Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ook mijn vraag is een beetje gedateerd. Dat komt doordat er redelijk wat tijd zat tussen het indienen en het aan bod komen ervan in de commissie. Er zijn geen andere redenen voor. Ondertussen zijn er een aantal beleidsbeslissingen genomen die ervoor kunnen zorgen dat de manier waarop de vraag gesteld is, gedateerd lijkt. Maar de essentie blijft toch overeind, denk ik. Dat is het feit dat er, doordat we kampen met een capaciteitstekort in het secundair onderwijs, zeker in een aantal grote steden, op het moment dat leerlingen moeten worden ingeschreven meer leerlingen op de wachtlijst staan dan kunnen worden ingeschreven. Wat doen scholen dan? Ze gaan in overtal. Ze nemen nog een aantal extra leerlingen binnen. Ze hebben dat vooral vorig jaar gedaan, zeker in het Gentse, maar dan met het idee en de belofte dat er een hertelling zou komen, waarbij het aantal uren-leraar zou stijgen doordat ze extra leerlingen opnemen in hun scholen.
Wat bleek echter? Dat was toch wel een teleurstelling en een shock voor een aantal scholen. Omwille van de berekeningswijze die er toen was, viel het eigenlijk wat tegen met het aantal uren-leraar dat erbij kwam. Heel weinig scholen hebben hun lerarenkorps kunnen uitbreiden, terwijl ze toch wel wat extra leerlingen hadden opgenomen. Het gevolg is dat ze veel minder bereid zijn om dat nog te doen, omdat ze vrezen dat het ook dit jaar hetzelfde verhaal zal zijn en er opnieuw meer aanvragen zullen zijn dan plaatsen in verschillende scholen. De bereidheid om in overtal te gaan, zal veel minder zijn omdat ze vrezen extra gestraft te worden en dat de uren-leraar opnieuw niet zullen volgen. Dan krijg je een cumulatief effect van te veel leerlingen en te weinig extra uren-leraar.
Er is ondertussen wel een nieuwe of een licht gewijzigde berekeningswijze in voege. Maar er is toch wel twijfel op het veld of dat effectief tot gevolg zal hebben dat er uren-leraar zullen bijkomen.
Mijn vragen zijn dus lichtjes anders maar in essentie dezelfde.
Minister, zijn er simulaties die aantonen dat het effectief een verschil zal maken op het terrein en dat scholen die inspanningen doen, meer bepaald in het Gentse, daarvoor zullen worden beloond? Ze vrezen namelijk dat dat ook met de nieuwe regelgeving niet het geval zal zijn. Als blijkt uit die simulaties dat dat niet het geval zal zijn, bent u dan bereid om nog aanpassingen te doen? Want het kan soms een verschil maken in het toekennen en in het tevreden stellen van ouders door ze toch de plaats te geven die hun kind wil, op het moment dat er nog een aantal leerlingen geen plek hebben, in geen enkele school, niet de eerste, tweede of derde school van hun keuze. Dat extra opnemen van leerlingen kan ervoor zorgen dat heel wat meer ouders tevreden zijn en de plek krijgen waarvoor ze een aanvraag gedaan hebben. Dan moeten de uren-leraar echter wel volgen, om ervoor te zorgen dat scholen ook bereid zijn om dat te doen. Bent u dan bereid om de berekeningswijze verder aan te passen, mocht blijken dat dat geen soelaas brengt?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, ik wil toch nog eens de logica achter de maatregelen schetsen, wat u zelf gedeeltelijk ook gedaan hebt. Het pakket uren-leraar waar een school recht op heeft, wordt berekend aan de hand van het aantal leerlingen dat op 1 februari van het schooljaar ervoor in de school zat.
Deze werkwijze zorgt ervoor dat scholen tijdig weten hoeveel uren ze kunnen inrichten en zich dus ook tijdig kunnen organiseren voor het volgende schooljaar. Het systeem heeft tot gevolg dat, als een school op 1 september wat minder leerlingen had dan het voorafgaande schooljaar, ze uren ‘over’ heeft. Schrijft ze meer leerlingen in, dan is er een ‘tekort’. We kunnen dus nooit één op één op de bal spelen. Dat heeft voor- en nadelen. In onze regelgeving is daarom voorzien dat scholen ook uren kunnen overdragen naar andere scholen, zodat de schommelingen normaliter vlot opgevangen kunnen worden.
Met de groei van het aantal leerlingen in het secundair onderwijs, blijkt nu dat de bestaande solidariteitsmechanismen niet overal afdoende waren. Daarom hebben we de mogelijkheid tot hertelling ingeschreven.
Met deze hertelling willen we, net zoals in het basisonderwijs, mogelijk maken dat wanneer een school met een extra sterke stijging in de eerste graad wordt geconfronteerd waarbij dit moeilijk kan worden gecompenseerd door andere scholen, er extra uren leerkracht kunnen zijn.
De Codex Secundair Onderwijs bepaalt daarom in artikel 209/1 dat er een hertelling kan zijn op de eerste lesdag van oktober, op voorwaarde dat de school voldoet aan een aantal voorwaarden. Zo moet er een stijging of daling zijn van het aantal leerlingen op drie niveaus. Het eerste niveau is de zone waarin de scholengemeenschap is gelegen waartoe de school behoort. Het tweede niveau is de scholengemeenschap en het derde de school.
De hertelling heeft enkel betrekking op het eerste leerjaar A en B en niet op het totale lestijdenpakket van de school. De hertelling gebeurt door vergelijking van de leerlingenfluctuatie op 1 oktober van het lopend schooljaar ten opzichte van de normale datum, 1 februari van het voorafgaand schooljaar.
Op die manier garanderen we dat de groei in de school inderdaad het gevolg is van een stijging van het aantal leerlingen en niet van het meer of minder succesvol zijn van een specifieke school. Het moet dus effectief gaan om een leerlingenstijging. Bovendien kunnen uren-leraar binnen de school vrij worden aangewend en bestaan er, zoals al aangegeven, solidariteitsmechanismen tussen scholen.
Dit schooljaar hebben we voor het eerst een dergelijke hertelling gedaan. Ik heb dit al aangegeven in mijn antwoord op schriftelijke vraag 131 van de heer De Meyer.
De maatregel voorziet ook in een hertelling in min, wanneer een school, scholengemeenschap en onderwijszone in leerlingenaantal dalen. Zo waren er vier scholen waarbij een onbedoeld effect zichtbaar werd. Het was mogelijk dat een school in het eerste leerjaar sterk daalde, en dus in min hertelde terwijl ze in de hogere graden meer leerlingen telde. Dat kan uiteraard niet de bedoeling zijn.
In ontwerpregelgeving die nu bij de Raad van State voorligt, is daarom een extra voorwaarde opgenomen, met name de stijging of daling van het totaal aantal leerlingen in de school. Op deze wijze wordt vermeden dat het aantal uren-leraar van het eerste leerjaar wordt verminderd als gevolg van leerlingendaling terwijl de andere leerjaren met een leerlingenstijging worden geconfronteerd die de inzet van meer uren vraagt waardoor men de voordelen die men vroeger had doordat het totaal steeg, blijft houden. Zoals de regeling nu was, waarbij enkel naar het eerste jaar werd gekeken, was men bij een daling heel wat kwijt. Dergelijke onbedoelde effecten van de hertellingsmaatregel, vastgesteld tijdens het huidig schooljaar, zouden zich daardoor volgend schooljaar niet kunnen herhalen.
Aan de decretale bepalingen met betrekking tot de hertelling is geen einddatum gekoppeld; de Vlaamse Regering moet er ook jaarlijks invulling aan geven en zal hierbij rekening moeten houden met de leerlingenstroom. Als we kijken naar de prognoses zien we een stijging tot en met het schooljaar 2022-2023, vervolgens een daling tot en met het schooljaar 2028-2029 en tot slot opnieuw een stijging. Dat is een beetje koffiedik kijken, we zullen jaar per jaar moeten zien hoe de cijfers evolueren.
Bij de vaststelling van de financiering of de subsidiëring is het aantal regelmatige leerlingen op de teldatum altijd een van de determinerende criteria, zodat meer leerlingen automatisch in meer middelen resulteren. Ook bij de meest recente maatregelen, bijvoorbeeld bij de verdeling van de middelen voor aanvangsbegeleiding in het secundair onderwijs – cao XI – die zijn opgenomen en goedgekeurd, is dat het geval. Er komt dus een aanpassing om een aantal onbedoelde effecten weg te werken.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, het is goed dat een aantal onbedoelde effecten worden aangepast maar ik hoor op het terrein dat dit bij capaciteitstekort en bij grote inspanningen van scholen om nieuwe plaatsen te creëren, onvoldoende wordt gevaloriseerd omdat die stijging nodig is op drie niveaus. Men heeft daar als het ware die gezamenlijke en cumulatieve voorwaarden met die percentages waarbij men 3,6 procent moet stijgen in de zone en dan ook nog binnen de scholengemeenschap en per school.
Daardoor was er in het Gentse maar één school die effectief extra lerarenuren bijkreeg. De bereidheid om extra plaatsen te creëren, ligt daardoor dit jaar veel lager. Op dat vlak voldoet het decreet dus niet. Kunnen er nog aanpassingen worden gedaan, zodat de voorwaarden minder streng zijn en zodanig dat, als men niet voldoet aan de drie voorwaarden, men toch kan rekenen op die lerarenuren?
De heer De Meyer heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, u hebt geluk dat uw vraag is aanvaard want mijn vraag over een ander aspect van hetzelfde thema mocht ik ombouwen tot een schriftelijke vraag. Op dat ogenblik waren er natuurlijk wel wat meer vragen dan nu en was de agenda drukker. Dus, zoals steeds: alle begrip.
De waarnemend voorzitter zal zich zeer goed herinneren dat hij en ikzelf bij OD XXVIII en op andere momenten over dit thema reeds vragen hebben gesteld.
Hertelling heeft twee aspecten: enerzijds zijn er winnaars en anderzijds zijn er verliezers. Bij de bespreking van het ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering hebben sommige partners ook reeds aandacht gevraagd – ik doe dit nu ook – voor diegenen die minder leerlingen hebben. Aan deze medaille zijn dus twee zijden: de winnaars en de verliezers. Maar eigenlijk heeft een medaille ook een derde zijde en dat is ook hier het geval. Los je dit alleen op binnen het mechanisme van solidariteit of is er al of niet enige financiële ruimte? Ik heb daar uiteraard geen zicht op. Als er financiële ruimte is, dan weet ik waaraan ik die middelen op dit ogenblik het eerst zou besteden.
Minister, samengevat: aandacht voor de winnaars bij hertelling, maar zeker ook voor de verliezers.
De vraag van mevrouw Meuleman is een goede vraag, want hij gaat eigenlijk over de zorg dat de middelen aansluiten bij de noden die een school heeft. Dat was ook de reden waarom ik in het verleden het voorstel heb gedaan om ervoor te zorgen dat de middelen de capaciteit volgen.
Vergeef me, minister, dat ik het nu nog eens op de agenda zet, maar er is opnieuw een oproep geweest voor capaciteitsmiddelen. Er zijn scholen die opnieuw hebben ingetekend op capaciteitsmiddelen. Als je een bepaald aantal vierkante meters aan klaslokaal hebt, dan heb je ook leerkrachten nodig om voor die vierkante meters te staan. Ik zie dat scholen, en vooral lagere scholen – deze vraag gaat over het secundair onderwijs – die over een langere termijn hebben gebouwd en die net buiten de termijn vallen waarin momenteel is voorzien, die capaciteit openstellen met de handrem op. Ik begrijp dat ook. Op een bepaald moment aanvaarden ze geen extra leerlingen meer omdat ze anders naar klassen gaan van 29, 30 of 31 leerlingen. Dat willen ze niet en dat kunnen ze niet. Dat is niet goed voor de leerlingen én de leerkrachten. Nochtans hebben ze wel de vierkante meters.
Ik blijf bij mijn oproep om er ook voor het lager onderwijs goed op toe te zien dat, als scholen capaciteitsmiddelen krijgen, de capaciteit direct volledig nuttig wordt gemaakt. Dat verhaal zal zich niet anders voordoen dan in het secundair onderwijs.
We hebben de Capaciteitsmonitor gehad. Sommige leden hebben gepleit voor bepaalde regio's. Mijnheer De Meyer, wij wonen in het Waasland ook in een regio waar er stevige noden zijn. Die kleuren op de kaart donkerrood. We moeten er daar toch ook zeker voor zorgen dat de vierkante meters worden gevolgd door volledige invulling, want anders is het zonde dat er heel veel middelen worden vrijgemaakt voor het bouwen van vierkante meters maar dat ze niet volledig worden ingezet. Ik vind dat sneu.
Ik ben blij dat de aanpassing aan het ontwerp van decreet onderweg is. Ik hoop dat die ook afdoende is, niet alleen voor het secundair onderwijs maar ook voor de lagere scholen, om, als er capaciteitsuitbreiding is, die capaciteit direct volledig te benutten en deze niet stelselmatig in te voeren om telkens de nieuwe teldatum af te wachten.
Minister Crevits heeft het woord.
De wijzigingen die we nu hebben aangebracht, heb ik proberen duidelijk te maken. Het gaat over het verschil tussen oktober en februari. Sowieso komen de middelen wat later, maar dat kan ook positief werken als er een daling is. Het is iets dat in twee richtingen snijdt. Men vraagt natuurlijk altijd aanpassingen in de richting die iets minder gunstig is.
Wat de bouw betreft, geldt ook al een regeling in het basisonderwijs. We hebben nu de regeling voor het secundair onderwijs ingevoerd omdat er een bepaling bestond voor het basisonderwijs.
Ik ben altijd bereid om te bekijken of we die regelingen kunnen verbeteren, om dan zo sneller de capaciteit in gebruik te kunnen nemen. Ik ben zeker bereid om dat te bekijken.
Maar we proberen nu zoveel mogelijk de mogelijke ‘unfairheden’ die in het systeem zitten op te lossen. Vandaar ook de bijsturing die nu al is voorgesteld.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik vrees ervoor dat dit niet echt geruststellend zal zijn voor die scholen die, op het moment dat blijkt dat er toch nog plaatsen tekort zouden zijn, zullen worden gevraagd om die extra capaciteit nog te creëren. Dat vind ik jammer, minister. Want we zitten inderdaad met een aantal jaren waarbij het alle hens aan dek zal zijn. We zitten met die boom, die daarna voorspelbaar zal verminderen. Maar we hebben nu heel acuut en op heel korte termijn die extra plekken in een aantal capaciteitsgebieden echt, echt nodig, in afwachting van nieuwe scholen die worden geopend of extra capaciteit die door scholenbouw wordt gecreëerd. De scholen die inspanningen doen, moeten worden aangemoedigd. Dat zou moeten worden beloond met een extra inspanning vanuit het beleid, om op die manier die grote nood aan capaciteit te lenigen.
Maar uw antwoord heeft mij dus niet helemaal gerustgesteld.
De vraag om uitleg is afgehandeld.