Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Caron heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, collega's, in 1994, kort na het sluiten van de Limburgse koolmijnen, werd de mijnsite van Beringen beschermd als waardevol industrieel erfgoed. De beheerder van de site, be-MINE, diende in 2013 een aanvraag in om drie van de vier kolenwasserijen te mogen slopen. Ze pasten immers niet in het totaalbeeld van de reconversie van het terrein tot een recreatief-toeristische trekpleister.
Sinds 1994 heeft de Limburgse Reconversiemaatschappij (LRM) nooit een ernstige voorstudie gedaan over een mogelijke herbestemming van de kolenwasserij. Men bleef zich altijd baseren op een architectuurnota van de intussen overleden architect Bernard Lambert, een West-Vlaming, denk ik. Hij stelde dat, in het kader van de herbestemming van het complex, het gebouw kolenwasserij 1 een minder uniek deel van het geheel was en dat daarvoor een eventueel vervangende nieuwbouw in overweging kon worden genomen. Dat was in 1994.
Minister-president, er bestaat geen enkele studie, geen kostenberekening en vooral geen herbestemmingsstudie van de kolenwasserijen. Ik heb het over de periode 1994 tot vandaag, bijna 25 jaar. In het masterplan van be-MINE staat op de plaats van dit unieke en beeldbepalende gebouwencomplex een parking ingetekend.
Het agentschap Onroerend Erfgoed gaf in 2013 een negatief advies op de vraag tot afbraak omdat het geheel van de wasserijen beeldbepalend en representatief is voor de mijnsite en bovendien uniek in Vlaanderen en omstreken – dat weet u zeer goed. Als ook toen al bevoegde minister volgde u het advies van uw diensten en handhaafde de bescherming. U liet weten dat u een doordachte overweging van alle elementen in dit complexe dossier had gemaakt en dat u op basis daarvan beslist had niet in te gaan op de vraag tot declassering.
Net voor Kerstmis 2018 kwam het dossier opnieuw op de regeringstafel te liggen en werd er een beslissing genomen die haaks staat op deze van vijf jaar eerder. De bescherming van wasserijen 1 en 3 werd opgeheven. U beargumenteerde de beslissing als volgt: “De erfgoedwaarden van kolenwasserij 1 zijn onherstelbaar aangetast” en “Het behoud van kolenwasserij 3 is onmogelijk, gezien de bouwtechnische staat en de bijzonder hoge instandhoudingskosten.”
Minister-president, u weet zo goed als ik dat het declasseren van een gebouw een definitief verlies van erfgoedwaarde zal veroorzaken. U weet heel goed dat het behoud van de integrale mijnsite van belang is, zowel op Vlaams als op Europees niveau, en zoals het bovendien ook in 1994 op die manier is beargumenteerd in het Beschermingsbesluit. LRM en be-MINE wisten dus heel goed waar ze aan toe waren. Overigens is declasseren of het wegnemen van de bescherming in strijd met het Onroerend Erfgoeddecreet zelf. Men kan niet declasseren op basis van financiële argumenten, bijvoorbeeld omdat de kostprijs voor restauratie te hoog zou zijn. In die zin is de demarche van u en van het agentschap eigenlijk verdacht, zeker omdat de Raad voor Vergunningsbetwistingen een sloopvergunning van kolenwasserij 1 die door LRM werd gevraagd op basis van micro-economische argumenten heeft geschorst.
Minister-president, het is exemplarisch. Als er een declassering wordt toegevoegd, betekent dit dat elk beschermd monument in Vlaanderen vogelvrij is en dat een ontwikkelaar ermee kan doen wat hij wil. Overigens wil ik ervoor pleiten dat als er een vorm van duurzaam beleid moet zijn, het toch het erfgoedbeleid zou moeten zijn. Dossiervorming en visievorming over erfgoed zouden niet alleen legislaturen moeten overschrijden maar generaties.
In Limburg is er een sterk draagvlak. Niet alleen vzw Het Vervolg maar ook anderen ijveren voor het behoud van het mijnpatrimonium en zien alvast geen reden voor de U-bocht in dit dossier. De voorbije vijf jaar zijn er geen elementen veranderd. Het gaat om zware, industriële architectuur die er over vijf jaar en zelfs over vijftig jaar nog zal staan, ook al doe je er niets aan.
De sloop van het laatste wasserijcomplex, dat in Europa en in de wereld overigens vrij uniek is, zou echt een onherroepelijke vermindering van het geheel vormen. Dit lijkt me niet te verantwoorden, zeker niet op basis van de instandhoudingskosten. Die kosten zouden net een argument moeten zijn om in extra budgetten te voorzien. Dat kan misschien door middel van een bijzonder project. Het gaat dan om een meerjarig project dat stapsgewijs wordt uitgevoerd, zoals dat ook voor andere grote projecten in Vlaanderen mogelijk wordt gemaakt.
De problematiek van de instandhouding is trouwens ook de verantwoordelijkheid van de LRM. De LRM is al 25 jaar eigenaar van het pand en heeft er geen fluit aan gedaan. Het is een vorm van verwaarlozing die nu door de declassering van het gebouw wordt gelegitimeerd.
Ik heb me de voorbije weken stevig verdiept in de bescherming van het mijnpatrimonium. Ik zal niet ontkennen dat een aantal goede zaken zijn gerealiseerd, maar we kunnen moeilijk zeggen dat de LRM een totaalvisie op de toekomst van het mijnpatrimonium heeft. Is er een samenhangend ruimtelijk-economisch beleid voor Limburg dat op de typische kracht van dat unieke patrimonium is gebaseerd? Is het mijnpatrimonium net geen grote troef voor de provincie? Hoe ver staat het strategisch project Kolenspoor, dat destijds door de Vlaamse overheid werd geïnitieerd? Hoe staat het met de erkenning als werelderfgoed door de Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO)?
Dit dossier is niet door de Vlaamse overheid, maar door het werkveld in Limburg geïnitieerd. Het is de bedoeling het hele mijnpatrimonium of, om preciezer te zijn, het oostelijke mijngebied als werelderfgoed te laten klasseren. Die vraag wordt nu ernstig gehypothekeerd door de sloop van de kolenwasserijen in Beringen.
Minister-president, er is behoefte aan een consequent beleid, aan visievorming en aan eenduidigheid bij de LRM en bij de Vlaamse overheid, waar daarenboven al een langere periode dezelfde minister bevoegd is. Ik zou u hierover dan ook enkele vragen willen stellen.
Welke nieuwe inzichten hebt u opgedaan om tot een compleet andere beslissing dan in 2013 te komen? Welke instandhoudingswerken zijn de voorbije decennia en, meer specifiek, de voorbije vijf jaar aan de wasserijen uitgevoerd? Hebben uw diensten de bouwfysische toestand van de gebouwen gemonitord? Is in verband met het onderhoud nalatigheid vastgesteld? Waardoor is de erfgoedwaarde van de kolenwasserijen onherstelbaar aangetast? Hoe was die aantasting mogelijk in een beschermde context? Eigenlijk kan dat niet. In welke mate heeft het voornemen van een private partner in verband met een financiële input voor de instandhouding en de herbestemming van de overblijvende wasserijen een rol gespeeld in de beslissing de bescherming van het geheel op te heffen? Schept u hiermee geen precedent, waarbij de bescherming als het ware kan worden afgekocht?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, ik verwijs in de eerste plaats naar de zeer recente vraag om uitleg van de heer Moyaers over de kosten, de uitgevoerde studies en de ontwikkelde totaalvisie op deze site. Ik heb toen ook al verwezen naar de bouwhistorische studie van het architectenbureau Lambert-Vancoppenolle uit de periode 2002-2004.
Mijnheer Caron, u hebt naar het oorspronkelijk beschermingsbesluit verwezen. Volgens u bevat dit besluit een uitvoerige motivering, maar ik zie dat niet zo. Ik zie veeleer een zeer korte motivering die niet in detail treedt. Die studie was toen de eerste studie die de gebouwen aan hun erfgoedwaarde heeft getoetst en die is ingegaan op een mogelijke herbestemming, op de bouwfysische staat en op de invloed van dit alles op het financieel plan.
Op basis daarvan heeft Be-Mine een masterplan voor de mijnsite opgesteld. Het oorspronkelijke plan hield niet het behoud van de vier kolenwasserijen in. Er zouden slechts drie kolenwasserijen worden behouden. Kolenwasserij 2 zou integraal worden bewaard en in het mijnmuseum worden geïntegreerd. Mits aanpassingen, zouden kolenwasserij 3 en kolenwasserij 4 worden herbestemd. Voor kolenwasserij 1 bevatte het plan een vervangende nieuwbouw die de stabiliteit van de aanleunende wasserijen moest garanderen.
Het architectenbureau Lambert-Vancoppenolle heeft van in het begin gesteld dat kolenwasserij 1 een structureel onsamenhangend en overbelast geheel vormt dat best kan worden gesloopt en kan worden vervangen door een nieuwbouw met een vergelijkbaar gabarit. Uit de bouwhistorische studie blijkt duidelijk dat kolenwasserij 1 niet essentieel is voor de erfgoedwaarde van het kolenwasserijencomplex. In het algemeen kan ik stellen dat er ten gevolge van de onophoudelijke aanpassingen en uitbreidingen van kolenwasserij 1 tussen 1923 en 1982 geen structureel samenhangende of oorspronkelijke uitrusting meer aanwezig is. De installaties, die tussen 1974 en 1983 werden vernieuwd, zijn vrijwel identiek aan de installaties in kolenwasserij 4. Bijgevolg vormt de sloop van kolenwasserij 1 geen wezenlijke aantasting van de erfgoedwaarde van het kolenwasserijencomplex, waardoor de opheffing geen afbreuk doet aan de bescherming van de kolenwasserij in haar geheel. Het productieproces in kolenwasserij 1 blijft afleesbaar in de te behouden kolenwasserij 4.
Toen de Vlaamse Regering op 29 mei 2009 de protocolovereenkomst voor de meerjarenplanning van de herstructurering en de restauratie van de vroegere mijnsite van Beringen ondertekende, ging ze al uit van de afbraak van kolenwasserij 1. Dat was al in 2009. Mijn beslissing om de bescherming van kolenwasserij 1 op te heffen, heeft dan ook net blijk van continuïteit. Er is geen sprake van een plotse wending in mijn houding ten aanzien van kolenwasserij 1.
Ik wil in dit kader ook nog verwijzen naar het uitvoeringsplan van het Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat (SALK) uit 2013, waarin de sloop van kolenwasserij 1 ook al opgenomen was.
De protocolovereenkomst, die ondertussen trouwens drie keer hernieuwd is, bevat een enorme enveloppe van 23 miljoen euro aan restauratiepremies en dit over een periode van elf jaar. Kolenwasserijen 2, 3 en 4 zouden initieel alle drie bewaard blijven. Dit was ook zo opgenomen in het uitvoeringsplan van het SALK uit 2013. Ik neem aan dat u daarnaar verwijst. Naarmate de ontwikkeling van de mijnsite vorderde, ontstond er ook een beter inzicht met betrekking tot de praktische en financiële haalbaarheid van het behoud van de site.
Zoals hier al dikwijls werd meegedeeld, maakt het kolenwasserijencomplex deel uit van een veel groter en ingewikkeld geheel, dat aanzienlijke beheers- en herbestemmingsuitdagingen met zich meebrengt, en waarin al sinds 2009 op heel grote schaal is geïnvesteerd. Rekening houdend met de financiële haalbaarheid van het beheer van de totale mijnsite in Beringen heeft men gevraagd om de afbakening van de beschermde site aan te passen.
De optie om kolenwasserijen 1 en 3 louter te consolideren om verval te voorkomen, is een moeilijk, zo niet bijna onmogelijk gegeven. De gebouwen zijn niet winddicht en niet waterdicht. Om ze louter te behouden, zijn heel dure ingrepen nodig. De daken moeten worden hersteld, de gevels moeten worden bedekt met polycarbonaatplaten en er moeten stabiliteitswerken uitgevoerd worden. Dan is er nog niets gebeurd met die gebouwen, dan zijn ze enkel nog maar in een ‘carcan’ gestoken.
Bij het opstellen van het derde addendum bij de meerjarenovereenkomst werd al geschat dat de werken voor het loutere behoud van kolenwasserij 3 samen in totaal 4,8 miljoen euro zouden kosten, terwijl ze initieel begroot waren op 500.000 euro. De gegevens over de raming van de stabilisatiewerken aan kolenwasserij 3 door Koplamp – architecten uit 2014, heb ik al bezorgd als antwoord op een vraag van 7 december 2016. Ondertussen zijn die gegevens al enkele jaren oud en zal de prijs vandaag veel hoger liggen dan 4,8 miljoen euro.
Voor kolenwasserij 1 werd geen berekening gemaakt voor het loutere behoud, maar gezien het grote volume zou de kost eveneens in de vele miljoenen lopen. Het is niet zinvol om dergelijke omvangrijke uitgaven te doen om zo alleen nog maar een optie op een eventuele bestemming in de toekomst open te houden. Het is ook niet uit te sluiten dat we dan binnen tien jaar moeten vaststellen dat er toch gesloopt moet worden en dat er inmiddels miljoenen en miljoenen werden uitgegeven. Dat zou niet van goed bestuur getuigen. Het is dus niet verantwoord om in die omstandigheden, zonder uitzicht op bestemming, louter om te conserveren, 5, 6, misschien wel 7 miljoen euro uit te geven.
Het artikel 6.2.1.3 van het Onroerenderfgoeddecreet staat de gehele of gedeeltelijke wijziging of opheffing van een bescherming omwille van het algemeen belang toe. In het geval van be-MINE worden diverse belangen afgewogen in functie van de ontwikkeling van de mijnsite van Beringen over de periode 2015-2020, met name enerzijds de conservatie, restauratie en herbestemming van erfgoed, en anderzijds het ontwikkelen van toeristische en recreatieve projecten en wooncomponenten. Het project zorgt voor de reconversie van een industriële site tot een gebied voor recreatie, wonen, kleinhandel, kantoren en toerisme. Deze ontwikkeling is in het algemeen belang, aangezien ze bijdraagt aan de economische en maatschappelijke heropleving van de regio na het sluiten van de steenkoolmijnen.
Een van de sterke punten van de huidige en toekomstige ontwikkelingen op de site van Beringen, is dat de site nu ontsloten zal worden. De nieuwe ontwikkeling koppelt, bijna dertig jaar na de sluiting van de steenkoolmijn, een gebied van 32 hectare voormalig industriegebied en 100.000 vierkante meter aan mijnpatrimonium weer aan het stedelijk weefsel door een mix van toeristische, recreatieve en woonprojecten. Dat is een ontwikkeling in het algemeen belang.
De oprichting van be-MINE PIT door de provincie Limburg zal ervoor zorgen dat de bezoeker kennis maakt met de werking van de steenkoolmijn. Het verhaal van de steenkoolmijn wordt opnieuw verteld. De steenkoolmijn wordt opengesteld voor het publiek.
Er is op de site van be-MINE geen sprake van verwaarlozing. Het agentschap Onroerend Erfgoed begeleidt de restauratie en herbestemming van de site en behandelt toelatingsaanvragen van de bouwheer en geeft adviezen aan de vergunningverleners voor het uitvoeren van de werken aan de beschermde site. Het agentschap heeft de voorbije jaren geen verwaarlozing vastgesteld op de site die noopte tot handhaving. Zoals ik al aangaf, leverde de bouwheer integendeel al heel wat inspanningen voor de instandhouding en de restauratie van de site.
De visie en de doelstelling van de bescherming en van het oorspronkelijke masterplan blijven dus overeind. Er is een evenwicht tussen behoud, herbestemming, sloop en nieuwbouw. Het volledige productieproces blijft afleesbaar. Mijn beslissing schept dus zeker geen precedent waarbij de gehele of gedeeltelijke opheffing van een bescherming zou kunnen worden ‘afgekocht’. Het tegendeel is waar. Er worden tientallen miljoenen in geïnvesteerd. Er wordt een ontzettend grote inspanning geleverd om dat erfgoed te bewaren.
Door de kolenwasserijen die bewaard blijven te behouden, te restaureren en een nieuwe, zinvolle functie te geven, blijft het hele verhaal van de koolmijnsite niet alleen afleesbaar, maar ook open voor de bezoekers, ook voor de vele jonge bezoekers die alleen maar uit geschiedenisboeken iets weten over koolmijnen. Het verhaal blijft intact. Er is een evenwicht met het algemeen belang. Wij beschermen wat beschermd moet worden.
Wij beschermen wat nodig is om ervoor te zorgen dat bezoekers dat verhaal voor altijd zullen kunnen blijven aflezen. We zorgen er ook voor dat het voor de samenleving en het algemeen belang een betaalbare opdracht blijft.
De heer Caron heeft het woord.
Minister-president, de discussie is natuurlijk altijd of het genoeg, te weinig of te veel is. Het is duidelijk dat de ruimte voor inspiratie in deze discussie heel erg breed is. Je kunt natuurlijk zeggen dat iets te veel kost en daarom niet verantwoord is, maar dit is de kwestie waarover je een oordeel moet vellen: is het als samenleving de moeite waard om het geheel te bewaren en, waar mogelijk, ook te herbestemmen? Zo ja, dan kies je daarvoor.
De stellige indruk leeft bij veel actoren dat er inderdaad gekozen is vanuit een erfgoedbenadering, gekaderd in een recreatief-toeristisch concept, maar slechts voor een deeltje. De argumentatie daarvoor is dat het de samenleving al genoeg geld kost. Er zou echter ongetwijfeld nog een veel krachtiger geheel gecreëerd kunnen worden, ook al kost dat iets meer, maar daarvoor bestaat bij sommige actoren in en rond LRM en be-MINE blijkbaar weinig affiniteit of liefde. Er wordt ook weinig moeite gedaan. Laat ons namelijk eerlijk zijn: als je dit vanuit een erfgoedperspectief benadert, dan is er te weinig wetenschappelijk onderzoek geweest naar mogelijkheden en gebreken.
Ik kan echt niet goed overweg met de opmerking dat LRM altijd heel goed voor het gebouw gezorgd heeft en het nooit verwaarloosd heeft, terwijl het er wel binnenregent en het dak er lekt. Wie zorgt er dan niet goed voor het gebouw? De wind? De regen? Het is het een of het ander.
Het verhaal hier is een beetje dat LRM het zover heeft laten komen dat alles te veel geld kost en dat LRM dat nu als argument gebruikt om het gebouw af te breken. Dat is een techniek die eigenaars in andere dossiers ook wel eens durven te gebruiken. Ik denk eerlijk gezegd dat het hier echt om een principekeuze gaat. Willen we een ensemble van die waarde en kracht een toekomst geven? Willen we daar toparchitecten bij betrekken, opdat het gebouw het karakter van de regio zou weerspiegelen en niet alleen het productieproces? Willen we dat of willen we dat slechts een beetje? Ik heb stellig de indruk dat we het maar een beetje willen.
Ik wil afsluiten met te zeggen dat de internationale erfgoedgemeenschap, Europa Nostra, The International Council on Monuments and Sites (ICOMOS), de Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie (VVIA), alle Limburgse erfgoedactoren en tal van academici zeggen dat een van die koolwasserijen laten verdwijnen een echte vergissing zou zijn. In die zin betreuren ze dat de optie van het korte geldgewin – ik formuleer het wat overdreven – het hier haalt op de erfgoedwaarden. Wat overblijft is natuurlijk de moeite waard.
Minister-president, ik reken u tot de ministers van wie ik geloof dat ze het buitengewoon goed menen met het erfgoed in Vlaanderen en er ook veel voor doen. Dit is echter een smet. Het was zo mooi geweest, als we dit ensemble ook voor ons nageslacht hadden kunnen bewaren.
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister-president, u haalt natuurlijk argumenten aan die als een goede afweging kunnen overkomen, als je ernaar luistert. Daar ga ik mee akkoord. Als je er echter naar kijkt, dan gaat het over het ensemble dat eigenlijk de kracht van het beeld maakt in die regio en dat die regio ook bepaald heeft, zowel op economisch als op sociaal vlak, en nog altijd een weerslag heeft op de regio en de mensen. Als je ervoor kiest om een stuk te behouden en een ander te laten verdwijnen, kun je er inderdaad een foto naast hangen om aan te tonen wat er ooit geweest is, maar de impact zal veel kleiner zijn. Dat zou een jammerlijke zaak zijn.
Misschien moeten we de redenering volgen die in andere dossiers wel eens gemaakt wordt, waarbij men stelt dat het om de laatste hangars gaat die tonen hoe een industrieel gegeven op een bepaald moment was. Misschien moeten we voorzichtig zijn met af te breken wat we in principe nog op een goede manier in stand kunnen houden. U stelt dat we veel kosten moeten maken, maar als je kijkt naar de vele generaties die door dat gegeven in Limburg getekend zijn, dan vind ik de hoge kosten niet het beste argument.
Daarnaast heb ik twee bedenkingen rond be-MINE. Be-MINE is voor de helft eigendom van LRM en LRM is volledig ons eigendom, dus zijn wij voor 50 procent eigenaar van be-MINE. Wij zijn dus diegenen die aan onszelf vragen of we iets voor de helft kunnen afbreken. Dat vind ik wat moeilijk.
Mijn tweede bedenking is dat dit een project is, als je het in zijn geheel bekijkt, dat een impact heeft gehad op generaties in de regio. Het zou dan ook perfect in aanmerking kunnen komen voor Europese steun. Hebt u erover nagedacht om het project naar het Europese niveau te trekken en daar met Europa rond samen te werken?
Ik ben er net als de heer Caron van overtuigd dat u het goed meent met ons onroerend erfgoed. Zeker en vast. Als ik het goed heb gelezen in de kranten, zit u straks negen kansen op tien op het Europese niveau. U zou dit daar dan ook verder kunnen trekken om ervoor te zorgen dat dit project tot een goed einde kan worden gebracht.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Ik vind dit een heel moeilijk dossier. Mijnheer Caron, in oktober was u nog milder. Toen zei u nog dat u begrip had voor het feit dat de kostprijs om de volledige site te beschermen, te restaureren en een nieuwe invulling te geven met de bestaande gebouwen en met respect voor het bestaande patrimonium, onbetaalbaar is voor de Vlaamse kas.
Ik ben gewonnen voor de argumenten om het ensemble te behouden, maar we moeten hier gewoon pragmatisch zijn. Het is heel jammer dat onroerend erfgoed zo vaak op een negatieve manier in het nieuws komt. Ik vind het heel positief dat mensen opkomen voor hun erfgoed en zich laten horen. Lokale gemeenschappen staan dan meteen op hun achterste poten en dat is prima, maar we moeten natuurlijk realistisch zijn. Ik betreur het ook heel erg dat het erfgoed verdwijnt. Ik zie u van neen knikken, mijnheer Caron. (Opmerkingen van Bart Caron)
Het doet mij ook pijn.
Er zijn ook argumenten voor de sloop. Ik lees bijvoorbeeld op de website van Herita dat delen van de site bouwvallig zijn als gevolg van roest en dat de kostprijs niet te onderschatten is. (Opmerkingen van Bart Caron)
We zijn nu wel in dit stadium. Het zou allemaal enorm wegen op het premiestelsel en ten koste gaan van andere monumenten. (Opmerkingen van Jean-Jacques De Gucht)
Zoals de minister-president al zei, was er in het globale restauratieplan een akkoord om de wasserij te slopen. Voor mij blijft de vraag of bescherming een doel op zich is of dat we flexibel moeten zijn en er een betekenis aan geven voor onze erfgenamen, ons nageslacht. Je kunt er geen stolp over zetten en nogmaals: ik betreur dat het ensemble zou verdwijnen. Ik ben van mening dat we een selectiever beschermingsbeleid moeten voeren, zowel voor de opstart van nieuwe beschermingsprocedures als voor de actualisering van bestaande beschermingen.
De heer Danen heeft het woord.
Collega's, ik ken de mijnsites redelijk goed. Ik heb er ooit nog gewerkt, weliswaar niet in Beringen maar in Winterslag na de sluiting. Dit even als anekdote.
Ik vind het een bijzonder belangrijk dossier. Ik kom regelmatig op de site van Beringen en stel inderdaad ook vast dat de gebouwen, waarvan nu sprake is, niet in erg goede staat verkeren. Dat is voor mij geen reden om de bescherming op te heffen, vooral omdat ik 2019 een symbooljaar vind. We vieren dan 25 jaar bescherming van de site van Beringen. Ik vind het jammer dat de opheffing dat feestje voor een stuk verknalt. Beringen was de parel van de Limburgse mijnen. De hele site ademt het mijngebeuren uit, vandaag nog altijd, met vlakbij het voetbalveld van Beringen, dat ooit nog in eerste klasse heeft gespeeld.
Minister-president, ik vind het vooral jammer omdat u in 2013 zei dat u op basis van doordachte overwegingen beslist had om niet in te gaan op een vraag tot declassering, een vraag die er toen ook al lag. Ik vraag me echt af wat er intussen is gebeurd om die beslissing nu te heroverwegen en te herzien.
In Limburg is er veel gebeurd. Er zijn heel wat reconversiemiddelen naartoe gegaan, en terecht. Die middelen zijn bijzonder goed besteed. Als we kijken naar wat er is gebeurd met het mijnpatrimonium, dan kan vriend en vijand zeggen dat dat tot nog toe historische beslissingen zijn geweest. Kijk naar de sites van C-mine, Genk en Waterschei. Dat zijn pareltjes. Heel Europa benijdt ons daarvoor. Beringen zou dat ook ten volle kunnen zijn. In mijn ogen kan Beringen het sluitstuk zijn van de reconversie-inspanningen op het vlak van het patrimonium, omdat we op die manier een samenhangend ruimtelijk economisch beleid voor Limburg mogelijk maken, gebaseerd op streekunieke endogene ontwikkelingskracht, zoals dat zo mooi heet. Ook een strategisch vrij kolenspoor werd door Vlaanderen geïnitieerd en mogelijk gemaakt. Ik wil ook verwijzen naar de initiatie bij UNESCO als werelderfgoed, wat op de helling komt te staan door de declassering.
Minister-president, bent u bereid om uw beslissing te heroverwegen en om een grondige studie te maken om mogelijk tot een ander besluit te komen?
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister-president, de realiteit is dat het argument dat we ons moeten concentreren op wat op een goede manier beschermd kan worden niet juist is. We moeten kijken hoe er op een lossere manier kan worden omgegaan met zaken die beschermd zijn, waardoor ze hergebruikt kunnen worden en op een goede manier een toekomst kunnen hebben met behoud van de historische waarde. Momenteel beschermen we in dermate strikte vorm dat het soms voor de eigenaars moeilijk is om er geld in te stoppen. Ofwel zeggen we dat we het niet kunnen behouden en het beter kunnen afbreken om er zo voor te zorgen dat er een beperkt aantal gebouwen kan blijven. Ik denk dat we op die manier echt een fout maken ten opzichte van het buitenland.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Ik wil beklemtonen dat ik het mijnerfgoed niet alleen bijzonder waardeer en er niet alleen heel veel liefde voor heb, maar er ook al heel veel voor heb gedaan. Ik verwijs naar Waterschei, naar C-mine, naar de tientallen miljoenen euro die naar deze site gaan. Laat dit alstublieft geen discussie zijn of ik voor of tegen het behoud ben van het mijnerfgoed. Ik ben voor het behoud van een mijnerfgoed en heb er ontzettend veel centen voor uitgetrokken.
Collega De Gucht, u sprak over een oplossing op Europees vlak. Er is daaromtrent geen Europese regelgeving, er is geen Europees geld. Er is een UNESCO-dossier ingediend voor het mijnerfgoed, dat negatief beoordeeld zal worden door de International Council on Monuments and Sites (ICOMOS). Zelfs daar zouden we ervoor geen morele erkenning kunnen krijgen. Wij moeten daar zelf beslissingen in nemen.
Ik denk dat ik goed heb uiteengezet dat de erfgoedwaarden van de kolenwasserij verloren gegaan zijn. Dat is omstandig aangetoond door het agentschap – ik ga niet herhalen wat ik daarstraks gezegd heb. Blijft inderdaad de sloping van die kolenwasserij 3 over.
Collega Danen, ik neem aan dat u de situatie kent. Dat is dus niet een beetje regen of een beetje wind dat daar binnenkomt, dat is een gebouw vol gaten, dat boven, onder en op de zijkant kapot is, waar de ramen kapot zijn, enzovoort. Collega Caron, je kan daar niet met een beetje lap- en tapwerk, met een raam te dichten, iets aan doen. Dit vergt ontzettend grote investeringen, alleen nog maar om het voorlopig in te kapselen. U kent de site, u weet dat er een stuk bedekt is met polycarbonaat. Dat is afschuwelijk lelijk. U vraagt nu, om de schoonheid van het geheel te bewaren, dat we die ontzettend grote kolenwasserij gaan inpakken, gaan inkleden met dat afschuwelijk lelijke polycarbonaat, en daar vele miljoenen euro in investeren – 5, 6 of 7 miljoen euro, schat ik – om er vervolgens niets mee te doen. Dit zal ruimtelijk en visueel een afschuwelijk lelijke zaak zijn, terwijl we nu precies investeren in het behoud, de restauratie, het opnieuw mooi maken van de site.
Ik wil toch ook wel eens zeggen dat die site in haar geheel – ik herhaal het nog eens – bewaard blijft. Er is ook veel meer dan die kolenwasserijen. We bewaren ook de sporen. De hele werking van de kolenwasserijen wordt dus bewaard voor het nageslacht, en krijgt ook een museale invulling. Ik denk niet dat je LRM ervan kunt beschuldigen om niet actief gezocht te hebben naar een invulling daarvan, maar het is niet zomaar een woning, niet zomaar een geklasseerd gebouw waar je een woonfunctie, of een restaurantfunctie, of een kantoorfunctie, of een hotelfunctie aan probeert te geven. Dit is een ontzettend groot en hoog industrieel gebouw dat voor niet veel anders gebruikt kan worden dan precies het tonen waarvoor het gediend heeft, wat dus met de museale functie zal gebeuren.
Collega’s, voor de goede orde, en ook om toch voor de annalen duidelijk te maken dat die site in haar geheel, met haar karakter, met haar onderdelen, ook met haar sociale onderdelen beschermd en behouden blijft, wil ik u toch eens zeggen wat daar, naast de terrils, allemaal blijft: het controlegebouw, het sociaal gebouw, het hoofdgebouw, de badzaal, het vestiairegebouw, de passerelle, het elektriciteitsgebouw, het ophaalgebouw 1, het ophaalgebouw 2, het ophaalgebouw 3, het ophaalgebouw 4, schachtblok 1, schachtblok 2, de kolenwasserij 2, de kolenwasserij 4, de losvloer, de kipzaal, de indekkers, de koeltorens, het waterkasteel, het magazijn, het werkhuis, de retail, de watertoren, en dan, in de open ruimte, de pleinen, de buitenzone voor het zwembad, het centrale plein, de omgeving rond de koeltorens, de sporen, enzovoort. Die site blijft in haar geheel tonen wat ze was, op een zeer mooie, beschermde manier. Alleen zal het gebouwencomplex dus niet in zijn geheel blijven bestaan. Van het ene was toen al duidelijk dat de erfgoedwaarden in de loop van decennia aangetast waren.
Het besluit van 1994 gaat daar echt niet op in. Lees het eens na, collega Caron. Het zegt dat het in zijn geheel een historische architecturale waarde heeft, maar het beschrijft dat echt niet in detail, helemaal niet zoals onze uitvoerige beschermingsbesluiten nu opgemaakt zijn. Ik heb dat hier bij vroegere gelegenheden al duidelijk kunnen aantonen.
Ik ga de argumentatie van daarstraks niet herhalen. Nu sta je voor de situatie dat je daar niets mee kunt aanvangen, behalve dure kosten maken om het op een lelijke manier – ik herhaal wat ik zeg – voorlopig te bewaren, in te kapselen met polycarbonaat en het daar als een heel plomp, lelijk groot geheel tussen die andere gebouwen te laten staan. Dit is een zeer verstandige beslissing, het is wel een voorlopige beslissing. Het openbaar onderzoek begint maandag, er zal ook een hoorzitting zijn. We gaan dus de hele procedure op een normale manier doorlopen. Het is nu een voorlopige beslissing, er is niets definitief beslist. Maar ik geef u de motivering mee dat ik niet wil dat hier een teneur geschetst zou worden alsof er een gebrek is aan liefde voor het behoud van het mijnerfgoed. Ik heb er ontzettend veel voor gedaan, zowel in de plaatsen die ik opgesomd heb als hier. We gaan daar echt trots op kunnen zijn, dit zal uniek erfgoed zijn dat wij bewaren, terwijl het in andere landen vernield is. Wij investeren tientallen miljoenen euro om het wel te bewaren. Dat is economisch niet de beste oplossing, dat weet u ook. Een museum inrichten in een modern gebouw, onder energetisch ideale voorwaarden en noem maar op, is veel, veel simpeler, en kost ook veel minder. We kiezen niet voor die oplossing, we kiezen ervoor dat het geheel van de site bewaard blijft, afleesbaar blijft, beschermd blijft voor de volgende generaties. Het gaat niet alleen over die kolenwasserij, ik heb u een opsomming gegeven van alle andere gebouwen – en u kent ze beter dan ik – die ook bewaard blijven.
De heer Caron heeft het woord.
Minister-president, wij twijfelen niet aan uw liefde voor het Limburgse mijnerfgoed. Het gaat hier over de vraag of je dat ensemble toch maximaal probeert te behouden en er een nieuwe invulling aan te geven. Ik weet wel dat er veel overblijft. Maar u hebt zelf in 2013, naar aanleiding van de vraag om drie van de vier kolenwasserijen af te breken, gezegd dat u ze niet gaat declasseren.
We zijn zes jaar later en u doet het wel. Deels dan toch, niet helemaal zoals het toen werd gevraagd, dat weet ik.
Minister-president, er is geen echt studiewerk gebeurd naar een potentiële herbestemming van een deel van de gebouwen. Er is geïmproviseerd – sorry voor mijn woordgebruik – wat de herbestemming betreft. Buiten het studiewerk van architectenbureau Lambert is er weinig gebeurd.
Ik vind polycarbonaatplaten op de gevel ook lelijk, laat dat duidelijk zijn, maar dat is wel het gevolg. Een deel van de gebouwen staat al 25 jaar in weer en wind kapot te gaan. Dat is verwaarlozing door de eigenaar! Daar had tegen opgetreden moeten worden. Ik verwijt u dat niet persoonlijk, verre van, maar dit is zo'n situatie waarin men de boel laat kapotgaan en dan vaststelt dat men pragmatisch moet zijn en niet anders kan dan het af te breken omdat het in een te verregaande staat van ontbinding is. Ik verwijt u dat niet persoonlijk, maar dat is de realiteit.
Er zou minstens op topniveau met hedendaagse architecten en met historisch deskundigen moeten worden nagedacht om deze site met wereldniveau – zo zegt u het zelf – in haar integraliteit te bewaren. Ik denk dat we daar een fantastische beweging kunnen doen.
We moeten van deze periode van openbaar onderzoek gebruikmaken om hier diepgaand onderzoek te doen naar de staat van en vooral de potentie van de site zoals collega De Gucht het zo mooi heeft gezegd. We kunnen het zover laten komen dat we niet anders kunnen dan het afbreken en een pragmatisch antwoord of motivering geven, of we kunnen optreden. Laat ons de moeilijke weg kiezen. Laat ons nadenken over een moeilijke herbestemming en een moeilijke architectuur, die misschien wel met hedendaagse componenten kan worden aangevuld, zeker in het binnengedeelte. Dat is de vraag. Overweeg het nog even, er is nog enige tijd om dat te doen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.