Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Wouters heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, twee op de drie Vlamingen zeggen van zichzelf dat ze meerdere keren per maand aan sport doen. Dat blijkt uit een onderzoek van professor Scheerder van de KU Leuven, die een bevraging deed bij 1.500 volwassenen. Nog nooit deden zoveel Vlamingen aan sport. Het populairst zijn de solosporten, zoals fietsen, wandelen, lopen en fitnessen. Maar ook het aantal sportclubs en hun ledenaantallen gaan erop vooruit.
Toch zijn er nog twee doelgroepen die moeilijker aan het sporten te krijgen zijn, stelt het onderzoek. Lageropgeleiden en mensen met een migratie-achtergrond sporten minder dan anderen. Professor Scheerder concludeert dan ook dat we moeten blijven zoeken naar manieren om bijvoorbeeld de kostprijs voor bepaalde groepen aan te passen. Maar ook het aanbod zou nog uitgebreider kunnen, zoals bij de vechtsporten, die bij sommige groepen heel populair zijn maar nog te weinig uitgebouwd zijn om sporters te lokken.
Hierover heb ik de volgende vragen.
Kunt u meer toelichting geven bij de maatregelen die reeds genomen worden om deze kansengroepen aan het sporten te krijgen? Worden die nog verder uitgerold of ontwikkeld? Bent u van mening dat deze maatregelen volstaan of worden nog nieuwe maatregelen genomen?
Het aanbieden van een sportaanbod van a tot z is ook een opdracht van de erkende en gesubsidieerde sportfederaties. Op welke manier worden zij aangemoedigd om deze doelgroepen te bereiken? Hoe kunnen goedepraktijkvoorbeelden onderling gedeeld worden tussen de sportfederaties?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik wil eerst benadrukken dat de trend die we zien in de onderzoeken die Scheerder al in het verleden heeft gemaakt positief is. Als je kijkt naar de laatste tien jaar, dan is het aandeel van Vlamingen dat aangeeft meerdere keren per maand te sporten fundamenteel gestegen van 49,5 procent in 2009, toen ik minister werd, naar 62,6 procent in 2016. Laat ons ervan uitgaan dat dat ondertussen nog wat verder is gestegen. Het is altijd goed om te kijken naar wie er zegt dat hij nooit sport. Dat aantal is gedaald van 41,2 procent in 2009 naar 28,7 in 2016.
Ik ben het dan ook met u eens dat we nog bepaalde groepen hebben waar er minder wordt geparticipeerd. Op zich is dat geen nieuwe informatie, dat was ook in het verleden het geval. Maar ook daar kunnen we positief nieuws geven omdat de studie aantoont dat de sportparticipatie bij een aantal van die groepen er sterk op vooruitgaat. Ik geef een voorbeeld, namelijk sportparticipatie bekeken volgens opleidingsniveau. Bij mensen die geen opleiding genoten, stijgt het aandeel dat aangeeft meerdere keer per maand te sporten van 30 procent in 2009 naar 41 procent in 2016. Bij mensen die enkel lager secundair onderwijs hebben gevolgd, stijgt het aandeel van 40 procent in 2009 naar 57 procent in 2016.
We proberen alle Vlamingen op een gezonde en kwaliteitsvolle manier te laten sporten en bewegen. Hierbij hebben we specifiek aandacht voor drempels. Daarom hebben we in de voorbije twee legislaturen redelijk wat maatregelen genomen om die drempels weg te werken. We doen dat vaak op een algemene manier maar er zijn ook heel specifieke maatregelen. Als ik ze allemaal zou opsommen, dan zijn we iets te lang bezig. Ik ga er dus enkele uitpikken.
Ik heb zeker iets gedaan aan de toegankelijkheid van de producten van Sport Vlaanderen zelf. Sport Vlaanderen biedt een aantal zaken aan. Met ‘Multimove voor kinderen’ bijvoorbeeld probeert men kinderen uit gezinnen in armoede te bereiken. U weet dat we de sportkampen van Sport Vlaanderen heel duidelijk laagdrempelig aanbieden voor mensen in armoede via het Steunpunt Vakantieparticipatie. De SNS-pas (Sport Na School) koppelen we aan de UiTPAS, waardoor je een sociale maatregel hebt. Er is ook de projectoproep voor een naschools sportaanbod in de eerste en tweede graad secundair onderwijs waar extra sport- en beweegkansen worden geboden voor jongeren uit kansengroepen. Dat zijn onze eigen producten.
Daarnaast ondersteun ik heel wat organisaties die inzetten op duurzame sportparticipatie van doelgroepen. Zo wordt het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB) ondersteund voor het uitbouwen van het expertisecentrum. In 2016 heb ik nog een bijkomende impuls gegeven aan het ISB om veertien buurtsportpraktijken intensief te begeleiden en om een online opleiding over ‘sport en armoede’ op te maken. Samen met de minister bevoegd voor Welzijn voorzie ik in ondersteuning voor de Belgian Homeless Cup. Dat moet ik aan u zeker niet verder uitleggen.
Via het Participatiedecreet ondersteun ik samen met de minister van Cultuur nog een hele hoop initiatieven voor sport. Ik heb er heel wat op mijn papier staan, maar laat mij er eentje naar voren brengen voor een doelgroep die nog niet direct aan bod is gekomen, namelijk de middelen voor De Rode Antraciet om een sportaanbod uit te bouwen in de gevangenissen. Maar zo zijn er nog een heel pak.
Ik ondersteun ook verscheidene projecten die inspelen op specifieke noden. Denk maar aan de WIJ!-trajecten, waar we proberen om laaggeschoolde jongeren attitudes en competenties bij te brengen via sport. Denk maar aan laaggeschoolde werkzoekenden die we een opleiding tot redder en beroepsredder proberen te geven. We hebben ook het project ‘social sportcoach’ met de stad Oostende. Er zijn projecten waarbij sport als methodiek wordt toegepast binnen de bijzondere jeugdzorg. U kent waarschijnlijk ‘The Vertical Club’, waar we asielzoekers tot hoogwerker opleiden.
Zoals gezegd, zijn dit maar enkele initiatieven die ik genomen heb om de sportparticipatie van de doelgroepen te verhogen.
Collega Wouters, ik heb het dan nog niet gehad over iets dat mij na aan het hart ligt, namelijk de G-sporten, of de verschillende sportinfrastructuurprojecten waar we proberen laagdrempelige sportmogelijkheden te voorzien. Ik denk maar aan de beweegvriendelijke en gedeelde schoolspeelplaatsen, die we samen met de collega’s Gatz en Crevits naar voren schuiven, of de projectoproep ‘Bewegen en sporten in de publieke ruimte’, die ik ook belangrijk vind. U ziet dus dat er een heel pak is.
Ik wil nog iets zeggen over het nieuw opgerichte beleidsnetwerk ‘Diversiteit en gelijke kansen in de sport’, dat op 14 maart voor de eerste keer zal samenkomen. Het doel van dat netwerk is te streven naar duurzame en kwaliteitsvolle samenwerking tussen alle relevante sportactoren – en andere, indien nodig – om enerzijds de kansen op sportparticipatie van specifieke kwetsbare groepen te verbeteren, en anderzijds om meer in te zetten op sport als middel om extrasportieve doelen te bereiken. Het netwerk denkt en werkt op Vlaams niveau en het zal een brede kijk op de thematiek hanteren. Het werkt zowel sectoroverschrijdend als beleidsdomeinoverschrijdend. Dat is dus nog iets nieuws, dat we organiseren bovenop alles wat we al doen. Ik denk dat dat netwerk ons in de toekomst ook beleidsmatig zal kunnen adviseren. Als ik zie wat we voor de sportparticipatie van doelgroepen doen, denk ik dat we veel goede acties hebben. We mogen ook in de toekomst verwachten dat de sportparticipatie van die groepen echt wel zal verhogen.
Ik kom tot uw tweede vraag, over het decreet van de georganiseerde sportsector. U hebt natuurlijk gelijk: bij de unisportfederaties vragen we een A tot Z-aanbod. Bij de aanvraag voor subsidiëring moet elke sportfederatie een beleidsplan voor een olympiade indienen. Dan heb je een jaarlijks actieplan, waarbij ze effectieve acties voor elk jaar aanduiden. Die plannen worden tijdens bilaterale gesprekken tussen die federatie en Sport Vlaanderen opgezet. Waar nodig worden ze ook nog aangevuld. Sport Vlaanderen waakt er daarna over dat de opdracht van die specifieke activiteiten ook effectief ingevuld wordt. Bijkomend hebben we dan in het Sportfederatiedecreet voorzien dat de sportfederaties kunnen inzetten op beleidsfocussen. Als men het over doelgroepen heeft, zijn er toch twee waar dit echt een rol speelt: de beleidsfocus ‘laagdrempelig sportaanbod’ en de beleidsfocus ‘sportkampen’, waar zelfs extra ondersteuning voorzien is, indien die sportfederaties inzetten op kansengroepen en inclusief diversiteitsbeleid. Die extra impuls geeft aan de sportfederaties ook de mogelijkheid om bij sportactiviteiten voor specifieke doelgroepen een ruimere of een specifiek opgeleide omkadering te voorzien. Ook die zaken worden verder opgevolgd.
De Vlaamse Sportfederatie organiseert ook nog regelmatig contactmomenten met haar leden, waarbij de goede voorbeelden uitgewisseld worden. Dit vind ik zeer goed. Via Kicks zorgen we ook voor het delen van kennis. Ik denk hier aan de kennisdag ‘Breed sporten’, die we in 2017 in Technopolis georganiseerd hebben en waar goede voorbeelden van laagdrempelige projecten van sportfederaties voorgesteld werden aan de hele sector.
Ik heb echt een limitatieve opsomming gegeven. Het is zelden mijn gewoonte om lang te antwoorden, maar u ziet dat het echt heel veel is. Ik heb dat ook gedaan omdat, bij één van mijn allereerste tussenkomsten over mijn eerste beleidsnota, de voorzitter ooit tegen mij gezegd heeft dat hij dacht dat ik niet echt veel voor die doelgroepen ging doen. Nu, na negenenhalf jaar, kan hij zien dat er effectief ongelooflijk veel gebeurd is, en dat ik met een heel groot hart heb geprobeerd om iedereen echt aan het sporten te krijgen.
De heer Wouters heeft het woord.
Ik ben blij dat ik dit afrekeningsmoment live heb mogen meemaken.
Uw antwoord is zeer uitgebreid. Het is gewoon een heel positief verhaal. Dat mogen we ook wel eens in de bloemen zetten. Soms gebeurt dat hier te weinig, dat iets ook aan de orde komt wanneer het goed gaat.
U hebt wel mijn interesse gewekt. Er zal een schriftelijke vraag volgen waarop u in alle rust en kalmte al uw projecten kunt uiteenzetten. Het is toch de moeite dat we die allemaal eens op papier zien. Ik zal daarvoor de juiste wegen volgen.
Ik kan wel een link of voorstel aanbrengen. Er is nog een werkpunt dat we kunnen verbeteren. Ik denk dat de lokale overheden de demografie van hun gemeente of stad het beste kennen, waardoor zij echt specifiek op de noden van bepaalde doelgroepen en zelfs bepaalde wijken kunnen inspelen. Daar kunnen we misschien een werkpunt van maken, om er zo nog 10 procent bij te doen.
De heer Moyaers heeft het woord.
Ik dank de heer Wouters voor de vraag en u, minister, voor uw antwoord. Er zijn inderdaad heel veel goede acties en er zijn veel goede dingen gebeurd. Daar ben ik het absoluut mee eens, maar het is inderdaad ook kwestie om die lokale besturen mee te krijgen zodat ze effectief in die projecten instappen.
U hebt de UiTPAS vermeld. Dat is een van de zaken waar ik redelijk veel mee bezig ben en ik vind dat een probleem. Het moet echt aangemoedigd worden om daar meer op in te zetten. In Limburg is de UiTPAS maar in twee gemeenten geïnstalleerd. De opmaak van de beheers- en beleidscycli is een ideaal moment om dit te veranderen. Ik zet nu even mijn lokale pet op. Voor mij staat het heel hoog op de agenda om dat tijdens deze legislatuur in mijn eigen gemeente te verwezenlijken. Ik denk dat dit een ideaal moment is om misschien nog eens vanuit Vlaanderen de burgemeesters, schepenen van Sport of Cultuur en eventueel ook de administratie opnieuw aan te moedigen om in al die projecten in te stappen. Zeker nu de opmaak van die beheers- en beleidscycli er zit aan te komen.
Ik wil ook even namens mijn fractie tussenkomen.
Ik ben heel blij, minister, dat mijn betoog van negenenhalf jaar geleden hier toch tot die effecten heeft geleid. Ik heb u misschien wat opgejaagd, maar goed. Dank u wel omdat u in uw legislatuur die accenten hebt gelegd. Dat zal ik niet ontkennen. Voor even toch.
Nu nog een paar puntjes. Het is natuurlijk niet nieuw dat er een causaal verband bestaat tussen laaggeschooldheid, diversiteit en sportparticipatie. Dat geldt ook voor andere vormen van vrijetijdsbesteding, zoals cultuur. Dat wijst toch ook op een vorm van kennisbagage, op de achtergrond en context waarin men die zaken kan beoefenen. Het is maar een vaststelling. 41 procent bij laaggeschoolden is een stap vooruit, maar het is nog altijd een fiks pak lager dan de 62 procent van het algemeen gemiddelde. Dat is geen kritiek. Ik stel samen met u vast dat er nog veel werk aan de winkel is.
In die zin heb ik een vraag waarop u nu niet kunt of hoeft te antwoorden. Worden die twee beleidsfocussen die bij de sportfederaties aanwezig zijn – met name laagdrempelig sporten en de aandacht voor kansengroepen en diversiteit – ook gemonitord door Sport Vlaanderen? Worden de effecten daarvan bekeken? We zijn in deze beleidsperiode nog niet zo ver natuurlijk, maar zijn de effecten daarvan te merken? Voor mijn part hoeft u daar nu niet op te antwoorden. Als dat wat research door uw administratie vergt, doe dat dan maar.
Ik zou graag hebben dat het antwoord positief is, maar ik vrees er een beetje voor dat dit in de meeste federaties maar marginale aandacht krijgt. Het is daar geen centraal aandachtspunt. In die zin zou het goed zijn de effecten in kaart te brengen.
Mijnheer Moyaers, ik heb ook genoteerd wat u over de lokale overheden hebt gezegd. Dat is een zaak voor de Vrijetijdsmonitor Vlaanderen, die ook nogal krakkemikkig is. De gemeenten zijn nu autonomer in hun beleid. We zouden zicht moeten hebben op de resultaten waartoe dit al dan niet leidt. Dat is een aandachtspunt waarmee we in de toekomst rekening moeten houden.
Tot slot heeft Demos vandaag een nieuwsbrief over sport verstuurd. Dit is het enige steunpunt dat beleidsoverstijgend werkt en dat zich tot kansengroepen richt. Wat diversiteit betreft, worden bijzondere inspanningen geleverd voor de moeilijkste doelgroepen. Dit gebeurt vooral door middel van methodische ondersteuning van werkers, politici, gemeentebesturen en federaties. Dat zijn belangrijke stappen vooruit die we 9,5 jaar geleden niet konden zetten.
Minister Muyters heeft het woord.
Voorzitter, ik ben het absoluut met u eens. U hebt net Demos als voorbeeld aangehaald. Op de vraag of we iets ten behoeve van de lokale besturen doen, heeft Demos de activiteiten weergegeven die worden ontplooid om de sociaal-sportieve praktijken te versterken. Daarnaast ondersteunt Demos organisaties, clubs, sportdiensten en federaties om succesvol om te gaan met maatschappelijke uitdagingen als diversiteit en armoede. Demos heeft, bijvoorbeeld, een specifiek traject voor sport en armoede. Dit traject wordt dit jaar voortgezet met de organisatie van een STUDIO met betrekking tot sport en armoede.
De subsidies voor de lokale netwerken voor vrijetijdsparticipatie voor mensen in armoede zijn een ander voorbeeld van lokale samenwerkingsverbanden. Een netwerk is dan een lokaal samenwerkingsverband tussen de vrijetijdsdiensten, maar dat gaat ruimer. Het gaat dan effectief om cultuur, jeugd, sport, het OCMW en een of meerdere sociale organisaties die mensen in armoede vertegenwoordigen. Als partners werken ze samen de drempels weg die mensen in armoede ervaren. Ik had daarstraks misschien nog een duidelijk voorbeeld moeten geven wat we op dit vlak doen.
Mijnheer Moyaers, Sport Vlaanderen trekt door Vlaanderen om alle schepenen van Sport de mogelijkheden uit te leggen. Vroeger was BLOSO een controleorgaan. De schepenen of gemeenten die een activiteit planden, moesten een plan indienen. Dat plan werd gecontroleerd en nadien werd afgerekend. Er zijn voorbeelden waar het verschil 500 euro was. Nu krijgen ze de centen. Het ongelooflijke is dat Sport Vlaanderen naar hen komt en voorstellen formuleert. Ik heb het enthousiasme van schepenen van Sport gehoord, want nu kunnen ze een vliegende start nemen. Dat doet deugd.
Mijnheer Wouters, ik zal het nog eens navragen, maar ik ben er vrij zeker van dat echt rekening wordt gehouden met de doelgroepen waar u het over had. Ik denk niet dat het eenvoudig is te monitoren of we dat nu meer of minder doen dan vroeger. Vroeger werd alles gecontroleerd en wisten we waar de centen naartoe gingen. We mogen dit niet overschatten. Ik denk dat 2 tot 3 procent van de middelen die een gemeente voor sport gebruikte, van het BLOSO kwam. Nu krijgen ze de middelen. Naar mijn gevoel worden die middelen nog meer dan vroeger ingezet, maar of we dat kunnen bewijzen, is een heel andere vraag.
Mijnheer Caron, wat uw opmerking over de laaggeschoolden betreft, moet ik nog een randbemerking maken. Die laaggeschoolden hebben heel vaak een fysieke job. Hierdoor zetten ze de stap naar fysieke sport in hun vrije tijd niet meer. Dat kan een rol spelen. Indien iemand fysieke arbeid verricht, kan dit altijd iets lager liggen dan bij de anderen.
De heer Wouters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het feit dat u mij in uw antwoord een kleine opening hebt gelaten om een min of meer intelligente bijvraag te stellen, want anders had ik die mogelijkheid niet gehad. Ik denk dat voor ons allen een serieuze taak is weggelegd om aan de armen van de lokale schepenen van Sport en anderen te trekken om daar nog meer beweging in te krijgen. Ik denk dat we dan weer een stapje verder zullen zijn in de richting van de ideale sportwereld.
De vraag om uitleg is afgehandeld.