Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, zoals u weet, bevatte het voormalige Gemeentedecreet een bepaling, artikel 194, om als burger in rechte op te treden namens de gemeente. Het Provinciedecreet kende een gelijkaardige bepaling. De bepalingen vonden hun oorsprong in 1836, al een tijdje geleden dus, in artikel 150 van de Gemeentewet.
Bij decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur en bij decreet van 6 juli 2018, dat het Provinciedecreet wijzigde, werd die mogelijkheid geschrapt. In de toelichting werd verwezen naar de sterk gewijzigde maatschappelijke context. De gemeenteraden uit 1836 zijn niet de gemeenteraden zoals we die vandaag kennen en die representatief samengesteld zijn. Er wordt ook verwezen naar de rechtsbescherming die de burger nu heeft dankzij tal van juridische instrumenten. 1836 is meer dan honderd jaar voor de oprichting van de Raad van State. Er zijn nu zeker en vast meer administratieve beroepsmogelijkheden en inspraakmogelijkheden.
In de arresten van 10 oktober 2019 vernietigde het Grondwettelijk Hof evenwel die bepalingen. Het Grondwettelijk Hof zei dat door de opheffing van het vorderingsrecht namens de gemeente of de provincie door een burger de decreetgever het beschermingsniveau dat geboden werd in aanzienlijke mate verminderde zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang. Ik heb de toelichting gelezen. De Groenfractie heeft hiervoor een amendement ingediend, omdat ze dat belangrijk vond in het kader van het milieu. Ik ben zelf ook lokaal bestuurder en ken een aantal besturen die wat in hun maag zitten met die bepaling. Ze wordt namelijk ook wel eens misbruikt. De goede huisvader/burger wendt toch wel wat andere juridische mogelijkheden aan. Ik vraag me af of we hier geen oplossingen voor kunnen vinden.
Minister, welke conclusie trekt u uit deze arresten? Welke initiatieven zult u nemen naar aanleiding van deze vernietiging? Welke mogelijke aanpassingen aan de regelgeving ziet u? Hebt u de administratie daartoe al de opdracht gegeven?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Warnez, hartelijk dank voor de heel interessante vraag. U hebt ernaar verwezen: het substitutierecht is iets dat teruggaat tot de eerste Gemeentewet die ons land kende, in 1836, toen de Belgische staat nog pril was, collega Van Miert. Toen werd in de Gemeentewet een artikel ingeschreven dat het substitutierecht regelde. Dat gebeurde inderdaad vanuit de filosofie dat gemeentebesturen zich op een andere manier verhouden dan burgers. Men dacht: misschien gaan sommige gemeentebesturen niet durven optreden tegen bepaalde machtige personen. Daarom gaf men de mogelijkheid aan elke burger om in de plaats te treden van lokale besturen.
Tijdens de 20ste eeuw leidde dat een relatief sluimerend bestaan. Het raakte echter geactiveerd door een kentering, veroorzaakt door de wet van 12 januari 1993 betreffende het vorderingsrecht inzake het beschermen van het leefmilieu. Er werd toen een vorderingsrecht ingesteld, waardoor lokale besturen konden optreden tegen overtredingen op het vlak van leefmilieu. Eigenlijk is dat nieuwe instrument, dat aan lokale besturen gegeven werd, in combinatie met het substitutierecht een instrument geworden van burgers, organisaties, verenigingen om zelf te kunnen ageren. Dat heeft een zekere groei gekend, volgens sommigen zelfs een wildgroei. Dat laat ik in het midden. Men heeft dan geprobeerd om, met het decreet van 29 juni 2012, dat substitutierecht in te dammen of te beperken tot initiatieven die schade of ernstige dreiging tot schade voor het leefmilieu inhielden.
Het Grondwettelijk Hof heeft daar een uitspraak over gedaan. Men heeft daartegen geprocedeerd. Op 23 januari 2014 heeft het Grondwettelijk Hof die bepaling vernietigd. Men vroeg zich waarom je dit zou toelaten voor het ene, maar niet voor het andere. Dat is het, wat kort samengevat, en ook niet in juridische termen.
Wat is er daarna gebeurd? Er kwam op 22 december 2017 een nieuw decreet dat betrekking had op het lokale bestuur en op 6 juli 2018 kwam er een decreet dat betrekking had op het provinciale bestuur, waarin men dit substitutierecht opnieuw heeft afgeschaft. In de argumentatie stelde men dat de burger sindsdien veel meer en andere instrumenten heeft om, in tegenstelling tot het historische gegeven van 1836, te ageren. Je kunt in kortgeding procederen, je kunt bij de Raad van State schorsingen en vernietigingen vragen. Milieuverenigingen hebben nu een erkend belang om op te treden. Er zijn dus instrumenten genoeg. Daarom heeft het Vlaams Parlement in al haar wijsheid geoordeeld dat men in beide decreten dat substitutierecht mocht schrappen.
Er werd opnieuw een procedure bij het Grondwettelijk Hof opgestart. De uitspraak was op 10 oktober 2019, dus heel recent. Het Grondwettelijk Hof zegt dat er geen duidelijk argument van algemeen belang is om de vermindering van het bestaande beschermingsniveau te rechtvaardigen of om het substitutierecht te schrappen. Door de vernietiging worden de artikelen 194 van het Gemeentedecreet en 187 van het Provinciedecreet opnieuw geactiveerd. Burgers kunnen dus opnieuw gebruikmaken van dit substitutierecht om hun juridische belangen te verdedigen.
Mijn administratie heeft nagevraagd of er argumenten of wegen zijn om op een juiste basis dit substitutierecht opnieuw in te tomen. Mijn administratie vindt die argumenten niet. Mijn positie is dan ook om te berusten in dit vonnis van het Grondwettelijk Hof. U weet dat ik veel belang hecht aan de rechtsstaat. Die heeft hier zijn werk gedaan. Het Grondwettelijk Hof heeft een duidelijke uitspraak gedaan. Het Vlaams Parlement, en niet de Vlaamse Regering, is het hoogste wetgevende orgaan. Als de parlementsleden dit belangrijk vinden en van oordeel zijn dat er toch goede argumenten zijn die kunnen rechtvaardigen waarom dit substitutierecht zou moeten geschrapt worden, dan is het gelukkig de vrijheid van ieder parlementslid om ter zake een decreetgevend initiatief te nemen en andere argumenten goed te onderbouwen. Vanuit mijn perspectief en mijn bevoegdheid zien wij die argumenten niet. Mijn administratie en ik hebben de neiging om te berusten en te aanvaarden dat het substitutierecht een onderdeel blijft van onze positieve rechtsorde. Ik hoop dat ik daarmee een antwoord heb gegeven op uw vraag.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik denk dat we wat de historiek betreft ongeveer op dezelfde lijn zitten. Ik denk dat er voor de volledige schrapping van het substitutierecht geen alternatief meer bestaat, maar dat er wel nog andere alternatieven mogelijk zijn. Ik wil u vragen om die toch door de administratie te laten onderzoeken. We hebben bijvoorbeeld het gegeven dat er bij een schepen of burgemeester sprake kan zijn van belangenvermenging. We zouden dit gegeven dan toch kunnen toevoegen aan het nieuwe artikel dat hopelijk in het decreet Lokaal Bestuur in plaats van in het Gemeentedecreet komt. In dit artikel zegt men dat als de burger in rechte optreedt namens de gemeente of provincie, dat hij daar dan geen enkel persoonlijk belang bij mag hebben. Daardoor zet je toch een bepaalde rem op het substitutierecht. Een andere mogelijkheid, die men in Frankrijk of Luxemburg kent, is dat er een soort goedkeuringstoezicht is. Vandaag hebben we al een soort goedkeuringstoezicht op het substitutierecht in de zes randgemeenten en Voeren. Is dit misschien ook algemeen mogelijk voor het volledige Vlaamse Gewest?
Een nog moeilijkere piste is dat we het substitutierecht toch volledig afschaffen en dit misschien koppelen aan het openstellen van de Milieustakingswet op het federale niveau. Maar dat is een gecompliceerdere oplossing. Er zijn zeker alternatieven. Ik denk dat het toch zinvol zou zijn indien uw administratie die even zou onderzoeken.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Ik heb hier redelijk nieuw. De heer Warnez heeft al verwezen naar de voorgangers in mijn partij en dat we tijdens de opmaak van het decreet al een aantal vragen hadden en ook hebben voorgesteld om hier niet mee akkoord te gaan. We waren het inhoudelijk niet eens met deze schrapping. We zijn dan ook blij dat we dit op dit moment bevestigd zien door het Grondwettelijk Hof. Dat bevestigt wat al altijd ons vermoeden was.
Ik denk dat het een goede zaak is – luidens ervaringen in mijn eigen gemeente – dat het af en toe gebruikt wordt, misschien een beetje oneigenlijk. Er zijn ook heel veel situaties waarbij de noodzaak zich wel voordoet dat mensen een beroep kunnen doen op dit instrument. We zijn dus blij met deze zaak. We vinden het ook slim dat de minister zich baseert op de adviezen van zijn administratie, die zeggen dat in dezen het behoud van de situatie ‘as is’ op dit moment de beste zaak is.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Warnez, ik wil u nogmaals bedanken voor uw vraag, maar er moet mij toch iets van het hart. Ik vind het fantastisch dat u als parlementslid goed opzoekingswerk doet en probeert om alternatieven te zoeken om uw stelling te onderbouwen. Ik vind dat heel gezond, maar er zijn drie essentiële taken voor een parlementslid: het controleren van de regering, het goedkeuren van de begroting en rekeningen en het decreetgevend werk. We mogen toch niet in een wat rare situatie terechtkomen waarbij het parlement aan de minister vraagt om decreetgevend werk te doen, daar waar de minister het parlement uitnodigt om ter zake met sluitende alternatieven te komen. Jullie zijn de decreetgevers. Als u een piste hebt die sluitend is en onderbouwd kan worden, dan moet dat door middel van een voorstel van decreet worden ingediend. Dan doet u wat een goed parlementslid moet doen. En u bent ongetwijfeld een goed parlementslid, want anders stelde u niet zulke intelligente vragen.
Ik heb nog een bijkomende opmerking. Dat is geen verwijt, maar een uitnodiging naar u om het werk voort te zetten dat u wenst te doen en om uw punt proberen te maken door het juridisch verder te onderbouwen. U verwijst naar de faciliteitengemeenten en het persoonlijk belang. Het substitutierecht zegt net dat het belang van de gemeente aangetoond moet kunnen worden. De gemeente vult haar eigen belang niet op een voldoende of juiste manier in en daarom treed ik in de plaats van het lokale bestuur of het provinciebestuur om in zijn plaats te ageren. Het is dus nog iets complexer.
Wij hebben een bevraging gedaan bij juristen die wij daarin vertrouwen en waar de administratie altijd mee samenwerkt. Deze juristen zijn heel duidelijk en zeggen dat ze geen weg zien. Ik denk dan ook dat mijn rol in dezen is uitgespeeld en ik geef het parlement alle kansen om daarin creatief nieuwe pistes te bewandelen en het werk te doen dat ik van een parlement mag verwachten.
De heer Warnez heeft het woord.
Volgens mij bestaan er alternatieven, vandaar de verwijzingen ernaar.
Ik ben ook heel erg tevreden dat de heer Vaneeckhout aangeeft dat er toch oneigenlijk gebruik is van dit instrument en dat we misschien moeten kijken of we dat oneigenlijk gebruik niet kunnen beperken, zonder het kind met het badwater weg te gooien.
Minister, ik aanvaard uw uitnodiging om daarmee aan de slag te gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.