Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Wouters heeft het woord.
Enkele media berichten dat sportclubs het moeilijk hebben om trainers te vinden, vooral voor voetbal, tennis en basketbal. De sportfederaties geven zelf al een aantal mogelijke redenen. Enerzijds zijn er meer mensen dan ooit die sporten. Zo heeft Tennis Vlaanderen in 2018 een recordaantal leden genoteerd. Anderzijds zou het ook moeilijk zijn om mensen te vinden die zich willen engageren om een aantal keer per week training te geven in combinatie met een druk werk- of privéleven.
We kunnen daarbij ook nog aanhalen hoe moeilijk het is om nog mensen te vinden die dat onbezoldigd willen doen. Dat is nog een onderliggende reden.
Mijn vraag is dan ook de volgende. Welke maatregelen worden er genomen om te proberen het tekort aan trainers weg te werken?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik ga bewijzen dat een korte vraag kan leiden tot een lang antwoord. U hebt wel gelijk. Ik voelde al een tijd aan dat de sportparticipatie boomt. Ik vind dat zeer positief. Je moet maar kijken naar de stratenlopen die worden georganiseerd of naar de activiteiten rond wielrennen die worden georganiseerd. Onlangs kwam professor Scheerder met een studie waaruit blijkt dat er een stijging is. 62 procent van de Vlamingen doet meerdere keren per maand aan sport. Het aantal leden van de gesubsidieerde sportclubs is gestegen van 1,27 miljoen in 2013 naar 1,42 miljoen in 2017, of 12 procent, op vier jaar tijd. Dat zijn allemaal positieve zaken. We hebben ondertussen ook eigen cijfers, maar daar kom ik straks nog op terug.
De Vlaamse Trainersschool leidt elk jaar zesduizend trainers op. Dat betekent zesduizend nieuwe trainers die aan de slag gaan bij de sportclubs. Maar – en dat is een belangrijke maar – tegelijkertijd zien we dat jaarlijks ook zesduizend trainers stoppen. Er is dus geen vermindering van het aantal trainers. Maar als je weet dat de sportparticipatie stijgt, terwijl het aantal trainers niet stijgt, dan is de rekening snel gemaakt. Er is dus een stabiele trend in het aantal trainers en er is een stijgende trend in de sportparticipatie. Met die stijgende trend in de sportparticipatie ben ik uiteraard blij, want dat betekent ook dat het beleid heeft gewerkt. Uiteraard willen we dat die sportparticipatie dan kwalitatief goed gebeurt – dat staat zelfs in ons nieuwe decreet – en maximaal gebeurt met gekwalificeerde trainers.
Dus, zoals u in uw vraagstelling ook naar voren brengt, is het de vraag hoe we die constante uitdaging kunnen aanpakken. Ik wil daarvoor een drietal punten naar voren schuiven. Ten eerste: mensen stimuleren om die opleiding van gekwalificeerde trainer te gaan volgen. De Trainersschool tracht om die opleiding zo dicht mogelijk bij de toekomstige trainers te brengen. We proberen de praktische drempels zo laag mogelijk te houden. We gaan ook kijken of er opleidingen, of delen ervan, op afstand gegeven kunnen worden. Op andere vlakken doet men vaak aan afstandsleren, wellicht kan dat voor de trainers ook. Ik wil wel benadrukken dat het voor mij essentieel blijft dat de kwaliteit gegarandeerd wordt. Niets is slechter dan een opleiding waarbij op het einde geen kwaliteit geleverd wordt, want dat verwacht men toch van een opleiding. Wat die laagdrempeligheid betreft, zijn we nog aan het zoeken wat we nog extra kunnen doen om het attractiever te maken om de cursus te volgen, zonder aan de kwaliteit te raken.
Een tweede punt is dat we de federaties stimuleren om gekwalificeerde trainers in te zetten. Maar dat weet u heel goed, want het zogenaamde Federatiedecreet heeft naast kwantiteit juist kwaliteit naar voren geschoven. U weet dat de nieuwe parameters elk jaar voor een groter percentage meetellen. Het kwantitatief basisbedrag telt maar voor 25 procent mee, de middelen worden voor 75 procent verdeeld op basis van drie kwaliteitsprincipes. Die worden dus steeds belangrijker.
De kwaliteit van het aanbod: wat bedoelen we daarmee? Het aanbod van de sportgekwalificeerde trainers, het aantal sportgekwalificeerde trainers, het aantal jaarlijks nieuw opgeleide trainers en een inspanningsverbintenis van de federatie waarop ze verklaart dat ze inspanningen doet rond permanente vorming en dergelijke. We hebben dus zelf ook uitdrukkelijk en gewild ingezet op meer vraag naar trainers. Waar dat vroeger geen element was om de financiering van de federatie aan te koppelen, is dat nu wel een element. De vraag zal daardoor ook groter zijn. Maar ik vind dat een positieve zaak. Maar we moeten het dan wel invullen.
Drie: de professionalisering van de clubs en de trainers. Ik denk wel dat we met dat statuut van verenigingswerk – ik noem het nog altijd liever het statuut vrijetijdswerk, maar federaal hebben ze daar het statuut verenigingswerk van gemaakt – in een systeem zitten waarin je een legale vergoeding kan geven van nu al meer dan 1000 euro per maand, want de bedragen zijn geïndexeerd.
Het is 6000 euro per jaar en 1000 euro per maand, specifiek voor de sportsector. Het was 500 euro, twaalf maanden aan een stuk, en nu is het 1000 euro, omdat je dan rekening kunt houden met seizoensaspecten. Ik ben heel blij dat die wijziging nog is gebeurd. Die 6000 euro is intussen al 6241 euro of zoiets – ik weet het precieze getal niet. En ook die 1000 euro is gestegen.
Uit de eerste gegevens blijkt dat het grootste deel van de geregistreerde verenigingswerkers uit de sportsector komt. Ik heb daar ook vier jaar aan gewerkt, met allerlei studies en bevragingen, ook volledig gesteund door deze commissie. We zitten in 2018 al aan meer dan zevenduizend aangiftes in de sportsector. Ik denk dus dat dat een schot in de roos was. Het geeft de kans om mensen misschien wel in de sportsector te houden, omdat ze op een legale manier een vergoeding kunnen krijgen.
Als ik dan nog kijk naar Sportwerk Vlaanderen, waar we de officiële tewerkstelling van kwalitatief gediplomeerde trainers in de sportclubs ondersteunen, denk ik dat we gewerkt hebben aan een concept dat het geheel omvat, waar ook een gewone job met een tewerkstelling als trainer wordt gecombineerd en dergelijke meer.
Ik zet daarnaast ook nog in op de verdere professionalisering van de sportclubs, onder meer met Clubgrade, maar ook met Sportwijk X, waar ik daarnet al naar verwees, met als doel het verhogen van de bestuurskracht, maar ook de schaalvergroting van clubs. Ik zei daarnet dat Sportwijk X het voordeel heeft dat je eens van verschillende clubs kunt proeven, maar je kunt ook de professionalisering van de club verbeteren als je gaat samenwerken met verschillende clubs en eigenlijk de overhead gaat delen. Stel je voor dat je vier voetbalploegen hebt, en je moet daar een hele administratieve rompslomp voor vervullen. Dan kun je misschien beter iemand aanwerven die dan ook nog voor de hockeyclub en de volleybalclub uit de buurt kan werken. Dan zijn die professioneler bezig, zonder dat dat zwaar op het budget van één club moet wegen.
Om het beleid nog beter te kunnen sturen, is er sinds vorige week vrijdag, 29 maart, een digitaal kennisplatform online. Ik heb het vrijdag mogen lanceren. Het is echt wel de moeite. Daar kunnen verregaande rapporten worden nagetrokken over sportclubs, en vanaf vandaag ook over de trainers, de sportinfrastructuur en de ledenaantallen. Dan kun je zien hoeveel trainers actief zijn en in welke sporten, ook de kenmerken van leeftijd en geslacht van die trainers, de verhouding tussen gekwalificeerde en niet-gekwalificeerde, en wat de drop-out is. Het is de eerste keer dat we al die gegevens hebben. Zowel de lokale besturen als de sportfederaties en het beleid kunnen in de toekomst veel gerichter met die gegevens aan de slag. Het gaat echt tot op het niveau van, ik zeg maar wat: hoeveel mensen zijn er in Edegem aangesloten bij een club en hoeveel is dat in de rest van Vlaanderen? Wat is de gemiddelde leeftijd van de aangeslotenen? En zo verder. Je kunt daarmee een gerichter beleid voeren. Dat is nog nooit gebeurd, maar we hebben nu eindelijk die gegevens. Ik hoop dat de volgende minister van Werk en zeker ook alle schepenen van Sport in de verschillende gemeenten met die gegevens aan de slag kunnen gaan, om nog beter beleid te voeren.
De heer Wouters heeft het woord.
Bedankt voor uw uitgebreide antwoord, minister. U hebt heel veel verteld, maar ik heb er natuurlijk op voorhand zelf al eens over nagedacht. Ik maak de parallel met jeugdbewegingen. Daar is het niet ongebruikelijk dat iemand die twaalf jaar lid is geweest van de jeugdbeweging, overstapt naar het leiderschap en eigenlijk op die manier zijn engagement, zijn terugbetaling doet voor de twaalf jaar dat hij heeft mogen genieten en profiteren van de begeleiding die hij of zij daar heeft gekregen. Ik denk dat dat in de sport ook kan. Dan denk ik gewoon dat we een beetje een maatschappelijk draagvlak moeten hebben, dat je ook in je sollicitatiebrief durft te zetten dat je begeleiding hebt gedaan van jonge jongens en meisjes in sportverband, dat je echt een meerwaarde betekent voor jezelf en dat je daar ook door gevormd bent, dat je je bepaalde skills eigen hebt gemaakt. Dat is iets heel waardevols, waar we een zeer ruim draagvlak voor zouden moeten creëren.
Want het betalen van trainers en de regeling daarrond is heel goed, maar er zijn heel veel clubs, vooral kleine clubs, die heel nuttig werk doen maar ze kunnen niets geven aan hun trainers. Ze zijn al blij wanneer ze op het einde van het jaar een sportzak krijgen waar ze zelf niet voor moeten bijleggen. Dat mogen we zeker niet uit het oog verliezen. Op dat punt hebben we maatschappelijk nog een belangrijke taak.
De heer Wynants heeft het woord.
Minister, in 2008 heb ik Voetbal Vlaanderen opgericht. We hadden 180.000 leden. Dat was natuurlijk niet plezant voor de subsidies. Terecht hebt u toen gezegd dat de subsidies moeten gaan naar de kwaliteit van de sportsector. Dat hebben wij ook gedaan. Ik spreek nu specifiek over voetbal. Op dit moment zijn er 280.000 leden. Iemand die zowel hockey als voetbal speelt, telt maar voor één lid. Dat belet niet dat wij, wat betreft de trainers… Zoals u juist gezegd hebt: het aantal leden stijgt.
In het voetbal speelt nog iets anders mee: in het interprovinciaal en het provinciaal voetbal mogen er alleen trainers met een diploma zijn. Dat maakt dat velen uit de regionale voetbalwereld overgaan naar die wereld. Het hoofddoel van de regionale wereld is niet onmiddellijk de sport, maar wel het bezighouden van de kinderen. We zijn er nogal streng op dat de ouders hun kinderen niet mogen trainen, en die vallen dan ook weer weg. Dat geeft een enorm probleem voor wat betreft het voetbal.
Ik wil toch een positief cijfer geven van wat wij met Voetbal Vlaanderen gedaan hebben. In 2018 waren er 864 ingeschrevenen voor initiator C en 469 voor getuigschrift B. Dat zijn 1333 ingeschrevenen. Jaarlijks draait het rond dat aantal nieuwe trainers. Maar natuurlijk vallen er weer af, zoals u gezegd hebt.
Misschien is een samenwerking tussen clubs een oplossing, zoals wij trachten te doen. Dat is een oplossing die u net hebt aangehaald. Wat ik ook zou willen aanhalen, is de integratie van studenten lichamelijke opvoeding die als stage trainingen bij voetbal en andere sporten zouden mogen doen. Enkele problemen zouden misschien op die manier kunnen worden aangepakt. Het is vandaag niet gemakkelijk want we hebben meer sporters. Dat komt ook doordat wij de sport promoten.
De heer Moyaers heeft het woord.
Ik dank collega Wouters voor de vraag. Als je een lokale pet opzet, dan zijn die vragen zeer interessant om te proberen ze toe te passen. Het klinkt misschien een beetje gek of het is misschien de paradox van het hele verhaal, maar langs de ene kant is het tekort aan trainers bij de Vlaamse sportclubs zelfs een vorm van goed nieuws te noemen want het betekent dat de vele inspanningen die u geleverd hebt om zoveel mogelijk jongeren aan het sporten te krijgen, vruchten afwerpen. En ja, er zijn steeds meer kinderen aangesloten bij een sportclub. En ja, er zijn steeds minder vrijwilligers om een training te geven. En neen, kinderen bewegen nog altijd niet genoeg. Dat moet natuurlijk altijd de grootste prioriteit blijven. Maar er is toch wel een bepaalde moeilijkheid. Je hebt een steeds groeiend aantal sportende kinderen, steeds minder trainers en ook nog steeds meer ouders die veeleisender worden voor die trainers. Dat vraagt dat je een zeer gemoderniseerde aanpak moet hebben.
Minister, op een of andere manier bent u zeer ‘voorzienig’ want ik had bij het lezen van de vraag van collega Wouters voor mezelf opgeschreven: ‘Op welke manier speelt de Vlaamse Trainersschool in op actuele noden en behoeften van het huidige sportlandschap inzake trainersvorming?’ Daar hebt u eigenlijk al een antwoord op gegeven. Maar misschien kan ik er nog een kleine suggestie bij geven. Het kwaliteitsprincipe is uiteraard belangrijk. Wij geven bijvoorbeeld in het lokale werk alleen maar subsidies aan clubs die effectief gekwalificeerde trainers hebben. Maar als je met de trainers spreekt, dan hoor je wel eens zeggen dat Vlaanderen nog meer zou moeten investeren in specifieke doelgroepopleidingen omdat kinderen van 6 jaar een andere aanpak vereisen dan bijvoorbeeld kinderen van 12 jaar. Daar is toch nog een verschil in.
En dat laat de socialist in mij naar boven komen. Wat mij betreft, mogen basisopleidingen eigenlijk nog praktijkgerichter, korter en bij voorkeur zelfs gratis, om alle huidige drempels weg te werken. Ik zeg er wel meteen bij dat de vervolgopleidingen voor trainers die de ambitie hebben om die sport veel meer te doen, absoluut betalend moeten blijven. Want hogere opleidingen bieden natuurlijk ook veel meer kansen om effectief tot jobcreatie in de sport te komen.
Maar dat er vandaag te weinig trainers zijn, houdt misschien verband met het feit dat de recreatieve trainer, die bijvoorbeeld het ploegje van zijn zoon en diens vriendjes wil trainen, vandaag misschien afknapt omdat hij te zwaar belast wordt.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik wil een paar reacties geven. Er zijn veel interessante zaken naar boven gekomen, die ik niet moet herhalen. Er zijn goede suggesties gedaan, die we kunnen meenemen.
Mijnheer Moyaers, het is niet zo dat er minder trainers zijn. Het aantal trainers blijft gelijk. Maar ik ben het wel met u eens dat sommigen misschien afhaken doordat er meer eisen worden gesteld. En daarom moeten we proberen meer in beeld te brengen waar de meeste trainers op afhaken. Dankzij die gegevensdatabank zullen we daar een beter zicht op hebben. Dan kunnen we met die federatie bekijken hoe we dat aanpakken. Dat is de richting die we uit moeten.
Mijnheer Wynants, ik kan het niet laten om even te reageren. Ik heb achttien jaar lang training gegeven in de ploeg van mijn zoon. (Opmerkingen van Bart Caron. Gelach)
En nu zet een of andere voetballer van een Spaanse ploeg zijn zoon in de goal. (Opmerkingen van Bart Caron)
Een ploegske van Real Madrid, ja. Zinédine Zidane heeft zijn zoon in de eerste ploeg gezet.
Ik begrijp uw bekommernis daarbij. Maar soms moet je roeien met de riemen die je hebt. En als je ervoor kunt zorgen, zoals de heer Moyaers zegt, zeker op recreatief niveau, dat een van de papa’s meedoet, zodat er begeleiding is, dan is dat mooi meegenomen. Al is niet iedereen daarvoor geschikt.
Ik heb uw suggesties voor de lo-stages en de clubwerking al genoteerd.
Ik eindig bij collega Wouters, die de suggestie doet de jongeren ertoe aan te zetten om training te geven aan anderen. Toen ik trainer was, stelde ik aan mijn 16-jarigen voor om mee training te geven aan de pupillen. Diegenen die dat dan doen, zijn veel toffer op uw eigen training, omdat ze weten hoe moeilijk het is om training te geven. Dat is dus een positief opvoedend element.
Mijnheer Moyaers, tijdens de opleiding kan er dan worden bekeken wat er specifiek kan worden gedaan om een minimum aan bagage mee te geven. Een aantal federaties, zoals Gymfed, hebben daarrond een specifiek programma. Mijnheer Wouters, u moet dat eens googelen. Bij Gymfed is er het project We Are Next. Dat heeft de bedoeling dat diegenen die stoppen, zelf training geven aan de volgende generatie. Dat element kan worden meegenomen als inspiratie voor andere federaties.
De heer Wouters heeft het woord.
Ik dank alle collega’s voor hun inbreng. We hebben allemaal dezelfde bekommernis en willen er samen naar streven om het beter te maken.
Collega Moyaers, ik heb nog één kleine aanvulling. Eigenlijk is die opleiding gratis, al is het niet op die manier gezegd. Want elke club krijgt, meestal lokaal, maar ook via andere wegen, meer subsidies wanneer ze met gekwalificeerde trainers werkt. Dat betaalt dus eigenlijk zichzelf.
Er is daar dus niet echt nood aan. We mogen de socialistische aanpak op dat vlak dus achterwege laten.
Ja, maar naar het schijnt geraakt het woord ‘gratis’ weer in de mode. (Gelach. Opmerkingen)
De vraag om uitleg is afgehandeld.