Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
Minister, mensen die een beroerte krijgen, hebben twee soorten centra waar ze behandeld kunnen worden. Meer dan 90 procent van de patiënten wordt behandeld in een centrum type S1. Maar jaarlijks zijn er ook 700 tot 1000 met een ischemische beroerte, die nood hebben aan een type S2 vanwege een trombectomie.
Op de interministeriële conferentie van 25 maart 2019 heeft de federale minister van Volksgezondheid een voorstel tot beslissing voorgelegd om een maximum van 15 S2-centra te verdelen over de deelstaten. In de voorgestelde verdeling krijgt het Vlaamse Gewest 7 centra, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest 3 centra en het Waalse Gewest 5 centra. Dat is mijns inziens een duidelijke scheeftrekking, omdat het Vlaamse Gewest op die manier 1 centrum krijgt per 935.000 inwoners, terwijl dat voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest neerkomt op 1 centrum per 397.000 inwoners. Bovendien is de gemiddelde leeftijd in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest lager dan in Vlaanderen, terwijl de gemiddeld leeftijd bij een beroerte ongeveer 75 jaar is.
Minister, wat denkt u van die geografische verspreiding van de S2-centra? Vindt u die correct? Hoe kunt u de tweetaligheid van de Brusselse centra garanderen, zodat de Vlaamse patiënten ook in het Nederlands verder kunnen worden geholpen? Hoe zult u dit in de komende tijd nog proberen bij te sturen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, de acute beroertezorg wordt georganiseerd in zorgprogramma’s. Dat is een KB van 19 april 2014. Het basiszorgprogramma beroertezorg werd niet geprogrammeerd en kan dus in principe in elke ziekenhuis dat de erkenningsnormen haalt, worden georganiseerd. Om een voldoende groot behandelingsvolume te garanderen en de expertise van de beroertezorgteams op peil te houden, werd er voorzien in een programmatie van het gespecialiseerde zorgprogramma acute beroertezorg met invasieve procedure, de S2.
De federale minister voor Volksgezondheid heeft zich bij het opstellen van de programmatie en de verdeling over de gewesten laten adviseren door een groep experten, onder andere de Belgian Stroke Council. Daarbij werd een afweging gemaakt tussen bevolkingsaantal, het huidige activiteitsniveau van centra en de geografische toegankelijkheid. Er werd berekend dat er ongeveer 18.000 patiënten met een ischemische beroerte per jaar zijn, waarvan er ongeveer 700 behandeld worden met trombectomie. Op basis van die gegevens werd de programmatie voor het rijk voor de S2-centra vastgelegd op een maximum van 15 centra.
Op de interministeriële conferentie van 25 maart jongstleden werd een verdeling voorgesteld van die vijftien S2-centra over de erkennende overheden. Er werd daarbij rekening gehouden met de reeds aanwezige expertise, met name op basis van de beschikbare gegevens over de uitgevoerde trombectomiebehandelingen per ziekenhuis, alsook met een correcte geografische spreiding. Daarbij werd onder meer rekening gehouden met een lagere bevolkingsdichtheid in Wallonië en werd er bijvoorbeeld ook gekeken dat er ook in de dunbevolkte provincie Luxemburg een mogelijkheid zou zijn om een centrum op te richten in het kader van geografische toegankelijkheid, hoewel er op dit ogenblik nog geen centrum actief is. Tegelijk werd voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in aanmerking genomen dat de betrokken ziekenhuizen een ruimer hinterland bedienen. Het is dus ook niet juist om er voor de centra die voorzien zijn voor het gebied van het hoofdstedelijk gewest, van uit te gaan dat die hun hinterland zullen beperken tot het delen van het aantal inwoners uit dat gebied door het aantal centra. Die zullen een veel groter hinterland hebben, wat dan betekent dat het hinterland van de andere in Vlaanderen uiteraard ook kleiner zal zijn.
De verdeling werd in het protocolakkoord dan ook als volgt vastgelegd: het gebied van het Vlaamse Gewest krijgt maximaal zeven centra, het gebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest maximaal drie centra, en het gebied van het Waalse Gewest maximaal vijf centra.
De verdeling gebeurt op basis van het grondgebied. Dit wil zeggen dat binnen het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest drie centra een erkenning kunnen krijgen. Binnen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest ligt ook een Vlaams ziekenhuis, met name het UZ Brussel, dat in aanmerking kan komen voor een erkenning. Inzake de verdeling van deze drie centra is vastgelegd dat er tussen de verschillende overheden die bevoegd zijn voor ziekenhuizen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, gezamenlijk afspraken moeten worden gemaakt. Dit betekent uiteraard dat de Vlaamse Gemeenschap erover zal waken dat er minstens één een Vlaamse erkenning zal hebben. Ik neem aan dat ook bekend is dat het UZ Brussel een hinterland heeft tot in Vilvoorde en zelfs nog een stuk verder.
Met de zeven plus één te erkennen S2-centra hebben de Vlaamse ziekenhuizen dus een aanvaardbare proportie van de vijftien te verdelen centra toegewezen gekregen. De programmatie geeft ruimte om de huidige centra met een ontwikkelde trombectomieactiviteit van een planningsvergunning te voorzien.
Wat zal er nu verder gebeuren? Uiteraard moet er nu nog een koninklijk besluit komen dat de verdeling moet vastleggen. De vraag is of de federale overheid dit nog zal doen. Er is ondertussen ook een moratorium dat afloopt op het ogenblik dat de Kamer van volksvertegenwoordigers wordt geïnstalleerd. Uit de contacten die ik heb gehad, blijkt dat wie zich in Vlaanderen voor beroertezorg interesseert, hoopt dat de programmatie voldoende duidelijk zal zijn tegen het ogenblik dat het moratorium is opgeheven, want anders kan theoretisch iedereen in Vlaanderen die erkenning vragen. Dan is er ook geen verdeling meer over het land, maar is alleen het macrocijfer van vijftien beschikbaar.
Ik wil nog een bedenking meegeven, maar dan trap ik waarschijnlijk een open deur in. De kwestie is niet zozeer het aantal S2-centra. Een ziekenhuis moet aan een heel aantal voorwaarden voldoen, niet het minst het exclusief vrijhouden van twee zalen. Er wordt nu ook al aan mijn deur geklopt om te zeggen dat die twee zalen met de nodige flexibiliteit geïnterpreteerd kunnen worden. Het KB is daar tot nu toe wel duidelijk over. Het is echter cruciaal dat dit gebeurt binnen een totaalprogramma om beroertes aan te pakken. Dat betekent kwaliteit van de aanrijtijden, functionering van de mug, ziekenhuizen met stroke-units enzovoort. Er moet dus een totaalplan worden gemaakt. In de mate dat alles aan alles hangt, is het wel dringend noodzakelijk dat er over deze kwestie een kader is waarbinnen er kan worden gewerkt. Anders riskeren we dat we zullen eindigen met de strijd om de S2-erkenning, terwijl goede beroertezorg wel veel meer zou moeten zijn dan dat.
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik hoop dat u er in de komende weken bij uw federale collega toch nog op kunt aandringen dat het op zijn minst deftig wordt geregeld, ook al zijn wij dan niet tevreden met de aantallen. Ik denk dat wij een onderbenutting zullen hebben. Ook de Belgian Stroke Council had er twintig gevraagd. Ik weet wel dat zij maximalistisch vragen, terwijl dit niet altijd even gepast is, maar volgens mij blijven we toch met een geografische spreiding die niet klopt. Ik hoop ook wel dat we niet in het andere straatje terechtkomen en dat de beroertezorg toch op een eerlijke, goede en kwaliteitsvolle manier georganiseerd wordt.
De heer Bertels heeft het woord.
Minister, ik denk dat u gelijk hebt: S2-centra voor acute beroertezorg zijn al gespecialiseerde centra. Het belangrijkste is dat er kwalitatieve zorg wordt verstrekt aan patiënten die er nood aan hebben.
Een van de elementen die terecht aangehaald werden door de expertengroep, en waar u zelf naar verwezen hebt, betreft de aanrijtijden. Niet alleen de bevolkingscijfers, mevrouw Sleurs, die zijn te beperkt als criterium. De aanrijtijd is absoluut van belang. Bijvoorbeeld, als de aanrijtijd voor de Kempen wordt gerekend naar Antwerpen-Stad, dan hebben wij in de Kempen geen beroertezorg, want wij geraken daar niet op een fatsoenlijk uur, op geen enkel moment van de dag, tenzij met een helikopter 's nachts, maar dan nog. Die kwalitatieve zorg moet dus ook in de buitengebieden in Vlaanderen verzekerd kunnen worden.
Minister, u hebt terecht gezegd dat de activiteitencentra een aantal activiteiten moeten doen om de kwaliteit hoog te kunnen houden. Geografische toegankelijkheid: tijd en afstand zijn belangrijk. Ik neem aan dat u daarbij – als het KB nog genomen wordt voor het moratorium afloopt, ik hoop dat we daar effectief niet in geraken en dat er een plejade aan vragen komt – mee bewaakt dat het een geografische spreiding is over het Vlaamse grondgebied voor de zeven centra. U hebt gelijk, ik denk dat we daar UZ Brussel bij kunnen tellen, voor het hinterland dat ook Vlaanderen deels bestrijkt.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
We organiseren nog een studiedag in mei om iedereen ervan te proberen overtuigen dat het een integraal plan moet zijn.
Ik denk niet dat we in deze legislatuur die erkenningen nog gaan geven. Dat lijkt me niet echt realistisch. Ik hoop wel natuurlijk dat we – en dat hebben we toch met minister De Block altijd als lijn afgesproken – gaan voor de concentratie van de hoogspecialistische zorg en voor de nabijheid van de basisspecialistische zorg in ziekenhuizen. Dat is de redenering.
Het KB is zeer duidelijk, men kan dat niet gaan opsplitsen of delokaliseren. Ik heb al wel wat oefeningen gezien. Ik hoop dat men erin slaagt om met de kwaliteit van de zorg voor ogen … In dit geval, en ik kijk naar de medici onder ons, is het volume en de routine een vrij significant criterium. We moeten ons daarop organiseren. Ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik niet de eerste tekenen zie van een intens overlegmoment.
De vraag om uitleg is afgehandeld.