Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Wouters heeft het woord.
In een aantal mediaberichten konden we lezen dat sportclubs van zaalsporten het moeilijk hebben om het hoofd boven water te houden. De voorbije jaren zouden er al een twintigtal clubs gesneuveld zijn, voornamelijk in het volleybal en het basketbal.
Wim Lagae, sporteconoom aan de KU Leuven gaf vijf mogelijke verklaringen hiervoor. Een eerste reden zou de krimpende media-aandacht voor zaalsporten zijn. Er zou in minder plaats voorzien worden in de kranten en ook op televisie komen de zaalsporten minder aan bod. En wanneer er dan toch een wedstrijd wordt uitgezonden, levert dit geen massale kijkcijfers op. Een tweede reden zou het amateurisme in het bestuur van de sportclubs zijn. Dit is zeker niet aan slechte wil te wijten, integendeel. Maar de professionele aanpak in de bestuurskamers van kleinere clubs kan wel degelijk vaak beter. Dat is ook de reden waarom u zelf al maatregelen ondernam en de Code Goed Bestuur hebt ingevoerd. De derde reden die gegeven wordt, is het kwetsbare businessmodel van zaalsporten. Vaak overleven ze door één sponsor of mecenas. Dat brengt ons ook naar de vierde reden die aangehaald wordt, namelijk de eenzijdige inkomsten. Zaalsporten halen amper inkomsten uit tv-gelden, ticketing of transfersommen. Ten slotte is er de sportieve achteruitgang. Andere competities zouden ons sportief voorbijgestoken zijn – ik denk dat we dat op alle niveaus merken. De reden hiervoor zou puur een kwestie van schaalgrootte zijn, maar ook van geld.
Minister, hoe staat u tegenover de mogelijke redenen die aangeven waarom zaalsporten het zo moeilijk hebben? Zijn er nog andere redenen die gesignaleerd worden vanuit de sector zelf?
Welke maatregelen kunt u nemen om de zaalsporten te ondersteunen? Wordt er reeds overleg gepleegd met de sector of met Sport Vlaanderen om de mogelijkheden te bekijken?
Minister Muyters heeft het woord.
Collega Wouters, uw vraag is kort en mijn antwoord is lang, meestal is het andersom. Ik wil er toch wat dieper op ingaan.
Aan de ene kant vind ik die vijf redenen die in het artikel uiteengezet zijn, wel logische redenen voor de moeilijkheden waarmee clubs soms te maken hebben. Al ben ik het niet helemaal eens en vind ik het ook niet helemaal correct om te spreken van sportieve achteruitgang, wat eigenlijk de vijfde reden is. Ik denk dat de werking van onze clubs, en zeker onze topclubs, van een hoger niveau is dan bijvoorbeeld twintig jaar geleden. Als ik zie hoe het sporttechnisch niveau, de sportinfrastructuur, de aanpak van de trainers, de technische omkadering en de technologische en medische begeleiding geëvolueerd zijn, denk ik en weet ik eigenlijk dat we niet kunnen spreken van een achteruitgang.
Wat wel klopt, is dat we internationale concurrentie hebben. Dat komt door de mondialisering, die veel straffer geworden is, waardoor het moeilijker is, en ook veel duurder, om aansluiting te houden bij een internationale top. Er is een tijd geweest waar wij bijna altijd de halve finale of finale in de UEFA-beker speelden, dat is dan wel geen zaalsport. Dan spreek ik over iets langer dan twintig jaar geleden.
De keuze van de juiste competitieformule – het aantal clubs en het aantal wedstrijden – is noodzakelijk en specifiek voor elke sportdiscipline. We hebben daar in alle sporten problemen mee. Voor sommige zaalsporten is er momenteel een onevenwicht tussen het aantal ploegen in de hoogste klasse en het aantal topspelers. Als je veel ploegen in je eerste klasse hebt en relatief weinig topspelers, dan haalt dat het niveau natuurlijk omlaag. Het uitbouwen van een homogene en spannende competitie is natuurlijk cruciaal om de aantrekking van de sport te verhogen, wat dan weer kan bijdragen tot de financiële gezondheid van een club. Als het spannend en tof is, heb je kans dat er meer toeschouwers komen en dat je sponsors kunt aantrekken. Als het allemaal wat flou is, krijg je dat niet binnen.
Naast de specifieke problematiek van de zaalsportclubs in de eredivisie die in het artikel aan bod kwamen, krijgen we vanuit de sector ook het signaal dat sportclubs, en dus ook zaalsportclubs, nog met andere uitdagingen worden geconfronteerd. Denk bijvoorbeeld aan de hogere eisen en verwachtingen van de leden, het nieuwe profiel van de vrijwilliger, de moeilijkheid om kwaliteitsvolle trainers te vinden en te houden, en meer administratieve verplichtingen.
Gelukkig is er ook positief nieuws. We stellen immers vast dat het aantal clubs bij de grootste zaalsportfederaties, zoals basketbal, zaalvoetbal, handbal en korfbal een lichte stijging vertonen. Alleen bij volleybal wordt een lichte daling in het aantal clubs vastgesteld. Uit een gesprek met Volley Vlaanderen leerden we dat er binnen de volleybalfederatie gewerkt wordt aan schaalvergroting, zodat de clubs professioneler kunnen werken, de kosten dalen en de kwaliteit van het sportaanbod verbetert. Een lichte daling van het aantal clubs is volgens mij op zich ook geen probleem. We stellen bovendien vast dat het ledenaantal van diezelfde typische zaalsporten over de laatste jaren toeneemt, niet alleen in die sporten waar er meer clubs zijn, maar ook bij volleybal. De berichten over de clubs in de hoogste afdelingen vertalen zich momenteel dus niet in een daling van het sportaanbod binnen de zaalsporten. Anders gezegd, in de topsport scoren we misschien minder hoog, maar in de breedtesport scoren die zaalsporten duidelijk wel nog.
Aangezien onze sportclubs met verschillende uitdagingen te kampen hebben, heb ik in mijn sportbeleid ruime aandacht voor de ondersteuning van sportclubs, waar uiteraard ook zaalsportclubs uit de hoogste afdeling gebruik van kunnen maken. Ik neem als voorbeeld graag het Dynamo-project voor ondersteuning aan clubbesturen op zowel administratief als beheersmatig vlak. Er is uiteraard ook het Clubgrade-project, waarmee we een methodiek hebben ontwikkeld om meer beleidsondersteuning te geven aan de club en het beleidsvoerend vermogen te verhogen, zodat ze dan ook maatregelen durven te nemen en veerkrachtiger worden, en zich zo ook gemakkelijker kunnen aanpassen aan veranderende en veeleisendere omstandigheden. Met die twee projecten wordt dus rechtstreeks ingewerkt op enkele van de reeds genoemde elementen uit het artikel.
Naast de problemen die tot nu toe aan bod zijn gekomen, zien we ook dat de gemiddelde sportclub in Vlaanderen relatief klein is. Ik denk dat dat wel een probleem is. Daardoor komen de vele uitdagingen die een club heeft, immers terecht op een beperkt aantal schouders. Dat vormt natuurlijk een bedreiging voor een duurzaam en kwaliteitsvol sportaanbod. Die problematiek overstijgt het administratieve of het beleidsvoerende vermogen van een club.
Om tot meer vitalere sportclubs te komen, moet je iets anders gaan doen. Daarom lanceer ik morgen, via Sport Vlaanderen, een nieuwe projectoproep, Sportwijk X, om sportclubs die geografisch dicht bij elkaar liggen, te begeleiden tot structurele samenwerkingen. Dat moet leiden tot schaalvergroting, efficiëntiewinst, optimalisatie van het aanbod, professionalisering en het verbreden van de sociaal-maatschappelijke meerwaarde, zodat je dankzij die samenwerking iets extra’s kunt bieden.
Sportclubs die samenwerken, ik weet dat dat moeilijk ligt. Ik kan uit ervaring spreken. Maar laat het ons proberen, want het gaat de kwaliteit van wat er geboden wordt en de efficiëntie enorm verhogen.
Daarnaast zou ik het ook nog kunnen hebben over het Globaal Sportinfrastructuurplan en de daardoor gerealiseerde investeringsgolf in sportinfrastructuur, zeker ook in zaalsporten. We hebben ook het succes van het naschools openstellen van de schoolsportinfrastructuur. We hebben ook het statuut Verenigingswerk en het nieuwe Federatiedecreet. Dat zijn allemaal elementen die een antwoord bieden op de problematiek die is gesteld.
Dan blijft er nog eentje over. En ik zie dat mijn goede collega Gatz ook al aanwezig is. Het laatste element gaat over media. In de studie wordt gesproken over de kleinere media-aandacht voor zaalsporten. Dat is uiteraard iets dat de normale sportclubondersteuning overstijgt. Dat is uiteraard een belangrijk punt, want het heeft altijd een rechtstreeks effect op de inkomsten van een club, door tv-gelden en sponsors.
Minister Gatz heeft er mee voor gezorgd dat in de beheersovereenkomst van de VRT specifiek de volgende zin is opgenomen: “De VRT besteedt naast sporten zoals voetbal en wielrennen ook aandacht aan andere en minder populaire sporten.” Dat is een belangrijk aspect en dat gebeurt ook. Ik vind het natuurlijk wel wat sneu om dan te zien dat die kijkcijfers eigenlijk te laag zijn. Ik wil wel samen met minister Gatz bekijken wat we daar kunnen aan doen maar dat is niet zo evident.
De heer Wouters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en minister Gatz alvast voor zijn inspanningen.
Ik zie nog een aantal uitdagingen. De sportieve achteruitgang waar u terecht naar verwijst, zorgt er ook voor dat de jeugd sneller vertrekt. Ook in de kleinere sporten vertrekken heel wat jongeren naar het buitenland om daar een opleiding te volgen. Dat is volgens mij gewoon een kwestie van geld en dat is binnen de kleine sporten het heikele punt. Ik geef het voorbeeld van de Antwerp Giants, die het op dit moment Europees zeer goed doen, tot in de achtste finale van de Champions League. Maar eigenlijk moeten zij nog een ronde verder gaan om break-even te kunnen draaien. Daar ligt volgens mij nog heel wat werk op de plank. En dat kunnen we niet rondmaken met televisie-uitzendingen en hulp van bovenaf, ik denk dat we daar een groot, wervend project van moeten maken.
Ik begrijp uit uw antwoord dat de ledenaantallen in al die sporten groeien. Dat is een goede zaak want het is eigenlijk altijd de grootste zorg geweest van deze commissie en ook van u om meer mensen aan het sporten te krijgen. Het aantal clubs moet verminderen maar de clubs zelf moeten groter worden. Dat is een vooruitgang waardoor meer competente mensen bezig kunnen zijn met jeugdopleiding. Op nationaal niveau scoren wij steeds beter met onze zaalsporten en dat bewijst dat de opleiding degelijk is.
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Wouters, dat laatste is een heel moeilijke zaak. We moeten ervoor zorgen dat de topsporters altijd verder kunnen groeien en hun competenties maximaal kunnen ontplooien. Als er een zaalsport is – en dat geldt voor alle sporten – waarvan het clubniveau in Vlaanderen niet hoog genoeg is om dat talent maximaal te laten ontwikkelen, dan is het buitenland soms de enige mogelijkheid. Ik geef het voorbeeld van het hockey. Er is een tijd geweest dat onze hockeyspelers voor het clubverband naar Nederland gingen om ervoor te zorgen dat ze maximaal tot ontwikkeling konden komen, omdat onze clubs nog niet op het internationale niveau meedraaiden. Soms komen ze daar door een generatie, door een aantal sporters wel toe, maar soms gebeurt dat helemaal niet. We mogen die mensen niet tegenhouden, zij moeten zich blijvend kunnen ontwikkelen.
In alle sporten is er een moment waarop het voor de ontwikkeling van de individuele sporter beter is om naar het buitenland te gaan. Dat is een normale situatie. Misschien zijn er wel sporten waarin wij de toppers zijn en waarbij getalenteerde mensen naar hier komen. Korfbal zou een goed voorbeeld kunnen zijn, maar ook hockey.
Als we hier geen competitie van een redelijk niveau kunnen organiseren omdat we een kleine regio zijn, dan moeten we getalenteerde mensen de kans geven om zich in een sterke competitie te ontplooien.
De heer Wouters heeft het woord.
Minister, ik volg u in uw repliek. Dit is inderdaad zeer moeilijk. U hebt de link gelegd met andere sporten, ik verwijs naar het voetbal. Iemand als Fazekas, een speler die van Hongarije naar hier komt als de crème de la crème, zullen we bij Antwerp wellicht nooit meer binnenhalen. Dat heeft te maken met de schaalvergroting en de mondialisering van de sport. Dat is een feit waarmee we rekening moeten houden maar dat betekent niet dat we onze kwaliteit niet waakzaam in het oog moeten houden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.