Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over de gedeeltelijke overname van de responsabiliseringsbijdragen van Vlaamse steden en gemeenten
Vraag om uitleg over het Denderfonds
Vraag om uitleg over het Denderfonds
Verslag
De heer Ongena heeft het woord.
We hebben het daarnet al gehad over uw grote liefde voor de lokale besturen. Die liefde zal ongetwijfeld wederzijds worden, als ze dat al niet is, want zoals u ongetwijfeld goed weet, draait deze regering de geldkraan open voor onze lokale besturen. Niet alleen houdt men vast aan de groei van het Gemeentefonds met 3,5 procent per jaar, het regeerakkoord voorziet ook in extra middelen voor de pensioenlasten en voor de financiering van de open ruimte. Ook is er 4 miljoen euro voorzien voor de gemeenten Denderleeuw, Geraardsbergen, Ninove en Zottegem. Het zijn belangrijke engagementen die de steden en gemeenten meer ademruimte zullen geven en hen in staat stellen om hun investeringsritme op peil te houden of hun belastingdruk laag te houden. In het ideale geval is het zelfs beide. In ieder geval zijn zeker de burgemeesters blij dat ze deze bijkomende financiële ademruimte krijgen. We zitten nu voor onze steden en gemeenten in een cruciale periode. Ze moeten allemaal flink aan hun meerjarenplan 2020-2025 werken, die tijdens een van de volgende weken naar de gemeenteraad moet gaan. Natuurlijk zijn die extra middelen dan zeer welkom.
Minister, kunt u een overzicht geven van welke extra engagementen de lokale besturen juist mogen verwachten van de Vlaamse Regering? Zullen de lokale besturen al rekening kunnen houden met deze engagementen bij de opmaak van hun meerjarenplan 2020-2025?
Kunt u op korte termijn aan de steden en gemeenten een gedetailleerd overzicht geven van welke bedragen ze mogen inschrijven door deze extra engagementen van de Vlaamse Regering? Zullen er ten slotte voorwaarden gekoppeld worden aan deze extra middelen? Dat is in het verleden wel al gebeurd door bijvoorbeeld te vragen om investeringen op peil te houden of de belastingen niet te verhogen. Zal de Vlaamse overheid daar dus enige voorwaarden aan koppelen?
De heer Vandeput heeft het woord.
Deze Vlaamse Regering geeft meer autonomie aan de lokale besturen, en dat is een goede zaak. Mijn vraag gaat specifiek over het deels overnemen van de responsabiliseringsbijdrage bij de gemeenten die daardoor getroffen werden. De gemeenten die destijds bewust hebben gekozen om over te stappen naar een moderner personeelsbeleid, werden door wetswijzigingen achteraf geconfronteerd met een factuur die als een molensteen rond hun nek hangt of hing, en die maakte elke bijkomende investering nagenoeg onmogelijk.
In die zin is de beslissing van de Vlaamse Regering om de helft van die responsabiliseringsbijdrage over te nemen een ongelooflijk goede beslissing. Het zijn vooral de centrumsteden die met deze last geconfronteerd werden. De gemeenten kunnen de vrijgekomen middelen nu aanwenden om de lokale motor van de vooruitgang in onze maatschappij te vormen. Ik denk dat deze beslissing zeer belangrijk is.
Ik had twee vragen, al worden vragen soms ingehaald door de realiteit. Ik heb begrepen dat het Agentschap Binnenlands Bestuur op 15 of 16 oktober een lijst met de bedragen naar de betreffende gemeenten heeft rondgestuurd.
Het is 16 oktober.
Kunnen de gemeenten die bedragen aldus opnemen in het meerjarenplan dat ze nu aan het opstellen zijn?
Ik herinner me dat in de nota van de heer De Wever, toen hij informateur was, vermeld stond dat de Vlaamse Regering bij de Federale Regering zou aandringen om de andere helft van de responsabiliseringsbijdrage te financieren, of dat de Federale Regering een wetgevend initiatief zou nemen om dat leed een beetje te verzachten. Die bepaling staat niet meer in het regeerakkoord.
Ik kan ook begrijpen dat het regeerakkoord zich toespitst op bevoegdheden die in eigen handen zijn. Minister, kunt u het engagement aangaan om er in uw functie als minister van Binnenlands Bestuur en als voogdijminister van de lokale overheden, in elk geval op het federale niveau voor te pleiten om daarin tussen te komen?
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Voorzitter, viceminister-president, in het Vlaams regeerakkoord is vanaf 2020 een bijkomende financiering opgenomen voor Ninove, Denderleeuw, Geraardsbergen en Zottegem, via het zogenaamde Denderfonds.
Reeds kort na het aantreden van de nieuwe Vlaamse Regering werden de lokale afdelingen door minister Diependaele voorzien van allerhande cijfers. Men vond het echter blijkbaar nog steeds niet nodig om de Vlaamse volksvertegenwoordigers, tenminste zij die behoren tot de bescheiden Vlaams Belangfractie, deze informatie te geven.
Er is ondertussen ook heel wat ongenoegen merkbaar op het terrein, vooral met betrekking tot de selectie van deze gemeenten. Het is hoogdringend tijd dat men de handboeken Aardrijkskunde aanpast, want het is merkwaardig dat Zottegem, naast Ninove, Geraardsbergen en Denderleeuw, nu blijkbaar ook al tot de Dendervallei behoort. Maar goed, ik besef dat het feit dat de heer Diependaele in Zottegem woont daar niet vreemd aan is en dat hij in de beste ‘eigen volk eerst’-traditie zijn eigen gemeente goed heeft bediend.
Het viel dus te verwachten dat diverse gemeenten absoluut niet tevreden zijn met de selectie. Haaltert – met een zeer goede collega van de heer Diependaele –, dat grenst aan zowel Denderleeuw als aan Ninove en dus veel meer te lijden heeft onder de zeer kwalijke gevolgen van de grootstedelijke problematiek vanuit Brussel, is niet te spreken over de gang van zaken. De burgemeester vindt het ronduit oneerlijk en plant blijkbaar politieke acties. Ik weet niet of u haar al op bezoek heeft gekregen, maar dat zit er ongetwijfeld aan te komen. Ook Liedekerke roert zich omdat het uit de boot valt, zowel wat het Randfonds als het Denderfonds betreft. Zo zijn er nog wel een aantal gemeenten meer.
Minister, op basis van welke criteria werden de voornoemde steden geselecteerd? Wat is de concrete verdeling van de middelen over de verschillende steden? Zouden de parlementsleden van het Vlaams Belang de bewuste tabellen nu ook eindelijk in hun bezit kunnen krijgen? Wanneer zullen de gelden effectief ter beschikking worden gesteld? Wordt het bedrag in één keer gestort of wordt dat bedrag gespreid over de volledige legislatuur? Zullen er voorwaarden worden verbonden aan de besteding van de middelen? Wat is de reactie van de minister op de aankondiging van de burgemeester van Haaltert en van andere gemeenten die plannen om een initiatief te nemen zodat zij alsnog zouden kunnen profiteren van de middelen van het Denderfonds? Zijn daar nog wijzigingen mogelijk?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, mijn vraag gaat ook concreet over het Denderfonds. Mevrouw Segers stelde een vraag om uitleg aan minister Weyts over de afstemming tussen het Denderfonds en het Randfonds. Ik bleef wat op mijn honger zitten, en vooral de vragen over het Denderfonds bleven onbeantwoord. Het Denderfonds valt onder uw bevoegdheid, terwijl het Randfonds onder de bevoegdheid van minister Weyts valt. Het lijkt nochtans aangewezen dat er afstemming zou zijn, maar dat is een andere zaak.
Ik heb over het Denderfonds ook enkele vragen. Eerst en vooral kreeg ook ik graag verduidelijking over de gemeentes die door het Denderfonds zullen worden ondersteund. De heren Ongena en D'haeseleer gaan ervan uit dat het over vier gemeentes gaat: Ninove, Geraardsbergen, Denderleeuw en Zottegem. Volgens de laatste gegevens van het Agentschap Binnenlands Bestuur zou het enkel over Denderleeuw, Geraardsbergen en Zottegem gaan. Kunt u dat bevestigen? Is dat een vergissing in de communicatie van ABB? Of ligt het aan mij – wat natuurlijk ook altijd kan?
Vanwaar de keuze voor die vier of drie gemeentes? Vooral Zottegem doet de wenkbrauwen fronsen. Zottegem ligt in de Vlaamse Ardennen en verschilt socio-economisch en demografisch toch wel van de andere drie. Gemeentes zoals Erpe-Mere of Haaltert grijpen dan weer naast het Denderfonds. Liedekerke, Roosdaal of Ternat vallen noch onder het Randfonds noch onder het Denderfonds om geografische redenen, maar er zijn socio-economisch en demografisch sterkere argumenten voor extra ondersteuning. Aalst is een centrumstad, maar krijgt zeker ook te maken met snelle demografische veranderingen en bijkomende grootstedelijke uitdagingen. Op basis van welke criteria werden gemeenten dus ondergebracht onder het Denderfonds?
Ten derde lezen we in het regeerakkoord dat de uitdagingen van de problematiek van de uitdijende effecten van het grootstedelijk gebied inderdaad niet min zijn en dat het fonds de kosten van stedelijke fenomenen als migratie, armoede, werkloosheid en anderstaligheid van migranten moet compenseren. Dat zegt de Vlaamse Regering zelf. Dat lijkt me bijzonder ambitieus met de 4 miljoen euro die jaarlijks is voorzien voor deze vier gemeenten – laat ons daarvan uitgaan. Vandaar stel ik mij de vraag hoe de middelen zullen worden ingezet. Krijgen de gemeenten volledige autonomie over de besteding van de middelen of zullen de middelen gekleurd zijn?
Stelt de Vlaamse Regering prioriteiten voorop? Ik verwijs hier graag naar het opiniestuk van professor Stijn Oosterlynck in De Standaard van 11 oktober 2019. Hij vergelijkt de huidige situatie met de situatie in 1995, toen een gelijkaardig ongenoegen tot uiting kwam in de verkiezingsuitslag. Er werd toen een Sociaal Impulsfonds (SIF) opgericht “om via gerichte investeringen de leef- en omgevingskwaliteit en de sociale cohesie te verhogen. Er werd geïnvesteerd in spijbelcoördinatoren, wijkgerichte dienstverlening, sociale opleidings- en tewerkstellingsinitiatieven, interculturele initiatieven, woonoplossingen voor thuislozen enzovoort. Daarbij was een cruciale rol weggelegd voor sociale organisaties” – het middenveld in andere woorden –, want “de overheid geloofde dat het middenveld nodig was om opnieuw sociale samenhang te creëren in achterstandswijken.” Denkt u met het Denderfonds nu ook in die richting of zijn er andere prioriteiten?
Dank u wel, collega Meuleman. Dat is een hele boterham.
In uw vraagstelling hebt u ook verwezen naar een vraag om uitleg van Katia Segers aan Vlaams minister Ben Weyts over het Randfonds. Mevrouw Segers, we gaan hier nu eerst naar het antwoord van minister Somers luisteren en dan geef ik u de kans om ook te repliceren.
Minister Somers heeft het woord.
Eerst en vooral wil ik alle collega’s bedanken voor de interesse in het lokale bestuursniveau. Ik deel die interesse en ik ben er dan ook heel trots op dat ik minister mag zijn in een regering die de grootste financiële ondersteuning voor lokale besturen organiseert sinds Vlaanderen op eigen benen staat. Er gaat in totaal, wanneer de maatregelen op kruissnelheid zijn, 417 miljoen euro extra naar de lokale besturen tegen 2025. Het gaat soms trapsgewijs, zoals ik straks zal verduidelijken, maar in totaal gaat het om 417 miljoen euro die boven op de 3,5 procent jaarlijkse toename van het Gemeentefonds komt. Dat is een ongeziene inspanning. Ik kan ervan getuigen: ik heb het nooit eerder meegemaakt dat een Vlaamse Regering zo’n grote inspanning doet.
Die inspanning is belangrijk – de collega’s die lokaal actief zijn, zullen dat bevestigen –, omdat de lokale financiën ook sterk onder druk staan, onder meer door de stijgende kosten van de pensioenfactuur, van de brandweerfactuur en van enkele andere zware uitgaven. Bovendien is die inspanning belangrijk, omdat wij een investeringsregering zijn. De Vlaamse overheid gaat de volgende vijf jaar in totaal 1,65 miljard euro meer investeren. Wij hopen en rekenen erop dat deze transfer de lokale besturen blijvend in staat zal stellen om te investeren, weliswaar op een kleinere schaal, maar dichter bij de burger en veel gerichter dan de Vlaamse Regering zelf zou kunnen. Zij investeren in het weefsel van onze lokale gemeenschap.
In totaal gaat het om vier geldstromen richting lokale besturen. Wat zijn die vier stromen nu? Eerst en vooral zijn er de inspanningen op het vlak van de responsabiliseringsbijdragen. Vlaanderen neemt de helft van de factuur voor die bijdragen over van gemeenten, OCMW’s, autonome gemeentebedrijven, havenbedrijven, hulpverlenings- en politiezones, ziekenhuizen en welzijnsorganisaties. Op kruissnelheid gaat het om 282 miljoen euro.
Waarom doen we dat? We doen dat omdat de lokale besturen het enige niveau vertegenwoordigen dat volledig moet instaan voor de financiering van de pensioenen van statutaire personeelsleden.
Ik wil onmiddellijk anticiperen op mogelijke kritiek als men zegt dat dit onrechtvaardig is. Sommige gemeenten of steden krijgen veel geld, andere krijgen minder geld via die compensatie van de responsabiliseringsbijdrage. De realiteit is net andersom.
U weet dat er een historische animositeit tussen Mechelen en Antwerpen heerst, en niet alleen als het over voetbal gaat. Antwerpen krijgt heel veel van die responsabiliseringsbijdragen, maar ik zeg u in alle duidelijkheid dat Antwerpen nog altijd het meeste aan facturen voor pensioenen betaalt. Antwerpen krijgt de helft van de Vlaamse Regering, maar moet die andere helft nog altijd zelf betalen. Dus als Antwerpen in totaal 104 miljoen euro krijgt, dan moet het uit eigen middelen nog altijd 104 miljoen euro betalen. Dat is een grote som. Ik denk dat deze maatregel die de factuur mildert, zeer goed is. Waarom? Omdat de goede leerling eigenlijk een sanctie kreeg.
Sinds ik in 1999 in het Vlaams Parlement zit, heb ik altijd gehoord dat we de gemeenten moesten aansporen om af te stappen van statutair personeel en dat ze voor contractueel personeel en een modern personeelsbeleid moesten kiezen. De steden en gemeenten die dat hebben gedaan, betalen vandaag de hoogste responsabiliseringsbijdragefactuur. De goede leerlingen werden dus op een gegeven moment gestraft. We begrijpen waarom: de pensioenfacturen gaan razendsnel omhoog. Dat weet de heer Vandeput nog door zijn federale carrière. Men zoekt naar middelen om die pensioenen te financieren, maar die facturen komen nu bij de lokale besturen terecht. Zij worden daarmee geconfronteerd en de goede leerlingen van de klas worden gestraft. Het gaat hier over 282 miljoen euro. Dat is de eerste financieringslijn.
De tweede financieringslijn is de lijn die we open ruimte noemen. We vinden open ruimte belangrijk en we weten dat gemeenten met veel open ruimte ook veel kosten hebben. Dat zijn vaak uitgestrekte landelijke gemeenten, die ook op het vlak van infrastructuur voor grote uitdagingen staan. We proberen hen tegelijkertijd aan te moedigen om die open ruimte open te houden. Het gaat over een bedrag van 128 miljoen euro op kruissnelheid.
Wie krijgt dat? Het criterium dat we gebruiken, hebben we niet uitgevonden, het zit vandaag al in het Gemeentefonds als een van de criteria die voor de verdeling van de middelen tussen de gemeenten zorgt. We hanteren dat criterium om die middelen te alloceren, om ze toe te wijzen. Welke gemeenten mogen daar geen beroep op doen? De dertien centrumsteden, en sommige zijn daar zelfs droevig over. De regionale steden zijn geplafonneerd op 6 procent. Alle andere gemeenten zijn geplafonneerd op 13 procent.
De derde financieringslijn of -stroom hebben we in 2017 tot stand gebracht, mevrouw Meuleman. Deze middelen zijn bedoeld voor die gemeenten of kleinere steden die geconfronteerd worden met de grootstedelijke of hoofdstedelijke problematiek. Sinds 2017 worden jaarlijks facultatieve subsidies toegekend aan Vilvoorde, Halle en Dilbeek, als een substantiële ondersteuning aan die verstedelijkte kernen. De afspraak was dat ze die ondersteuning zouden krijgen tot het einde van de vorige legislatuur.
Die gemeenten worden geconfronteerd met de gekende grootstedelijke problematieken. Ze moeten beantwoorden aan vier criteria die we in 2017 hebben bepaald. De gemeenten hebben ten eerste een bevolkingsdichtheid van meer dan vijfhonderd inwoners per vierkante kilometer. Ze zijn dus verstedelijkt. Ze hebben ten tweede het hoogste migratiesaldo van personen met een niet-EU-nationaliteit van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, en ze moeten hierbij tot het hoogste kwartiel van alle Vlaamse steden en gemeenten behoren. Als je in de rangschikking van alle steden en gemeenten bij de hoogste vier staat – dus zij met het hoogste percentage instromers met een niet-EU nationaliteit –, dan is dat het tweede cumulatieve criterium. Het derde criterium is dat ze tot de 25 procent behoren van gemeenten met het hoogste aantal leefloners. Ten vierde moeten zij in de totaliteit van hun bevolking bij het kwartiel horen van gemeenten met het hoogste aantal niet-EU inwoners. Als ze tegelijkertijd aan die vier criteria voldoen, dan kunnen ze een beroep doen op dat fonds. In dat fonds zit ook de stad Ninove. Ook Ninove is onderhevig aan de grootstedelijke problematiek.
De financiering van de drie vorige gemeenten, namelijk Vilvoorde, Dilbeek en Halle, liep maar tot 2019. Wel, we gaan die doortrekken. We breiden het budget uit tot 4,5 miljoen euro, waardoor – evenredig verdeeld naar het aantal inwoners – de drie gemeenten die er tot nu toe een beroep op konden doen, stabiel blijven in hun ontvangsten. Ook Ninove kan een deel van die ontvangsten krijgen.
Ten slotte is er een vierde nieuw financieringskanaal, dat te maken heeft met gemeenten die niet erkend zijn als centrumstad – we weten dat centrumsteden een extra financieringsstroom krijgen – en die ook geen regionale stad zijn. In totaal zijn er – denk ik – 23 regionale steden. Regionale steden krijgen ook een voorafname uit het Gemeentefonds. Gemeenten die daar niet toe behoren, maar meer dan 20.000 inwoners hebben en een mobiliteitsknooppunt zijn voor openbaar vervoer – lees: met minstens 2700 opstappende treinreizigers per werkdag – , krijgen een extra financiering. Als u vraagt waar ik dat criterium vandaan haal en of ik dat verzonnen heb, dan antwoord ik dat dit vandaag een criterium is dat al wordt gebruikt in de financiering van het Gemeentefonds. Dat criterium staat dus al in het Gemeentefonds, onmiddellijk te alloceren. Gemeenten die geen regiostad zijn, geen centrumstad zijn, minstens 20.000 inwoners hebben en 2700 opstappende reizigers, krijgen dus een extra financiering.
Waarom doen we dat, mevrouw Meuleman? We denken groen en duurzaam en we verdichten. We hebben er alle belang bij dat gemeenten die zo'n openbaarvervoersknooppunt hebben, goed functioneren en een aantrekkingspool worden om er te wonen en te werken. Voor die gemeenten is er ook een fonds, namelijk het fonds voor gemeenten met een centrumfunctie en die tegelijkertijd een mobiliteitsknooppunt zijn. Onder dat criterium vallen er drie gemeenten, namelijk Geraardsbergen, Zottegem en Denderleeuw.
U vraagt mij naar het Denderfonds, maar er is geen Denderfonds. In het regeerakkoord is er geen sprake van een Denderfonds. Er is sprake van vier verschillende subsidiestromen die we boven op de bestaande creëren. Respo, open ruimte, grootstedelijke problematiek uitgebreid en doorgetrokken, en kleinstedelijke gemeenten met een belangrijk mobiliteitsknooppunt: dat is wat wij in de komende jaren willen doen.
Dan was er de vraag wanneer de gemeenten geïnformeerd zullen worden en of ze al mogen werken met die middelen, want ze zijn bezig met het opmaken van de meerjarenplanning. Dat is geen gemakkelijke oefening, laat ons daar eerlijk in zijn. Gemeenten willen ook graag niet te somber zijn, want ze willen kunnen investeren. Ze willen ook niet nodeloos besparen op dingen die essentieel zijn, maar ze zullen het toch doen als ze ertoe gedwongen worden. Gemeenten willen het juiste perspectief krijgen.
Mijnheer Vandeput, we hebben allebei een beetje gelijk. Op 15 oktober is de eerste beleidsbrief vertrokken. Op 16 oktober is er een specifieke gekomen. Dat staat ook op de website. Mijnheer D'haeseleer, ik begrijp dat de studiedienst bij het Vlaams Belang nog in opbouw is, maar als u gewoon naar de website Lokaal Bestuur Vlaanderen gaat, dan vindt u van elke gemeente alle informatie. Die site is voor iedereen toegankelijk en u vindt er de exacte cijfers. Ik hoop dat ik uw studiedienst daarmee een dienst heb bewezen.
Het is belangrijk om die uitstekende website toch regelmatig te bekijken, want daar staat heel veel interessante informatie op. Toen ik in de oppositie zat, heb ik daar altijd heel veel gebruik van gemaakt. Als u dat goed doet, kunt u burgemeester worden. Ik deed dat zelf. Ik heb daar geen personeel voor nodig. Als je dat zelf doet, heb je dat beter in de vingers.
Al die bedragen mogen ingeschreven worden in de meerjarenplanning. Je moet wel opletten: het zijn ramingen. De respobijdrage is een raming, die we proberen zo accuraat mogelijk te maken. Het is evident dat het gaat om de helft van wat je effectief moet betalen en bijdragen. Ook voor de open ruimte is er nog een controle nadien, want die open ruimte kan natuurlijk fluctueren.
Vanaf 2020 krijgen de drie gemeenten die een mobiliteitsknooppunt zijn, met meer dan 20.000 inwoners, 2,5 miljoen euro. Het gaat niet om een opbouwend fonds.
Mevrouw Meuleman, u vroeg me of dit vrije of gekoppelde middelen zijn. Deze regering heeft heel veel vertrouwen in de lokale autonomie. Het is van twee zaken een. Ik heb zelf vaak geprotesteerd, toen ik nog op uw plaats zat, tegen van de keizer-kostermentaliteit van Vlaanderen, de betutteling, het wantrouwen, de gedachte lokale bestuurders bij de hand te moeten houden en in een richting te moeten duwen. In alle eerlijkheid: ik geloof daar niet in. Ik denk dat de democratisch verkozen lokale besturen het best geplaatst zijn om te weten wat ze met die middelen moeten doen. Zij gaan daar de meest juiste keuzes maken.
U verwijst naar het Sociaal Impulsfonds, dat een heel interessant instrument was in de jaren 90. Kijk naar de verkiezingsresultaten nadien: als het bedoeld was om een politieke beweging in deze of gene richting mogelijk te maken, zou het jammerlijk mislukt zijn. Er zijn goede dingen gebeurd met dat Sociaal Impulsfonds, maar ik kan u verhalen vertellen over lokale besturen die op het terrein gedwongen werden in bepaalde carcans die haaks stonden op de reële lokale behoeften. Ik geloof veel meer in maatwerk. Dat maatwerk moet geleverd worden door lokale besturen. Wat wij doen, is dus de lokale besturen vrijlaten. Ze moeten wel rapporteren, dat is evident. Ze moeten rapporteren, zeker over het Grootstedenfonds. Ten tweede moet er een speciale rapportering zijn voor die drie gemeenten met hun mobiliteitspunt. Wij vragen dat ze rapporteren, maar die rapportering past binnen de reguliere jaarrekeningen. Die rapporteringslasten zijn dus heel beperkt. Ik denk dat we daarmee een correcte benadering volgen.
De heer Vandeput vraagt me wat we met die andere helft doen en of ik als minister van Binnenlands Bestuur bereid om naar de federale overheid te kijken. Ik denk dat het belangrijk is dat we op de eerste plaats een federale regering hebben. Het is namelijk heel vrijblijvend om van alles te vragen aan een federale regering van lopende zaken. Dus wil ik bij dezen een oproep doen aan iedereen om binnen zijn partijcenakels aan te dringen op een spoedig doorwerken. Ik ga er ook van uit dat de drie partijen van de meerderheid, maar ik denk ook de oppositiepartijen, vanuit een algemeen belang, wanneer ze de kans krijgen om aan een federale onderhandelingstafel te zitten, daar inderdaad zullen pleiten om ook op dat vlak een aantal dingen te doen.
Mijnheer Vandeput, ik denk dat er naast het ‘volfietsen’ van die andere helft nog een andere mogelijkheid is, namelijk de volgende. Lokale besturen betalen aan twee verschillende pensioenkassen: een pensioenkas voor de statutaire ambtenaren en een pensioenkas voor de contractuele ambtenaren. Wat is het probleem? Een gemeente of stad die heel veel contractuelen heeft aangeworven en nog maar weinig statutairen heeft, heeft eigenlijk een te smalle basis om die grote groep gepensioneerde statutairen hun pensioen uit te betalen. Daarom vraagt men van ons een responsabiliseringsbijdrage. Daarom vraagt men: u moet meer betalen, want de bijdragen die u betaalt in 2020 zijn te klein om de gepensioneerden van 2020 te financieren. Natuurlijk, als er nog weinig statutairen zijn, zijn er vaak veel contractuelen, maar slechts weinig contractuele gepensioneerden. Eigenlijk zou een oplossing erin kunnen bestaan dat er tussen die twee pensioenkassen een solidariteitsmechanisme wordt gemaakt. Want gemeenten die vandaag veel contractuelen en weinig statutairen in dienst hebben, en de spiegel daarvan – veel statutairen met pensioen en weinig contractuelen met pensioen, betalen eigenlijk te veel aan die contractuele pensioenkas.
Want je betaalt volgend jaar voor de contractuelen die nu met pensioen zijn, je betaalt niet voor de toekomst. Als daarin een solidariteitsmechanisme kan worden gecreëerd, dan zou al een belangrijk deel van de factuur worden opgevangen. Dat zou een andere piste kunnen zijn, mijnheer Vandeput. Ik suggereer ze alleen. Ik weet dat u tot de hoogste cenakels van uw partij behoort. Misschien kunt u daar die piste ook een keer op tafel leggen. Ik heb ze alleszins ook al met een aantal mensen proberen te delen.
Dat zijn twee manieren waarop de federale overheid misschien een oplossing voor dit probleem kan vinden. De eerste is voor ons de plezantste. De lokale besturen krijgen dan extra geld, maar ik kijk ook naar de financiële situatie van onze federale overheid. De tweede is dan misschien een elegantere manier om hetzelfde doel te bereiken.
De heer Ongena heeft het woord.
Bedankt voor uw omstandige antwoord. Ik denk dat er heel veel duidelijk is geworden. Intussen is de vraag al een beetje door de actualiteit ingehaald. We hebben inderdaad kennis kunnen nemen van de tabellen die op de website van het Agentschap Binnenlands Bestuur staan. Ze zijn zeer duidelijk en geven per gemeente aan hoeveel middelen ze de volgende jaren extra zullen krijgen. Ik nodig mijn collega’s uit om die tabellen grondig te bekijken, want als je die bekijkt, dan snijdt de kritiek dat men alleen extra geld aan de grotere steden zou geven, geen hout. Ik heb niet opgeteld hoeveel gemeenten uit een van die vier potten extra geld zullen krijgen, maar ik denk dat bijna heel Vlaanderen iets krijgt. Het zal niet veel schelen.
Het is dus een heel belangrijke impuls die u aan veel lokale besturen zult geven. Ik denk dat het een goede zaak is dat u daar niet te veel verplichtingen aan koppelt. Er werd naar het SIF verwezen. Ik denk dat we ons allemaal van het SIF herinneren dat dat een gedrocht qua administratieve overlast was. Je had op den duur extra volk nodig om alle rapporten te schrijven, en extra volk nodig om al die rapporten te lezen. Voor de rest werd er niets mee gedaan. Ik denk dat het SIF juist aantoont dat we in die fouten niet moeten hervallen.
Ik heb nog een kleine opmerking over de responsabiliseringsbijdrage. Het is natuurlijk een goede zaak dat u met de Vlaamse Regering dit bedrag met de helft dichtrijdt, maar u verwees zelf naar het toch wel perverse effect van het hele systeem. Ik sluit me wel een beetje aan bij de oproep van de heer Vandeput. Het is leuk dat de Vlaamse overheid financieel bijdraagt, maar het zou natuurlijk beter zijn indien u de oorzaak aanpakt. Ik weet dat dit niet uw bevoegdheid is, maar als we ooit een Federale Regering hebben, zou het toch goed zijn dat u als Vlaams minister van Binnenlands Bestuur de nodige stappen zet en dat u bij de federale minister nagaat of we dat systeem as such niet kunnen herbekijken. Na 2025 loopt dit systeem verder door. Wat gaan we dan doen? Moet de nieuwe Vlaamse Regering de helft van de responsabiliseringsbijdrage blijven financieren? Ik denk dat het beter is dat we ten gronde kijken hoe we dit systeem as such kunnen verbeteren.
De heer Vandeput heeft het woord.
Ik bedank u voor uw verduidelijkingen.
Ik onthoud een paar dingen. Ten eerste onderschrijf ik helemaal uw pleidooi om na-ijver tussen gemeenten te voorkomen. De responsabiliseringsbijdrage maakt ook deel uit van een solidariteitssysteem waarbij men voor elkaar betaalt. Dat is nu eenmaal zo. U hebt de cijfers ook aangehaald, en ik zie dat de grote gemeenten en de gemeenten die vroeger de stap naar contractueel personeel hebben gezet, meer responsabiliseringsbijdragen betalen en nu meer aanspraak kunnen maken.
Anderzijds is 52 procent van mijn eigen gemeente, een centrumstad, open ruimte. Van dat fonds krijgen wij dan weer niets, daarvan zijn we uitgesloten. Ik denk dat er dus voor elke Vlaamse gemeente wel goede maatregelen zijn genomen.
De andere mogelijkheid die u aanhaalt, wil ik zeker eens met onze studiedienst bekijken. Feit is dat als we dit probleem duurzaam willen oplossen, we de pensioenen ook duurzaam zullen moeten aanpakken, hoe moeilijk dat ook is. Dat maakt vandaag geen deel uit van de bevoegdheden op het Vlaamse niveau. U gaat ons natuurlijk van ver zien komen als ik u vraag om op het federale niveau tussen te komen, maar dat neem ik er graag met de glimlach bij. Het is in het belang van alle Vlamingen, van alle mensen die gewerkt hebben, nog zullen werken en moeten bijdragen voor pensioenen, dat er maatregelen worden genomen.
Tot slot heb ik nog een suggestie, minister. Het behoud van de groei van het Gemeentefonds en de verschillende kredietlijnen die geopend zijn, hebben een directe impact op het lokale niveau. Als we het lokale niveau willen beschouwen als zijnde het niveau bij uitstek waar investeringen gebeuren die rechtstreeks onze burgers ten goede komen, dan moeten we dat ook duidelijk maken. Voor de burger lijkt dit vandaag heel ver weg. Responsabiliseringsbijdrage ambtenaren: wat is dat allemaal? Het komt er wel op neer dat door de maatregelen van de Vlaamse Regering, de lokale overheden middelen overhouden of meer middelen kunnen besteden aan dat wat de burger onmiddellijk impacteert. De afstand tussen de responsabiliseringsbijdrage enerzijds en het herstellen van het trottoir in de straat anderzijds, is niet zo groot. Voor deze regering ligt daar een enorme opportuniteit op het vlak van communicatie om dit aan de burger duidelijk te maken.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerige antwoord. U moet zich vooral geen zorgen maken over onze studiedienst. Nog voor de cijfers werden gepubliceerd op de website Lokaal Bestuur Vlaanderen, werden ze wel al tot in detail bij de lokale gemeentebesturen verspreid. Qua respect ten aanzien van parlementsleden kan dat wel tellen. Als u in de komende jaren op die manier verkiezingen blijft winnen, dan zou het weleens kunnen dat uw studiedienst er even groot zal uitzien als onze studiedienst tot voor mei 2019.
Wat uw selectiecriteria betreft, moet ik u echt proficiat wensen. Uw studiedienst heeft blijkbaar een aantal criteria gevonden waar enkel de gemeenten Denderleeuw, Ninove, Geraardsbergen en uiteraard ook Zottegem toevallig aan voldoen. Ik weet niet wie dat uitgedacht heeft. Ik weet niet of de parameter van 2700 mensen die dagelijks opstappen al dikwijls is gebruikt. Mij lijkt die in elk geval nieuw. De enige reden waarom Zottegem in de centen deelt, is dat de minister van Financiën er woont. Trouwens, hij heeft kort nadien ook de argumentatie naar voren gebracht waarom Zottegem zou kunnen genieten van dat fonds. Hij zei dat dit proactief was, tegen de problemen die komen. Er was van parameters absoluut geen sprake.
Als het natuurlijk een fonds is dat proactief moet werken en moet dienen voor de problemen die komen, dan zou ik voorstellen dat u een fonds opricht dat geldt voor heel Vlaanderen. Als u zo blijft doorgaan met het lakse immigratiebeleid en de massale instroom van grotendeels niet-integreerbare nieuwkomers, dan zullen alle Vlaamse gemeenten op relatief korte termijn te maken krijgen met dezelfde problematieken.
De essentie van de zaak is dat het hier vooral over gemeenten gaat – Zottegem even buiten beschouwing gelaten – met een gemiddelde van 30 procent voor het Vlaams Belang, met een uitschieter in Ninove tot 40 procent. Daar gaat het over. De schrik zit er goed in sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 2018. Op alle partijbureaus was het bibberen en beven in de hoop dat het cordon toch niet zou sneuvelen in Ninove. Daar gaat het over. Met die middelen wil de Vlaamse Regering vermijden dat in 2024 in die gemeenten het cordon sanitaire zal sneuvelen.
Ik vrees echter dat geld alleen dat niet zal kunnen verhinderen, want de mensen in de steden die u hebt opgenoemd, willen niet alleen integratie, ze willen vooral minder immigratie. Zolang de Vlaamse Regering niet tot dat besef komt, zullen het Dender- en andere fondsen absoluut onvoldoende zijn om de stijging van de partij die effectief de vinger op de wonde legt, te verhinderen.
Ik heb nog een bijkomende vraag over Haaltert en Liederkerke, die een aantal initiatieven op stapel hebben staan. Ze stellen terecht dat ze minstens evengoed aan bod zouden mogen komen, zeker als ze zien dat Zottegem in de prijzen deelt. Zijn die gemeenten er dus aan voor de moeite of zijn er nog mogelijkheden om hen ook te laten delen in die extra fondsen die ter beschikking gesteld zullen worden?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, het is toch ook met enige verbazing dat ik akte neem van het feit dat het Denderfonds plots geen Denderfonds meer is. Dat is zo gecommuniceerd door de Vlaamse Regering. Het is niet de oppositie die dat fonds plots het Denderfonds is gaan noemen. De Vlaamse Regering heeft het zo verkocht, maar het lijkt alsof er achteraf criteria bedacht zijn om te verantwoorden waarom precies deze drie gemeenten ervan zullen kunnen profiteren en andere gemeenten niet.
Er staat een beschrijving van de doelen die het fonds moet dienen. Daar staat migratie, armoede, werkloosheid en anderstaligheid. Er staat nergens iets over die mobiliteitspunten bij. Dat kan eventueel nog een criteria zijn.
Ik vraag me wel iets af. Oudenaarde ligt op diezelfde lijn. Het is geen centrumstad of stedelijke agglomeratie, maar elke dag gebruiken 3703 mensen het station. Ik vraag me dus of u er wel komt met die criteria. Loont het niet de moeite om dat nog eens te checken?
Ik pleit er niet voor om Oudenaarde ook te laten delen in de prijzen, want er zijn grotere noden in steden zoals Vilvoorde, maar evengoed in Haaltert, Liedekerke en aantal andere gemeenten die ik heb opgesomd. Ik blijf het een beetje een arbitraire toekenning van middelen vinden en ik denk dat het toch nodig zal zijn om dat heel objectief te gaan bekijken en ook heel objectief te gaan bekijken waar er noden zijn, om die middelen dan misschien toch wat uit te breiden naar steden en gemeenten die met gelijkaardige moeilijkheden op het vlak van armoede en werkloosheid te maken hebben. Dat is mijn eerste punt.
Mijn tweede punt betreft de toekenning van de middelen en de prioriteiten. Wij zijn ook voor gemeentelijke autonomie. Wij willen geen keizer-koster vanuit de Vlaamse overheid en al zeker geen overdreven planlast, maar het zou niet slecht zijn om toch een aantal prioriteiten naar voren te schuiven. Het is, denk ik, wel legitiem dat een Vlaamse Regering zegt: ‘Het middenveld is bijzonder belangrijk. Wij denken dat het middenveld een belangrijk bondgenoot kan zijn’, – en ik kan me voorstellen dat u dat ook denkt, minister –, ‘en vinden dat we het middenveld niet moeten gaan afbouwen, maar net als partner moeten gaan zien en moeten kijken waar er aan sociale cohesie of onderwijs wordt gewerkt.’ Dat hoeft niet gepaard te gaan met planlast of met een belerend vingertje vanuit de Vlaamse overheid, maar wel met het vooropstellen van een aantal prioriteiten. Ik vraag me af of u daar oor naar hebt.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor het uitgebreide antwoord.
Het is fijn dat u al deze vragen hebt aangegrepen om in de verf te zetten wat deze Vlaamse Regering allemaal gaat doen. Die 417 miljoen euro voor de gemeenten, dat is niet min. U hebt me wel niet kunnen overtuigen van de systematiek in de criteria die u hebt toegelicht. Sta me toe om dat te zeggen. De coherentie is echt wel zoek.
Vorige week heb ik een vraag ingediend die zowel tot u als tot minister Weyts was gericht, en ik ging ervan uit dat minister Weyts een gecoördineerd antwoord zou geven, maar bij de behandeling van de vraag heeft hij geen antwoord gegeven over het aspect over het Denderfonds – alhoewel, Denderfonds, ‘what’s in a name?’, want blijkbaar bestaat het niet. Het klopt inderdaad dat het de media zijn die er het ‘Denderfonds’ van gemaakt hebben. Het staat in elk geval niet zo in het regeerakkoord.
Ik wil ook collega Meuleman bedanken om de onbeantwoorde vragen over dat fonds opnieuw in te dienen, deze keer gericht tot u persoonlijk.
Opnieuw is het heel goed dat er extra middelen worden vrijgemaakt om de uitdagingen van de toenemende verstedelijking in de brede rand rond Brussel, tot aan de oostoever van de Dender, aan te pakken. Dat is echt wel nodig. Alleen – en de collega’s sluiten zich bij die analyse aan – gebeurt de verdeling van die middelen echt op arbitraire wijze. Uw toelichting bij de criteria is sluitend, zoals u ze naar voren brengt, maar met cijfers kan men alles bewijzen. ‘Ils sont faits pour s’en servir.’ Ook de verwondering waarom Zottegem op die lijst staat, blijft. Dat is bijzonder bizar. De uitleg was: dat is voor de problemen die zullen komen.
Minister, ik wil u duidelijk maken dat er een aantal gemeenten zijn met precies dezelfde sociodemografische samenstelling die met dezelfde problematieken kampen als Denderleeuw, met name Liedekerke, Ternat, Haaltert en Opwijk. Zij moeten vanaf nu de strijd aangaan met ongelijke wapens. Zij zullen namelijk geen beroep kunnen doen op de middelen van het Denderfonds, noch op de middelen van het Randfonds, terwijl Zottegem die middelen wel krijgt. Ik geef u wat cijfers mee. Liedekerke heeft geen 20.000 inwoners, maar 14.000. Het gemiddelde inkomen behoort tot het laagste in Vlaanderen, namelijk 18.000 euro. 13,4 procent van de inwoners is geboren buiten de EU. Er is wel een grote Congolese bevolking, die Belg is. De werkloosheid bedraagt 6,5 procent en er leven 7,5 procent kinderen in kinderarmoede. Dat is hoog. Er is een ongelooflijke densiteit. Wij zijn zo dicht bebouwd als Brussel: 1242 inwoners per vierkante kilometer. Het station van Liedekerke bedient dagelijks bijna 2000 pendelaars. Tussen Liedekerke en Denderleeuw bevindt zich enkel de Dender, en ook de provinciegrens, maar voor de rest lijken deze gemeenten zeer hard op elkaar. Wij in Liedekerke zullen echter dezelfde strijd moeten aangaan, maar met zeer ongelijke wapens.
U kent de problematiek van de rand rond Brussel. We hebben een ongelooflijke achterstand inzake welzijnsvoorzieningen. We hebben een ongelooflijk capaciteitsprobleem in het onderwijs. Mobiliteit is een bijzonder groot probleem. De uitdagingen, die we met veel plezier zullen moeten aangaan in de streek, zijn heel groot. De streek tussen de negentien officiële randgemeenten en de gemeenten aan de andere kant van de Dender, vormt nu een blinde vlek qua middelen.
Minister, ik wil u en uw collega Weyts oproepen om die selectiecriteria te herbekijken, zodat ook deze gemeenten, die met precies dezelfde problematiek kampen, de strijd kunnen aangaan met dezelfde middelen en dezelfde wapens. Nog beter, minister, ik wil u oproepen om met uw collega’s Diependaele en Weyts samen te zitten om te bekijken of het niet beter zou zijn om de hele brede streek rond Brussel te erkennen als centrumregio, iets waarvan zowel uw partij als CD&V voorstander was tijdens de vorige legislatuur.
De heer Van Miert heeft het woord.
Dank u wel voor het heel uitgebreide antwoord, minister. Ik heb nog een aanvullende opmerking bij het hele respogebeuren. U stelt voor om de oefening te maken tussen de werkende statutairen, gepensioneerde statutairen en hun collega’s die contractueel aan de steden verbonden te zijn. Dat is iets van langere adem en we zullen daar waarschijnlijk niet onmiddellijk resultaten van zien. Het woord is hier al wel een paar keer gevallen wat die bijdrage betreft die wij nu ontvangen voor die pensioenen, namelijk duurzaamheid in die oplossing.
Minister, ik moet u de vraag niet stellen, want u hebt waarschijnlijk ook geen glazen bol in verband met de volgende legislatuur. Maar ik wilde het toch nog eens benadrukken, hier te midden van de collega’s: als ik naar ons eigen huishouden kijk, dan zie ik dat wij in het jaar ‘24 met een piek zitten. Voor ons is dit dus een vrij goed systeem. Ik heb echter ook gekeken naar de collega’s bij de andere centrumsteden, en die gaan rond ’30-’32 pieken in de zwaarte van het aandeel van die statutaire pensioenbijdragen. Ik weet dus niet of u op dat vlak al een tipje van de sluier kunt lichten. Ik wilde toch even benadrukken dat, als we tot een duurzame oplossing willen komen, we dat zeker niet mogen beperken tot deze legislatuur.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Ik wil ook namens mijn partij en namens mijn fractie zeggen dat we natuurlijk heel blij zijn met de samenvatting die de minister op een heel eloquente manier, zoals we van hem gewoon zijn, heeft gegeven. Hij moet de volgende keer natuurlijk eerst de vragen doorgeven aan de heer Windey, dan kan hij vlot antwoorden.
Ik denk dat de inspanning die deze Vlaamse Regering levert, heel belangrijk is. Daar wordt nu even over gezegd dat dit en dat nog moet worden aangepast, maar ik wil toch de focus leggen op de honderden, en niet tientallen, miljoenen die op kruissnelheid naar die lokale besturen gaan. De lokale besturen krijgen ook een aantal extra taken, maar als een overtuigd ‘communalist’ vind ik dat niet erg, integendeel. Als je gelooft in de kracht van de lokale besturen, dan is het normaal dat je ook blij moet zijn met extra verantwoordelijkheden en opdrachten. Deze regering geeft daarvoor extra financiële middelen.
In dit verhaal vind ik het heel belangrijk dat je dat onvoorwaardelijk doet. Voor de responsabiliseringsbijdragen is het kader heel duidelijk gesteld. Ik wil me aansluiten bij de opmerkingen van mijn collega’s. Het is een stuk van het verhaal, zeker als ik zie dat deze regering van de contractualisering de norm wil maken. Als je daar heel consequent op doordenkt, dan moet je besturen die die kaart al wat vroeger hebben getrokken, niet bestraffen. Die onvoorwaardelijkheid geldt ook voor de open ruimten. Heel wat besturen doen hun best. Via het Openruimtefonds kun je op een objectieve manier de normen, die al jarenlang in het Gemeentefonds geldig zijn, waarderen. Belangrijk is dat ze onvoorwaardelijk zijn. Laten we het alsjeblieft achterwege laten om daar bepaalde inspanningen tegenover te stellen en laten we absoluut geloven in de kracht van de lokale besturen.
We hebben een duidelijke communicatie gekregen. In naam van mijn fractie kan ik zeggen dat het een heel evenwichtig pakket is, waarbij elk lokaal bestuur gewaardeerd wordt.
Misschien nog een opmerking over het zuidoosten van Oost-Vlaanderen of het westen van Vlaams-Brabant. Misschien moeten we hier en daar bekijken of dat op termijn wellicht kan worden bijgestuurd, maar ik ben ervan overtuigd dat uw pragmatische talenten daar in de toekomst ook een antwoord op zullen bieden.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik zei het daarnet al: voor u zit iemand die heel sterk overtuigd is van de kracht van lokale besturen. In dat opzicht wil ik u en de Vlaamse Regering eigenlijk feliciteren. Als ik mijn collega’s bezig hoor, dan is het promopraatje van de afgelopen maand heel geslaagd. Het was al noodzakelijk voor de congressen, om al uw lokale bestuurders mee te krijgen met het regeerakkoord. Het promopraatje blijft nadien ook aanhouden, maar deze bestedingen en deze keuzes voor de lokale besturen zijn niet eens willekeurig gebeurd, maar ze zijn, wat ons betreft, gewoon politiek ingekleurd.
Ja, ik zal de laatste zijn om te erkennen dat er inspanningen gebeuren voor de lokale besturen. Als u echt te velde gaat, zult u, net als ik tijdens mijn contacten met lokale bestuurders van allerlei partijen, horen dat het geld dat ze krijgen, al op is. Het kan alleen dienen om de bestaande put te vullen. Hier zal geen enkele extra investering tegenover staan, of toch maar weinig, veel te weinig investeringen.
Voor ons is de conclusie op dit moment dan ook wel duidelijk. Alle Vlamingen mogen evenveel belastingen betalen, maar ze hebben blijkbaar niet allemaal evenveel recht op een voldoende return. U hebt ons daarnet uitgedaagd om de tabellen te bestuderen. Wel, minister, wij hebben dat gedaan. Als je die tabellen heel eerlijk bestudeert, dan zijn de feiten wel wat ze zijn, collega’s. Ook al is er een tussenkomst voor de pensioenen, waarvoor hulde, toch blijft een op de drie gemeenten met lege handen achter. U straft de huidige bestuursploegen voor keuzes die veel van hun voorgangers hebben gemaakt, en waarover nog van alles te zeggen valt.
Het totaal van die andere sporen is dat een euro op drie naar de stad Antwerpen gaat. Onze fractie vindt het terecht dat in absolute bedragen dit geld naar Antwerpen gaat, Antwerpen verdient dat en heeft grote noden. Maar ook de rest van Vlaanderen– en u weet misschien dat 92 procent van de Vlamingen niet in Antwerpen woont – verdient een regering die in hen investeert. U moet aan hen uitleggen dat 33 procent van de middelen naar Antwerpen gaat en 67 procent van de middelen naar de rest van Vlaanderen. Dat staat misschien niet in verhouding tot de noden die er zijn in de rest van Vlaanderen. Voor ons is de vraag heel duidelijk: de stad Antwerpen krijgt 33 procent van de middelen. Dat is evenveel als alle andere centrumsteden samen, en ik weet dat u ook een hart heeft voor die centrumsteden. 75 procent van de Vlamingen woont zelfs niet in de centrumsteden, dus die krijgen nog veel minder.
Wij denken dat een regering die er echt voor zou kiezen een investeringsregering te zijn voor de lokale besturen, meer inspanningen zou doen, ook voor de andere besturen die daar evenveel nood aan hebben. Ik houd er u graag aan dat u daar met uw liefde voor het lokale bestuur in de toekomst rekening mee houdt.
Minister Somers heeft het woord.
Ik dank iedereen voor zijn waardevolle bijdrage en extra vragen.
Ik zal beginnen met de laatste spreker. Ik betreur een beetje de toon. Vandaag zitten we op internationaal, Europees en nationaal vlak in een heel krappe financiële situatie. Je ziet dat deze Vlaamse Regering een grotere inspanning doet ten aanzien van de lokale besturen dan ooit voordien is gedaan. Dat omdraaien tot een pessimistisch en negatief verhaal, kan ik vanuit mijn natuurlijke optimistische ingesteldheid onmogelijk delen. Onmogelijk! U kunt dat iedereen proberen wijs te maken, maar niet de mensen die op het terrein echt bezig zijn. Elke gemeente wint. Alleen al met de 3,5 procent groei van het Gemeentefonds is er al een winst voor iedereen.
Als u zegt dat de lokale besturen nu maar net genoeg geld hebben om niet te investeren, dan nodig ik u uit om de volgende weken de voorstellingen te zien, in de lokale kranten, van zowat elk gemeentebestuur en de plannen die ze zullen voorleggen. Ik heb de plannen al gehoord van de stad Antwerpen en van de stad Gent. Ik hoor ze in mijn omgeving van de verschillende lokale besturen die kleiner zijn. Ze hebben allemaal plannen om te investeren, meer dan welk ander bestuursniveau ook. Zo hoort het ook. Zo wil ik het ook, omdat meer dan de helft van de publieke investeringen lokale investeringen zijn. Vandaag hebben we in moeilijke tijden de mogelijkheid gegeven aan lokale besturen om verder te werken op dat pad.
Ik heb nooit gesproken over het Denderfonds. Ik kan alleen maar voor mezelf spreken. Ik heb nooit, voor ik hier in het parlement was, welk cijfer dan ook naar buiten gebracht. Ik heb dat nooit gedaan. Het is de administratie die de cijfers naar voren heeft gebracht op de website. Zodra ze daarop stonden, ben ik er ook over beginnen te praten. Ik kan alleen verantwoordelijkheid nemen voor mijn eigen acties en daden.
In 2025 geven wij 4,5 miljard euro aan de lokale besturen. Dat is 10 procent van de middelen van Vlaanderen.
Mijnheer Vandeput, u hebt terecht gezegd dat we daar goed over moeten communiceren, want er is inderdaad een band tussen de respobijdrage en de investeringen. Als we deze oefening niet hadden gedaan, zou het in veel steden niet mogelijk geweest zijn – ik spreek ook over mijn eigen stad – om nog ernstig te investeren. Door deze middelen kunnen ze weer op een goeie manier investeringen doen. Dat is in het belang van iedereen, in Mechelen, Hasselt, Vilvoorde, overal.
Mijnheer D'haeseleer en mevrouw Meuleman, ondanks de ideologisch uiteenlopende meningen had u toch soortgelijke vragen. U vroeg waarom Oudenaarde geen geld krijgt. Oudenaarde is een regionale stad, 1 van de 21 regionale steden die in het Gemeentefonds al een extra betoelaging krijgen. Die stad is er dus uit gehouden. U hebt mij gevraagd waarom Haaltert en Liederkerke niet. Zij hebben minder dan 20.000 inwoners.
U zegt dat ik criteria maak. Alle criteria die we hanteren, bestonden al binnen het Gemeentefonds. Ik ga niet flauw doen: het Gemeentefonds is een Vlaams huis met daarachter een veranda, met daarachter een garage, met daarachter een kot, met daarachter een duivenkot en dan nog iets waar de robot staat die het gras afrijdt. Dan staat daarachter ook nog ergens een emmer ondersteboven, waar ook nog iets onder zit. Dat is ons Gemeentefonds. Doorheen de jaren zijn er steeds nieuwe maatschappelijke noden opgedoken en in plaats van het systeem te veranderen, is er bijgebouwd. We hebben steeds meer bijgebouwd. We moeten daar niet flauw over doen. Is het moment niet aangebroken om dit allemaal opnieuw te bekijken, het allemaal weer samen te voegen en een redelijke en rationele regel te maken? Ik ben tot nu toe nog geen enkele burgemeester tegengekomen die gezegd heeft dat hij te veel heeft. Ik kom er alleen maar tegen die zeggen dat ze meer nodig hebben.
Als we dat dus morgen veranderen en we praten met u over objectieve criteria, dan zeg ik u dat die niet bestaan. Daarom doen we aan politiek, dat zijn afwegingen. De ene vindt het inwonersaantal belangrijk, de andere het inkomen, nog een ander de densiteit of een station. Een vierde zal het over de veiligheid hebben, nog een ander over het aantal mensen met een migratieachtergrond enzovoort. Wanneer we dan een nieuwe structuur bouwen, zijn we, voor we het weten, opnieuw koterij aan het bouwen. Dat is niet typisch voor het Gemeentefonds, maar ook voor de manier waarop bijvoorbeeld de politiezones gefinancierd zijn. Ik ageer daar al twintig jaar tegen. Het gaat over criteria uit de jaren 90 die vandaag achterhaald zijn. Daarbij krijgt de ene politiezone relatief veel en de andere relatief weinig van Vlaanderen.
Een ander voorbeeld betreft het kadastraal inkomen (ki). We willen het allemaal herzien. Ik ken straten die nog gecatalogeerd zijn als winkelstraten terwijl er geen winkel meer te zien is. Het ki van de huizen is daar zeer hoog. In andere straten is het ki laag en zijn er wel winkels. En dan wordt gezegd dat we dat moeten veranderen, tot men eraan moet beginnen, tot men criteria moet opstellen. In plaats van die doos van Pandora te openen en een strijd te ontketenen tussen stad en platteland, kiezen wij ervoor dat alle gemeenten erop vooruitgaan.
Ik neem het voorbeeld van de Denderstreek. De gemeente Liedekerke, waar u over spreekt, gaat er 27 procent op vooruit. In 2025 krijgt zij 27 procent meer middelen dan in 2019. Voor Ninove is dat 36 procent, Haaltert 32 procent, Erpe-Mere 36 procent en dus exact evenveel als Ninove, een stad met 38.000 inwoners. Roosdaal krijgt 37,2 procent meer, meer nog dan Ninove. Zeggen dat de ene gemeente alles krijgt en de andere niets, klopt dus niet.
Die verschillende stromen zijn allemaal onderbouwd vanuit een eigen specifieke logica. Ook het Gemeentefonds is opgebouwd uit heel veel stromen die inherent allemaal een eigen logica hebben, maar opgeteld – en dat geef ik graag toe – krijgt men een heel complex huis waarin men onrechtvaardigheden zou kunnen vinden. Maar ik denk wel dat wij alle gemeenten, ook die die ter sprake zijn gekomen, extra middelen geven om op een succesvolle manier een lokaal beleid te voeren.
Ik wil de overige sprekers vooral bedanken voor de constructieve tussenkomsten.
Mijnheer Van Miert, u had het over de duurzaamheid van het systeem. Voor de stad Turnhout is het tot 2024 een goed systeem. U hebt wel andere centrumsteden gedetecteerd waar het probleem nog verder aan de horizon is. U pleit voor duurzaamheid, waartoe ik me graag wil engageren. Als u in 2024 mijn campagne mee ondersteunt, maak ik misschien meer kans om mijn job hier verder te zetten. Maar dat is een democratische beslissing van de volgende kiezer. (Opmerkingen van Katia Segers)
Er zitten twee belangrijke instrumenten in ons regeerakkoord en in ons beleid die gemeenten kunnen helpen die nog meer willen doen. Zij die beslissen samen te werken en te fusioneren, kunnen ongelofelijk veel middelen krijgen. Daar worden heel veel middelen voor uitgetrokken, wij stimuleren dat heel sterk. Gemeenten die een sociologische realiteit delen, die dichtbebouwd zijn maar toch relatief klein, en een partnerschap aangaan, kunnen daardoor hun financiële positie nog verder versterken.
Ik geloof ook sterk in de regiovorming, en misschien is het in de Denderstreek wel een goed idee dat de lokale besturen de regiovorming daar verder versterken en uitbouwen. En dan zal ik daar als minister van Binnenlands Bestuur daar een partner in zijn.
Dank u wel, minister.
De vier vraagstellers krijgen uiteraard nog even de tijd om te repliceren.
De heer Ongena heeft het woord.
Ik wil nog heel kort iets toevoegen, voorzitter.
Ik denk dat het ondertussen heel duidelijk is dat veel gemeenten zullen kunnen profiteren van de inspanningen van de Vlaamse Regering. Minister, u hebt dat ook aangetoond, maar toch moeten er mij twee zaken van het hart.
Ten eerste, ik hoor vaak van de oppositie dat er te weinig geld wordt uitgegeven om noden te lenigen, maar nu de Vlaamse Regering wel geld uitgeeft, komt er kritiek over de manier waarop dat geld verdeeld wordt, terwijl 95 procent van de middelen mooi verdeeld wordt over nagenoeg alle gemeenten.
Ten tweede, het pleidooi voor Liedekerke heeft mij ontroerd, maar Liedekerke krijgt de komende jaren alles samen een half miljoen euro extra. Zeggen dat Liedekerke niets krijgt, lijkt me dus wat kort door de bocht. Ik zou ook wel willen verwijzen naar een ander deel van het regeerakkoord. Als u zegt dat u met een gemeente van 14.000 inwoners te weinig slagkracht hebt om de grote problemen aan te pakken, moet u misschien even kijken naar het stuk over de fusies, waar ook heel veel subsidies aan verbonden zijn. Dat is iets wat we in Vlaanderen echt moeten overwegen. We moeten kijken of kleinere gemeenten niet beter meer gaan samenwerken, zich op die manier gaan opschalen en daardoor meer middelen en vooral meer slagkracht krijgen.
De heer Vandeput heeft het woord.
Minister, ik kan alleen maar zeggen dat u gezegd hebt wat er gezegd moest worden. Deze Vlaamse Regering investeert enorm in onze lokale overheden, gelooft in onze lokale overheden en doet ook de nodige duit in het zakje, tot spijt van wie het benijdt. Zij die willen blijven zoeken naar onderlinge verschillen en op basis daarvan twisten zoeken, moeten daar in elk geval gewoon mee verdergaan. Op een bepaald moment zal men moeten vaststellen dat het licht van de zon niet te ontkennen is. In dat kader, minister, kijk ik uit naar wat we samen kunnen doen om onze lokale Vlaamse overheden nog sterker te maken.
De heer D’haeseleer heeft het woord.
Minister, ik had mijn vraag zowel tot u als tot minister Diependaele gericht, omdat die laatste met die cijfers had uitgepakt. U hoeft dat niet persoonlijk te nemen, maar als minister Diependaele niet wil antwoorden, dan moet ik de vraag aan u stellen.
U hebt daarnet wat kritiek gegeven op de financiering en werking van de politiezones, het kadastraal inkomen en de financiering van de gemeenten. U zou bijna vergeten dat uw partij de laatste jaren in allerhande regeringen heeft gezeten die dat beleid gestalte hebben gegeven.
Wij zijn in ieder geval blij dat de schrik voor het Vlaams Belang – want daar gaat het toch over, die criteria spelen absoluut geen rol – geleid heeft tot extra middelen. De bevolking en de leden van het schepencollege mogen ons daar eigenlijk dankbaar voor zijn. Alleen heb ik niet zoveel vertrouwen als uzelf als het gaat over de besteding van die middelen. Ik vrees dat niet alle steden en gemeenten de juiste beslissingen zullen nemen wat de aanwending van de middelen betreft. Ik vrees dat geld alleen absoluut niet genoeg zal zijn om die problemen van ‘verbrusseling’, vervreemding en vooral verfransing tegen te gaan, zolang de kraan van immigratie niet wordt dichtgedraaid. Anders zullen we blijven dweilen met de kraan open en zult u in oktober 2020 opnieuw verbaasd zijn over de score die mijn partij in deze gemeenten zal halen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, u hebt wat cijfers in het rond gestrooid die zeker impressionant lijken, maar laat ons niet vergeten dat steden zoals Ninove, Denderleeuw, Haaltert, Liedekerke en Vilvoorde kleine tot middelgrote steden zijn die al jarenlang met een grootstedelijke problematiek te kampen hebben en jarenlang toch een stuk minder bedeeld waren door de criteria in het Gemeentefonds. Dat wordt nu voor stuk rechtgezet, maar laat ons goed beseffen dat er echt wel investeringen nodig zijn – en dan zijn er toch wel duidelijke verschillen – in die sociale cohesie, maar ook in infrastructuur, onderwijs en in een aantal andere zaken die de problematiek toch wel kunnen aanpakken. Het is goed dat er centen zijn. Ik vrees dat ze de noden niet zullen kunnen lenigen, maar het is in elk geval wel een eerste stap.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.