkheden op dan het andere.
Het is heel vaak zo – ik ken dat nog uit mijn cursus rechtsvergelijking – dat we daar een aantal elementen uitpikken en dat we die uit de context trekken om te kunnen zeggen hoe het daar aan toegaat. Als je achteraf dat systeem veel nauwkeuriger bekijkt, blijkt het toch net weer anders te zijn dan we eerst dachten. Ik ben heel voorzichtig om dat soort vergelijkingen te maken. Ik vind het wel interessant dat u dat rapport hebt gelezen. Ik ben ook van plan om tijdens de volgende weken en maanden eens in Nederland te gaan kijken. Ik zal dat hoe dan ook doen, omdat we altijd kunnen leren en daardoor beter kunnen begrijpen wat andere landen doen. Voor alle duidelijkheid: we proberen een eigen logica in onze benadering op te bouwen.
Ik probeer nu op alle vragen te antwoorden. Ik kan dat nog niet op alle vragen doen, omdat wij nog operationele doelstellingen of keuzes moeten maken. We hebben strategische doelstellingen in ons regeerakkoord opgenomen, maar om deze op het terrein en in de praktijk te vertalen, is er nog heel wat overleg nodig. Ik hecht heel veel waarde aan dat overleg, mevrouw Goeman. Er wordt heel vaak gevraagd om rekening te houden met de verschillende actoren, met het middenveld. Hier wil ik op de allereerste plaats rekening houden met mijn administratie, waarmee ik nog grondig moet praten. Ik kan veel van hen leren, dat zijn verstandige mensen.
Ik moet ook eens heel grondig praten met het Agentschap Integratie en Inburgering en met Atlas in Gent. Ik heb sommigen wel al gezien, maar we moeten nog eens echt doorpraten. Ik denk ook aan het Huis van het Nederlands. Er is nu een belangrijk persoon werkzaam op mijn kabinet, maar ik moet ook met hem nog eens wat langer praten. Ik wil met de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) spreken om goed te kijken hoe we het allemaal zullen doen. Ik wil praten met het onderwijsveld. Ik wil het dus op een ernstige manier doen en niet holderdebolder. Ik zal nu geen dingen uit mijn mouw schudden die niet voldoende en ondoordacht zijn uitgewerkt. Laat dat duidelijk zijn.
Dan kom ik nu tot uw concrete vragen. Wanneer voldoet een inburgeraar aan zijn inburgeringsplicht? De inburgeringsplicht bestaat uit vier elementen. Ten eerste, kennis van het Nederlands en slagen op dat examen. Ten tweede, kennis van maatschappelijke oriëntatie en slagen op dat examen. Ten derde, ingeschreven zijn bij VDAB. Hier neem ik al een sluipweg. Wat doen we dan met mensen die onmiddellijk actief zijn op de arbeidsmarkt? Moeten die zich nog inschrijven bij VDAB? Dat is een praktisch probleem. Alleszins is het minimum minimorum om binnen de twee maanden ingeschreven te zijn bij en georiënteerd te worden door VDAB naar ofwel de arbeidsmarkt ofwel een opleiding. Ten vierde is er het participatieproject dat men doorlopen moet hebben. Hoe zal dat concreet werken? Hoe lang moet dat zijn? Hoe intensief moet dat zijn? Men moet er op een actieve manier aan deelgenomen hebben. Wie dit doet, is aan zijn inburgeringsplicht tegemoetgekomen en kan zijn attest krijgen.
Uw tweede vraag gaat over de ontheffingsgrond. U verwijst ook naar Nederland. U vraagt dat als ik een examen invoer en er 90 euro voor vraag, wat er dan gebeurt met een persoon die niet slaagt voor dat examen. U had op dat vlak ook een vraag naar de termijn. Wat zullen we doen? Er zal een intakegesprek worden gevoerd met de nieuwkomer, wat vandaag ook al zo is. Er wordt gekeken naar het intellectuele niveau en of die persoon – heel scherp gesteld – analfabeet is of niet. Daarvoor moet een heel andere cursus voor taalverwerving gevolgd worden. Is die persoon hoog- of laagopgeleid? Op basis daarvan wordt die persoon georiënteerd naar het juiste niveau voor de cursus Nederlands en Maatschappelijke Oriëntatie.
Er wordt dan ook een tijdspad afgesproken waarbinnen de persoon met die capaciteiten binnen zoveel maanden of binnen een jaar in staat moet zijn om de twee examens met vrucht af te leggen. Als die persoon na elf of twaalf maanden door omstandigheden aangeeft daar nog niet geraakt te zijn, dan moeten we kijken of het mogelijk is om een korte verlenging toe te staan. Ik wil dat nog verder uitdiepen. Dat zijn praktische modaliteiten waar ik nog naar wil kijken en waar ik nu niet op wil vooruitlopen.
Als die persoon dan het examen aflegt, maar niet slaagt, wat gebeurt er dan? Het regeerakkoord is op dat punt duidelijk: die persoon moet dan opnieuw het examen afleggen. De logische vraag die u stelt, is of die persoon dan opnieuw de cursus moet volgen. Ik zal daar nu nog niet op antwoorden omdat ik dat eerst wil bekijken met mensen uit het integratieveld. Is het bijvoorbeeld mogelijk dat iemand een tweede zit doet waarbij die persoon opnieuw 90 euro betaalt en het examen opnieuw doet? Of moet die persoon 90 euro betalen om opnieuw een cursus te volgen en dan 90 euro betalen om examen te doen? Ik wil dat verder uitklaren. Ik ben daar nog niet uit. Ik wil eerst van de praktijkmensen horen wat het meest efficiënte en effectieve is. Misschien zijn de twee mogelijk, twee sporen die naast elkaar lopen. Ik zal dit verder bekijken. Alleszins is het zo dat telkens wanneer men examen doet, men 90 euro zal moeten betalen.
Dan is er uw vraag die naar het Nederlandse voorbeeld verwijst. Wat doe je met iemand die drie of vier keer niet slaagt? Zijn er ontheffingsgronden? U moet weten dat er vandaag al systemen bestaan voor heel specifieke groepen waarvoor uitzonderingsmaatregelen gelden. Ik geef het meest extreme voorbeeld van iemand die niet de intellectuele capaciteiten heeft en bijvoorbeeld minderbegaafd is. U kunt zich voorbeelden voor de geest halen waarbij het niet correct is om aan die persoon een dergelijk inburgeringstraject te vragen. Zullen we op een bepaald moment werken met een ontheffingsgrond of niet? Ik zal daar opnieuw niet op antwoorden. Dat is een relevante vraag, maar ik wil eerst heel goed nakijken wat we al dan niet kunnen doen.
Evident zal onze leidraad altijd – mevrouw Goeman, u weet dat van mij – de redelijkheid zijn. We zullen nooit onredelijk zijn. Een inburgeringstraject is nooit pestgedrag, maar redelijk.Tegelijkertijd moet het voldoende intensief en aanklampend zijn.
Uw vraag wanneer men een attest krijgt, heb ik al beantwoord. Wat zijn de consequenties als men niet slaagt? De consequenties heb ik al vernoemd: je zult je examen opnieuw moeten doen. De consequentie staat in ons regeerakkoord: de informatie over slagen of niet slagen gaan we in elk geval doorgeven aan de federaal bevoegde autoriteiten. Die kunnen in hun analyse van de status van de persoon daar al dan niet rekening mee houden. Voor hen die met vrucht hebben meegewerkt en slagen in hun inburgeringstraject is dat een positief gegeven. Voor hen die dat niet doen – die verzaken of niet opdagen – zal dat een element kunnen zijn in hun dossier. Dat is een federale materie. Het enige dat we daar kunnen doen, is de informatie op een gestructureerde manier aan de federale overheid bezorgen.
Het systeem van de boetes dan. We gaan inderdaad geen boete geven aan mensen die niet slagen. Dat is te gek voor woorden. We gaan wel een boete geven aan mensen die niet opdagen. Dat systeem bestaat vandaag al. Soms zijn dat zware boetes, en terecht. Als de overheid in u investeert, is het minste wat we van u mogen verwachten dat u de lessen volgt en er aanwezig bent. Dat systeem gaan we zeker behouden.
Inzake het niet betalen hebben we een andere context dan die in Nederland, waar sommige mensen tot 10.000 euro moesten lenen. Hier spreken we over bedragen van een andere orde, die nog altijd wezenlijke bedragen zijn, maar toch meer binnen de mogelijkheden liggen van mensen om dat zelf te financieren. Het is trouwens ook een van de redenen waarom we in het begin niet twee keer 180 euro vragen, maar twee keer 90 euro. Er zijn twee redenen waarom we dat doen.
Ongeveer de helft van de mensen die een cursus MO of Nederlands volgt, doet dat op vrijwillige basis. Ze zijn niet verplicht om dat te doen, bijvoorbeeld mensen uit Polen die snel Nederlands willen leren. Zij zullen 90 euro moeten betalen. Zij kunnen ervoor kiezen om dat examen niet af te leggen omdat dat voor hen niet belangrijk is, omdat ze gewoon Nederlands willen leren of een beter inzicht krijgen in onze samenleving via de cursus Maatschappelijke Oriëntatie. Daarom vragen we maar 90 euro in het begin en nog eens 90 euro voor het examen.
Misschien zal het voor een aantal mensen gemakkelijker worden om dat uit eigen zak te betalen. In het begin betalen ze 90 euro en pas één of anderhalf jaar later betalen ze die tweede 90 euro of die tweede 180 euro. Als je met twee bent, is dat twee keer 360 euro. We hebben dit gedaan omdat we ervan uitgaan dat nogal wat mensen dat zullen kunnen.
Op de vraag of men dan terugvalt op het OCMW heeft minister-president Jambon de huidige regelgeving beschreven. Als je hulpbehoevend bent en je hebt geld nodig, dan kun je naar het OCMW stappen. Het OCMW heeft een universele verplichting om die mensen te ondersteunen. In de komende weken zal ik proberen nogal wat burgemeesters te zien en samen met hen zal ik nadenken over andere creatieve pistes. Ik wil daar nu nog niet op vooruitlopen, maar ik denk dat er andere, positieve en creatieve pistes te vinden zijn.
Moeten vluchtelingen ook een betalend inburgeringstraject volgen? U weet dat asielzoekers geen inburgeringsplicht hebben in ons land. Erkende politieke vluchtelingen hebben wel degelijk een inburgeringsverplichting. Ook zij moeten net als alle anderen die bedragen betalen.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, ik heb nooit gezegd dat het nieuwe Vlaamse beleid een kopie is van het Nederlandse beleid. Als je de twee naast elkaar legt, is het wel duidelijk dat er een aantal parallellen te trekken zijn in de principes. De belangrijkste parallel is als het gaat over de resultaatsverbintenis en het feit dat mensen voortaan zullen moeten betalen, zowel voor hun cursus als voor hun examen. In die zin lijkt het dom om niet te kijken naar de lessen die in Nederland worden getrokken uit soortgelijke beslissingen.
Ik begrijp dat u niet alle antwoorden kunt geven en dat er nog verder moet worden nagedacht, maar ik hoop toch dat u die principes niet hebt vastgelegd zonder te hebben doorgedacht over wat de consequenties van bepaalde principes zijn. Die zijn wel noodzakelijk.
Ik heb deze vraag om uitleg om twee redenen gesteld, ten eerste om duidelijkheid te krijgen over een aantal zaken. Ik vond dat het regeerakkoord eigenlijk niet heel duidelijk was over wanneer een inburgeraar nu voldoet aan zijn inburgeringsplicht. Uit uw antwoord heb ik begrepen dat je aan je inburgeringsplicht voldoet als je een inburgeringsattest hebt. Voor dat inburgeringsattest moet je voldoen aan de vier onderdelen, waaronder slagen voor die twee examens.
Gaan mensen dan eindeloos opnieuw moeten proberen te slagen voor dat examen? Bij MO kun je je nog voorstellen dat mensen, eventueel via een cursus of gewoon door het opnieuw te proberen en de bolletjes juist te kleuren, wel slagen, maar voor mensen die geen A2-niveau halen voor Nederlands, is het niet zo dat ze de dag erop opnieuw een examen kunnen afleggen. Ze moeten de taal beter leren beheersen en daar gaan vaak extra lessen aan vooraf. Dat is belangrijk, want dat gaat natuurlijk extra financiële implicaties hebben. We hebben nu overal gelezen dat een inburgeringstraject 360 euro gaat kosten, maar voor wie vastzit in een vicieuze cirkel van lessen en cursussen loopt dat snel veel hoger op.
In het hoofdstuk over inburgering en integratie staat er ook dat mensen niet alleen moeten voldoen aan nieuwe verblijfsvoorwaarden, maar ook aan hun inburgeringsplicht om onder andere toegang te krijgen tot de zorgpremie en de voorrangsregeling in residentiële ouderenzorg. Dat is allemaal niet onbelangrijk, want dat maakt voor mij allemaal deel uit van een integratietraject op langere termijn. Ik hoop dat daar dus nog eens goed over nagedacht wordt, want ik krijg toch de indruk dat er nog een aantal dingen zijn die vooral symbolisch zijn, streng zijn om streng te zijn, zonder dat er is aangetoond dat die maatregelen ook zullen doen wat ze beweren te zullen doen, namelijk de inburgering en integratie sneller en efficiënter bewerkstelligen.
Wat ons interesseert, is een efficiënt inburgeringsbeleid dat mensen zo goed en zo snel mogelijk de taal aanleert en een plaats geeft in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Daar is er vooral werk aan de wachtlijsten – en ik hoop dat ook dat voor u een prioriteit is. Het lijkt mij wel interessant om te leren van de ervaringen in het buitenland. Misschien kunnen we het daar tijdens de regeling van de werkzaamheden over hebben, maar ik doe een oproep om hoorzittingen te organiseren over inburgeringsbeleid in verschillende Europese landen.
De heer Van Rooy heeft het woord.
U krijgt twee minuten.
Ik zal het echt kort houden, voorzitter.
In The Guardian stond er een reportage over de verplichte inburgeringscursus in Noorwegen. Ik raad iedereen echt aan om die reportage te bekijken, want dat gaat met name over een verplichte cursus ‘Hoe omgaan met vrouwen?’, omdat er nogal veel verkrachtingen en aanrandingen plaatsvonden in een bepaalde Noorse stad, waarvan drie kwart door immigranten. In die reportage wordt een vrouw uit Qatar aan het woord gelaten die die cursussen mee organiseert, een vrouw die weet waar ze over spreekt, en ze zegt over de mannen in die cursus – en ik citeer haar, in het Engels, als u dat goed vindt –: “As soon as they get their residency, they say goodbye to what they were taught.” Ik zal het toch nog even vertalen: zodra ze hun verblijfsvergunning hebben gekregen, vergeten ze wat ze geleerd hebben. Mijn vraag aan u is dan ook of u echt gelooft dat iedereen die hier binnenkomt door het volgen van een bepaalde cursus, zij het over taal, maatschappelijke oriëntatie of de omgang met vrouwen, tot een gewenste Vlaamse modelburger kan worden omgesmeed. Of bent u toch ook wat sceptisch over de mogelijkheid om sommige groepen uit bepaalde culturen via zulke cursussen te kunnen integreren?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik denk dat we allemaal de ambitie delen om een inburgeringsbeleid te willen dat werkt en dat mensen sterker maakt om een plaats te vinden in onze Vlaamse samenleving. In die zin willen we daarover meedenken, maar u weet dat onze fractie bezorgd is over een aantal richtingen die het Vlaams regeerakkoord hierover heeft uitgezet. Wij kunnen niet ontkennen dat een aantal zaken gelijklopen met het Nederlandse model, en ik denk dat het heel belangrijk is om de evaluatie van het Nederlandse model in de gaten te houden. Daar staat immers een hele hervorming op til. Laten we niet de fouten maken die daar gemaakt zijn en dan binnen vijf jaar zeggen: 'We hebben een inburgeringsbeleid dat niet blijkt te werken. Hoe zou dat toch komen?'
Er zijn een aantal wijzigingen op til. De klemtoon verschuift volgens ons van inburgering naar het creëren van extra drempels voor inburgeraars, waarbij we mensen niet sterker maken, maar hen integendeel nog wat zaken voor de voeten gooien om mee aan de slag te gaan. Ik weet dat u in de praktijk ook bezorgd bent over de impact die dat lokaal heeft. Wij zijn heel erg bezorgd dat inburgeraars die het financieel moeilijk hebben, mensen die geen studiecultuur hebben of analfabeet zijn, het alleen maar moeilijker zullen krijgen om succesvol in te burgeren, wat onze gezamenlijke doelstelling is.
Ik heb nog een tweede bezorgdheid. We hebben het daarnet al gehad over die liefde voor de lokale besturen. Ik vrees dat zowel de factuur als de werklast hiervoor zal worden doorgeschoven naar de lokale besturen. We hebben dat in het sociaal beleid ook gezien: de rekening en de begeleiding van mensen komen voor rekening van het OCMW en het Sociaal Huis. Daar ben ik dus erg bezorgd over.
Wij zien ook dat de ambitie er is – en ik rond stilaan af – om de resultaten van die trajecten systematisch terug te koppelen naar de Dienst Vreemdelingenzaken. Dat noopt ons toch tot een paar extra vragen. Wat is de implicatie van een negatief advies aan de Dienst Vreemdelingenzaken? Zouden hierdoor, zeker als het gaat over erkende vluchtelingen, verblijfstitels ingetrokken kunnen worden? Ik denk dat dat niet kan, afgaand op het internationaal recht, dat we allemaal kennen. Hopelijk is dat alvast niet het geval. Als dat niet het geval is en er zijn geen consequenties aan verbonden, wat is dan de meerwaarde van die systematische terugkoppeling naar de Dienst Vreemdelingenzaken op federaal niveau? Of zijn er andere consequenties aan verbonden die we niet kennen? Dan kijk ik met bezorgdheid uit naar uw antwoord.
Minister Somers heeft het woord.
Bedankt voor alle terugkoppelingen. Laat het nog eens heel duidelijk zijn: voor mij zijn een inburgeringstraject en een inburgeringsbeleid erop gericht om mensen te emanciperen en kansen te geven. Als we van mensen vragen om de Nederlandse taal te leren en we willen dat ernstig doen en hen een examen afnemen om na te gaan of het niveau hoog genoeg is en indien niet hen vragen om een tandje bij te steken, dan is dat niet om mensen te pesten. Dan is dat om mensen een echte kans te geven in onze samenleving, om deel te zijn van onze samenleving. Ik heb daar het regeerakkoord niet voor nodig. Ik weet namelijk dat mensen die onze taal niet beheersen, mensen zijn die in een isolement leven. Dat is fundamenteel.
In 2004, toen het inburgeringsbeleid werd ingevoerd, was de minister die daar verantwoordelijk voor was, Marino Keulen, vragende partij om toen al examens in te voeren, om het vrijblijvende karakter weg te nemen. We zijn toen niet verder geraakt dan een inspanningsverbintenis. Ik geloof dat een resultaatsverbintenis belangrijk is, maar dan wel gecorrigeerd en rekening houdend met de intellectuele capaciteiten van mensen, met het feit dat sommige mensen misschien bepaalde cognitieve vaardigheden niet hebben. Daarin moet je een evenwichtig beleid voeren. Een beleid moet altijd in balans, rechtvaardig en fair zijn. Maar dat we de lat daar hoger leggen, dat is volgens mij in de eerste plaats in het belang van de betrokken persoon zelf.
Over hoorzittingen kan ik me niet uitspreken. Die regeling valt onder de taak van het parlement. Maar ik denk: hoe meer informatie we hebben, hoe beter. Ik denk dat het heel interessant en heel nuttig kan zijn om hoorzittingen te houden.
De vraag van de heer Van Rooy is bijna een filosofische vraag. De vraag is: denkt u dat mensen altijd onze waarden, onze maatschappelijke oriëntatie interioriseren en daar goed mee omgaan? Ik nodig u uit om vandaag eens naar de sociale media te kijken, om eens te bekijken wat Vlaamse Vlamingen soms vertellen over vrouwen, over mensen die er anders uitzien, over mensen die zwaarlijvig zijn, mensen met een handicap… Hoe sommige mensen daarover praten, staat heel ver van de waarden van de Verlichting. Ik denk dat ook mensen die een ‘stamboom’ hebben in Vlaanderen soms heel ver weg staan van wat we in die cursussen Maatschappelijke Oriëntatie leren, en dat ook nooit hebben geïnterioriseerd.
Ik herinner me een club van mensen die op een zeker moment ook een uitzending van Pano hebben gehaald. Dat waren hoogopgeleide mensen, mensen die bij ons aan de universiteit zitten. Wat voor ranzigheden die allemaal verkondigden in besloten sociale mediakanalen, dat staat toch ook wel heel ver weg van de verlichtingswaarden die we samen proberen te verdedigen, mijnheer Van Rooy.
Ben ik zeker dat iedereen die waarden interioriseert? Neen, absoluut niet. Maar we moeten ook goed begrijpen dat we het, in onze samenleving, niet altijd eens moeten zijn met de verlichtingswaarden. Maar je moet die waarden wel respecteren en naleven. We kunnen van iemand niet vragen om die waarden te interioriseren, maar men moet ze wel respecteren. Iemand kan dus innerlijk van bepaalde zaken overtuigd zijn die haaks staan op onze grondwaarden, maar toch moet je die grondwaarden in het publieke domein altijd respecteren.
Daarom is het eerst en vooral belangrijk dat we helder en goed communiceren over wat die grondwaarden zijn. Onder de vorige minister hebben we daar al een goede evolutie in gezien. Want vroeger waren die cursussen maatschappelijke oriëntatie te praktisch, of te praktijkgericht: hoe neem ik een bus, wat moet ik doen om mijn kinderen naar school te laten gaan, wat wordt er van mij als ouder verwacht? En dat zijn natuurlijk belangrijke zaken, maar de nadruk lag bijvoorbeeld iets te weinig op de verhouding tussen man en vrouw. Dat werd de voorbije jaren versterkt. En we moeten goed bekijken of we, vanuit de praktijk, nog een tandje bij kunnen steken. Dat lijkt mij belangrijk. Als je vanuit een andere culturele traditie komt, dan is het heel belangrijk dat je goed begrijpt hoe onze samenleving op dat punt in elkaar zit.
Ik denk, in alle eerlijkheid, dat die buddyprojecten, dat peterschapsproject, hier van groot belang is. Want je kunt iemand veel meer meegeven via een contact van mens tot mens, waarbij je samen door een stad wandelt en verhalen vertelt. Je krijgt vaak veel meer mee dan in een klaslokaal.
Wat is de impact van het overdragen van die informatie aan de dienst Vreemdelingenzaken? Ik denk dat dat geen effect heeft op het statuut van de betrokkene. Duidelijker kan ik daar niet over zijn.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Ik heb in een vorig leven een doctoraat geschreven over inburgeringsbeleid, dus deze thematiek interesseert mij natuurlijk bijzonder. Wat mij daarbij altijd is bijgebleven, is dat er een duidelijk verschil is tussen inburgering als voorwaarde – voor toegang tot de samenleving – en inburgering als doel.
In elk inburgeringsbeleid in Europa kunnen we zien dat we steeds meer van inburgering als doel naar inburgering als voorwaarde zijn geëvolueerd. En voor ons is het duidelijk dat wij willen inzetten op inburgering als doel op zich. Wij vinden dan ook dat de overheid moet investeren in dergelijke inburgeringstrajecten, waarin we mensen wegwijs te maken in de samenleving. Maar dat is natuurlijk een politieke keuze.
Dat past ook binnen de filosofie van integratie als tweerichtingsproces. En ja, wij verwachten een inspanning. Maar de overheid kan ook een inspanning leveren om mensen letterlijk welkom te heten, en hen te wijzen op hun plicht. Want wij zijn voor het systeem van boetes: als je het systeem niet volgt, dan is er een probleem.
Maar mensen zelf laten betalen, dat vinden wij niet het juiste antwoord. We zijn er inderdaad van overtuigd dat dit systeem, waarbij we mensen zelf laten betalen, en waarbij de examens als voorwaarde dienen voor de toegang tot bepaalde rechten, vooral extra drempels opwerpt, en contraproductief zal werken bij het sneller inburgeren van mensen. Maar die discussie gaan we gedurende de hele legislatuur blijven voeren, op basis van de feiten en de cijfers die we gaan zien. Ik kijk uit naar de verdere gesprekken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.