Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over interlandelijke adopties uit Congo
Verslag
De heer Parys heeft het woord.
Minister, we hebben tijdens de voorbije week weer een aantal schrijnende nieuwe feiten te horen gekregen over een aantal adopties van kinderen uit Congo naar Vlaanderen en Wallonië. In het gerechtelijk onderzoek naar de interlandelijke adopties uit Congo werd gevraagd aan een aantal adoptieouders om DNA-stalen af te staan van hun kinderen. Op die manier wil het parket nagaan of de kinderen werden ontvoerd alvorens ze werden geadopteerd in Vlaanderen of Wallonië. Ze zouden destijds door hun nietsvermoedende ouders naar een vakantiekamp in Kinshasa gestuurd zijn vanuit een stad op ongeveer 850 kilometer daarvan, maar zouden nooit meer zijn teruggekeerd naar hun ouders. De Belgisch-Congolese Julienne Mpemba, die – als ik me niet vergis – juriste zou zijn bij het Waalse Gewest, zou de spilfiguur zijn in dit mogelijk frauduleuze netwerk.
Ik begrijp heel goed dat we hier geen individuele dossiers kunnen bespreken, ook omdat er een gerechtelijk onderzoek loopt. Wel wil ik het graag hebben over de toekomst. Als een biologische ouder een kind afgeeft om naar een sportkamp te gaan en het nooit meer terugziet en als een adoptiegezin een kind opneemt, ervan uitgaande dat dit kind geen ouders meer heeft, maar dan hoort dat dit wel het geval kan zijn, dan slaat de bodem onder je voeten weg. Ik heb het dan nog niet gehad over wat dit moet doen met een kind dat betrokken is in deze situatie. Dat zijn bijzonder moeilijke en bijzonder schrijnende gevallen.
Als we het hebben over de toekomst, dan wil ik het vooral hebben over hoe we ervoor kunnen zorgen dat dit nooit meer kan gebeuren. In mei 2017 heb ik u daarover al ondervraagd en maakte ik u attent op het feit dat het Vlaams Centrum voor Adoptie (VCA) op dat moment geen toegang had tot de politiedatabank, andere gerechtelijke bronnen, bronnen van de inlichtingendiensten of de Staatsveiligheid. De informatie uit de onderzoeken stroomt ook niet door naar de gemeenschappen, of toch niet op een manier die ervoor zorgt dat er op tijd alarmbellen afgaan wanneer er iets fout blijkt te zijn of wanneer malafide personen zich in het adoptieproces mengen.
U hebt ook beloofd, minister, om dat thema aanhangig te maken in de Commissie van opvolging en overleg. Dat was trouwens bij het begin van deze legislatuur een van mijn grote vragen aan u. Die Commissie van opvolging en overleg is twee jaar lang niet samengekomen, hoewel wettelijk werd bepaald dat die om de twee maanden moet samenkomen. Wij hadden natuurlijk nooit kunnen weten, minister, dat in die twee jaar, van 2013 tot 2015, net deze adopties naar Congo hun beslag zouden krijgen. De vraag rijst of, wanneer die commissie wél correct was samengekomen en wél correct had gewerkt, deze informatiedoorstroming niet sneller was gebeurd. En had men de kinderen die geadopteerd zijn na 2015 of op het einde van 2015, niet kunnen helpen indien bijvoorbeeld de federale diensten al aan de Waalse adoptieautoriteiten hadden laten weten dat er een probleem was met het weeshuis Tumaini, met de adopties uit Congo en eventueel zelfs met mevrouw Mpemba, die al geseind stond als iemand die ondervraagd was geweest in de politiedatabank?
Minister, is dit thema effectief aan bod gekomen in de Commissie van opvolging en overleg? Kunt u kort vertellen wat de uitkomst van die bespreking was en welke conclusies de commissie daaraan verbonden heeft?
Welke concrete maatregelen hebt u ondertussen genomen om meer en betere informatie te verkrijgen over de tussenpersonen die worden gebruikt bij interlandelijke adoptie en om ervoor te zorgen, minister, dat dit drama zich nooit meer kan herhalen?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, de verhalen over Congolese adoptiefraude gaan al een aantal jaren mee. In 2013 werden buitenlandse adopties vanuit de Democratische Republiek Congo stilgelegd na verhalen over misbruik. Op dat moment waren nog tientallen procedures hangende. Men heeft geprobeerd om de frauduleuze dossiers eruit te filteren. Na meer dan twee jaar wachten kwamen in 2015 de kinderen alsnog in ons land aan. Ze kwamen allemaal uit hetzelfde weeshuis. Dat weeshuis werd al in 2013 door Congolese mensenrechtenorganisaties in verband gebracht met de verdwijning van kleine kinderen. Ondertussen is dat weeshuis ook gesloten.
We kennen allemaal het verhaal. Nietsvermoedende ouders stuurden hun kinderen naar een vakantiekamp, maar die kinderen werden dan in een weeshuis opgenomen om ze te laten adopteren. De adoptieouders hier waren zich uiteraard op geen enkel moment van enig kwaad bewust. Zij dachten weeskinderen te adopteren.
In 2017 kwamen die schrijnende verhalen waarnaar collega Parys verwijst en waarover hij een vraag heeft gesteld, aan het licht. In minstens vier gevallen leert onderzoek dat het Congolese kindje dat momenteel geadopteerd is in een Belgisch gezin, nog Congolese ouders heeft die in leven zijn. Mogelijk stijgt dat aantal nog. Men wil nu een DNA-staal afnemen bij alle kinderen uit Congo die sinds november 2013 geadopteerd zijn. Zo’n vijftiental gezinnen kregen die brief. Minister, stel dat er een DNA-match is, wat gebeurt er dan met dat kind en met de twee paren ouders die dat kind heeft?
Ik weet dat u eerder al op vragen in die richting hebt geantwoord, maar het blijft mij verbazen dat vanuit een weeshuis dat door mensenrechtenorganisaties al in 2013 in verband is gebracht met de verdwijning van kinderen, toch nog verder is geadopteerd door ons land. Wat is er gebeurd met de informatie over die ontvoeringen vóór de voltrekking van de adopties in 2014 en vóór de overbrenging van de kinderen naar België eind 2015? Wie was hiervan op de hoogte? Ik hoop dat uw antwoord luidt ‘niemand’, want anders hebben we een heel groot probleem. Maar hoe kan het dan dat een eenvoudig onderzoek naar de herkomst van kinderen niet leert dat een mensenrechtenorganisatie daar dat weeshuis specifiek al in verband bracht met de verdwijning van kinderen?
Ten slotte heb ik dezelfde vraag als de heer Parys. Welke stappen zult u zetten om adoptiefraude in de toekomst tegen te gaan? Hoe kunt u ervoor zorgen dat bestaande informatie vanuit de inlichtingendiensten en informatie uit gerechtelijke dossiers, maximaal kan worden ontsloten? Het VCA heeft natuurlijk geen toegang tot elke bron van informatie, maar in dezen lijkt het toch bijzonder belangrijk dat er zekerheid is over de betrouwbaarheid van een samenwerking, dat het kind dat wordt geadopteerd zelf geen ouders meer heeft of dat zijn ouders uit vrije wil hebben besloten hun kind af te staan en dat het niet ontvoerd is en weggehaald bij zijn ouders.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, de opening van een adoptiekanaal gebeurt niet lichtzinnig. De procedure schrijft voor dat de adoptiedienst een gestoffeerd inlichtingendossier overmaakt aan het Vlaams Centrum voor Adoptie. Dit dossier wordt tot in de kern bestudeerd in het kader van een kanaalonderzoek en wordt ook in de praktijk afgetoetst door een bezoek ter plaatse.
In januari 2013 brachten het VCA en de betrokken adoptiedienst een bezoek ter plaatse in het kader van een kanaalonderzoek, om na te gaan of de voorgestelde werkwijze voldoende garanties bood voor de adoptabiliteit van de kinderen. Daarbij werd, zoals gebruikelijk, de werking van de diverse partners die deel uitmaken van de samenwerking nader onderzocht. Zo werd onder meer een bezoek gebracht aan het weeshuis van de vzw Tumaini, erkend door de bevoegde Congolese overheid. De werking van het tehuis was op dat ogenblik goed georganiseerd en liet een positieve indruk na, ook door de kwaliteit van de opvang en de medische zorg. Ook de ontmoeting met de verantwoordelijke van het weeshuis, tevens de contactpersoon voor de adoptiedienst, mevrouw Mpemba, gaf geen aanleiding tot verontrusting.
Verder pleegde het VCA voorafgaand overleg met de Belgische ambassade in Kinshasa. Het vroeg ook, zoals gebruikelijk, advies aan de FOD Justitie. In beide gevallen werd voorbehoud gemaakt bij de algemene situatie in de Democratische Republiek Congo. Er werd evenwel op geen enkel moment melding gemaakt van een onderzoek door Interpol of van andere informatie die de vzw Tumaini linkte aan mogelijke kinderhandel.
Voor alle duidelijkheid, op het moment dat het VCA goedkeuring gaf voor het opstarten van de drie proefdossiers, in april 2013, had Kind en Gezin geen enkel signaal ontvangen dat de vzw Tumaini betrokken zou zijn in een onderzoek naar kinderhandel. Zelf heeft het VCA geen toegang tot informatie uit politionele of gerechtelijke onderzoeken. Het VCA had bij de goedkeuring van de kinddossiers ook geen enkele aanwijzing dat de informatie uit de drie Vlaamse dossiers niet zou overeenstemmen met de werkelijkheid.
Een dergelijk adoptiedossier wordt overigens niet alleen door het VCA geverifieerd. Voor de adoptiekinderen daadwerkelijk naar België kunnen vertrekken, wordt elk dossier nogmaals onderzocht door respectievelijk de Federale Centrale Autoriteit (FCA) en de consulaire diensten van de Belgische ambassade in het herkomstland. Dat onderzoek behelst een controle naar de juistheid van de documenten, dus de legalisatie, naar het correcte verloop van de procedure, dus de erkenning, en naar de identiteit van de kinderen met het oog op het verstrekken van een Belgisch paspoort.
Ook in het kader van de erkenning van de dossiers werd geen melding gemaakt over onderzoeken in het kader van kinderontvoeringen in Congo.
Als u stelt dat onze autoriteiten al in 2014 over zeer verontrustende informatie beschikten, dan is de vraag waarom deze informatie nooit derwijze is meegedeeld aan het Vlaams Centrum voor Adoptie. Indien de FCA of de FOD Buitenlandse Zaken toen al concrete aanwijzingen zou hebben gehad dat mevrouw Mpemba betrokken was in criminele activiteiten, dan had dat gemeld moeten of kunnen worden aan de bevoegde autoriteiten in Vlaanderen. Alle nodige contacten waren daar. Men wist met wie er overleg moest worden gepleegd. Maar zoals gezegd, is er enkel in algemene termen gewaarschuwd dat Congo een bijzonder moeilijk land was.
Naar aanleiding van het gerechtelijk onderzoek naar frauduleuze adoptiepraktijken in Congo, werd bijzondere aandacht besteed aan de juridische mogelijkheden voor het VCA om tijdens het kanaalonderzoek essentiële informatie over de werking van bepaalde diensten en personen in de herkomstlanden te verkrijgen.
De interlandelijke adoptie is een materie die behoort tot de bevoegdheid van zowel de federale overheid als de gemeenschappen. Het samenwerkingsakkoord tussen de FCA en de centrale autoriteiten van de gemeenschappen, dat dateert van 2005, heeft een overlegorgaan in het leven geroepen, de Commissie van opvolging en overleg. Die commissie moet minstens tweemaal per jaar samenkomen. Het feit dat er een dergelijk overlegorgaan bestaat, impliceert uiteraard niet dat er daarnaast geen overleg gebeurt of kan plaatsvinden. Tussen het VCA en de FCA enerzijds en tussen het VCA en de FOD Buitenlandse Zaken anderzijds heeft meermaals overleg plaatsgevonden over de adoptiewerking in Congo.
In de Commissie van opvolging en overleg worden in de regel geen concrete dossiers besproken. Daartoe is bilateraal overleg met de FCA en de FOD Buitenlandse Zaken een veel krachtiger instrument. Om die reden heeft het VCA de voorbije jaren het initiatief genomen om met elk van de betrokken federale actoren, Justitie en Buitenlandse Zaken, een samenwerkingsprotocol af te sluiten waarin voldoende bilateraal overleg over concrete dossiers en/of kanalen centraal staat en dit op verschillende momenten, namelijk voor de opstart van de samenwerking maar ook als er problemen of twijfelgevallen zijn.
Uiteraard is de bereidwilligheid om informatie te delen met elkaar hierin van essentieel belang. Ik benadruk evenwel dat dergelijk bilateraal overleg al voorheen plaatsvond en dus geenszins nieuw is.
Het probleem van de uitwisseling van gegevens uit gerechtelijke onderzoeken door de FOD Justitie en uit internationale bronnen zoals Interpol en informatie ter plaatse werd door het VCA eveneens op de agenda van de Commissie van opvolging en overleg geplaatst. Zo werd verzocht een onderzoek te verrichten naar de mogelijkheid om een beroep te doen op COL 8/2014.
De besluitvorming van dit onderzoek luidt evenwel dat het instrument slechts beperkte relevantie heeft bij interlandelijke adopties waarbij wordt samengewerkt met personen en diensten in het land van herkomst. Gerechtelijke informatie van personen die in het buitenland opereren, komt hiermee niet aan het licht, en zelfs dan nog behoort het tot de discretionaire bevoegdheid van de justitiële macht om al of niet informatie uit gerechtelijke dossiers mee te delen.
De conclusie is dan ook dat het VCA geen juridische grond heeft waarmee het noodzakelijke informatie kan afdwingen. In die zin blijft de autoriteit afhankelijk van de goodwill en de inschatting van de in het kader van adoptie betrokken federale partijen om zaken te delen.
Behalve de concretisering van de morele verantwoordelijkheid in twee samenwerkingsakkoorden en de naleving van de in het kader daarvan gemaakte afspraken, heeft het VCA geen andere tools ter beschikking.
Het Vlaams Centrum voor Adoptie heeft tot op heden geen aanwijzingen van enige vorm van adoptiefraude in de Vlaamse adoptiedossiers opgevangen. De vraag tot afname en matching van DNA-stalen kadert dan ook in de lopende gerechtelijke procedure. De bevoegdheid om beslissingen te nemen over het lot van de uit Congo in België geadopteerde kinderen, indien er al sprake zou zijn van een positieve match tussen de DNA-stalen, ligt bij de rechterlijke macht.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, uw antwoord roept toch vragen op. Om duidelijk te zijn dat we dezelfde informatie gebruiken, wil ik u eerst en vooral vragen of u bevestigt dat de Commissie van opvolging en overleg tussen 2013 en 2015 niet is samengekomen zoals wettelijk bepaald en dat er dus nooit informatie uitgewisseld kan zijn die er misschien voor gezorgd kon hebben dat deze situatie zich niet had voorgedaan. Kunt u bevestigen dat die commissie tijdens die twee cruciale jaren voor deze adopties niet is samengekomen?
Minister, u zegt dat u niet wist dat er iets scheef zat aan die situatie. En uw antwoord is juist voor zover ik de feiten heb kunnen reconstrueren, wanneer u zegt dat op het ogenblik dat de proefdossiers zijn goedgekeurd, u en uw diensten niet konden weten dat er iets niet in de haak was.
Maar, minister, op het moment dat die kinderen effectief vanuit Congo naar Vlaanderen zijn vertrokken, had u wel kunnen weten dat er iets niet klopte. U weet dat ik daar eens een heel grote reconstructie van heb gemaakt. Ik verwijs naar die vraag om alle feiten op een rij te zetten. Maar de essentie is dat op het ogenblik dat die kinderen uit Congo naar Brussel vertrokken, Kind en Gezin naar daar was gegaan en dat ze Tumaini nog 3500 euro extra hebben gegeven om te kunnen blijven opereren. Dat was de eerste keer dat Julienne Mpemba en Tumaini extra geld van ons vroegen. U wist, minister, dat op het ogenblik dat die kinderen naar hier kwamen, Tumaini en mevrouw Mpemba de Vlaamse ouders maandelijks om honderden euro’s vroegen om voor hun adoptiekinderen te kunnen zorgen. De Vlaamse kandidaat-adoptieouders hebben dat geld betaald, de Waalse niet.
Op het ogenblik dat het moratorium in Congo was opgeheven en die kinderen effectief konden vertrekken, heeft de FOD Buitenlandse Zaken klacht ingediend tegen mevrouw Mpemba voor ontvoering van kinderen. Want op het ogenblik dat die kinderen mochten vertrekken, vonden ze die kinderen niet meer. Mevrouw Mpemba had de kinderen verstopt en wou ze enkel teruggeven in ruil voor geld. Op dat ogenblik is er een klacht ingediend. We betalen dus één keer vanuit de Vlaamse Centrale Adoptieautoriteit. We betalen een tweede keer vanuit de Vlaamse adoptieouders. En we worden een derde keer om geld gevraagd, expliciet in ruil voor die kinderen. En nog zeggen wij dat we van niets wisten? Dat klopt niet. Dat zijn allemaal feiten die zich voordoen voordat die kinderen effectief in Vlaanderen zijn aangekomen. De vraag is, minister, waarom die drie feiten opnieuw geen alarmbellen doen rinkelen.
Om mijn derde vraag bent u eigenlijk heen gefietst. In mei 2017 hebt u mij geantwoord dat u zou bekijken hoe u ervoor kunt zorgen dat we wel informatie krijgen van het federale gerechtelijke niveau of van de politiedatabank. Op die manier kunnen we beter screenen en beter beslissen met wie we samenwerken voordat we een adoptiekanaal goedkeuren. Daar hebt u geen antwoord op gegeven, minister, en ook niet op de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat dit nooit meer gebeurt.
Bevestigt u dat de Commissie van opvolging en overleg tussen 2013 en 2015 niet is samengekomen? Hoe kunt u zeggen dat u van niets wist, terwijl we drie keer om geld zijn gevraagd in ruil voor de kinderen, voordat de kinderen naar Vlaanderen zijn gekomen? En wat is er gebeurd met uw belofte van mei 2017 om ervoor te zorgen dat we wel die informatie zouden hebben voordat we adoptiekanalen goedkeuren?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, u zegt dat er wel overlegd is en dat er naar de ambassade is gebeld, maar dat niemand er iets over heeft gezegd. Zijn er geen instanties die die informatie hoorden te kennen? Als mensenrechtenorganisaties dergelijke werkwijzen aan het licht brengen, horen zij dat dan niet te weten? U zegt dat u geen enkel signaal ontvangen hebt. Dat geloof ik wel. Ik geloof ook dat mensen die kinderen ontvoeren, u of uw diensten niet gaan opbellen om te zeggen hoe ze te werk gaan. U moet zoeken. U moet graven. Dat is de taak. U niet persoonlijk, maar er zijn toch mensen wier job het is om de informatie zodanig te zoeken dat wat beschikbaar is, tot bij hen komt?
Als mensenrechtenorganisaties iets aanklagen, dan is dat geen groot geheim. Dan is dat informatie die ook publiek beschikbaar is. Ik begrijp niet hoe het kan dat u zegt dat er geen signaal tot bij u is gekomen en dat u daar dan genoegen mee neemt. Er moet toch een manier zijn om zelf te gaan checken en te zoeken, en dan te weten of iets wel of niet veilig is?
U zegt dat er geen juridische grond is voor het VCA om aan bepaalde informatie te raken. Dat besef ik. Mijn vraag was dan ook of u of uw collega's voor een juridische grond kunnen zorgen, opdat dat wel mogelijk zou zijn. Welke mogelijkheden ziet u daar?
Moeten we concluderen dat de Commissie van opvolging en overleg niet werkt en dat wat in principe had moeten gebeuren, in de praktijk niet is gebeurd? Kunt u het verschil duidelijk maken tussen wat die commissie had moeten doen en wat er effectief is gebeurd? Ik heb het gevoel dat het verschil tussen de bedoeling en de praktijk daar bijzonder groot zou kunnen zijn. Of dit drama vermeden had kunnen worden, weet ik natuurlijk niet. Dat neemt niet weg dat die commissie wel een bepaalde taak heeft en dat het erop lijkt dat ze zich niet van die taak heeft gekweten.
Een andere vraag waar ik geen antwoord op heb gekregen, is: wat als er een DNA-match is? Wat gebeurt er dan? Er is een kind dat wellicht vier ouders heeft, dat een affectieve band heeft ontwikkeld met én de biologische ouders in Congo én de adoptieouders. Dat zijn vier mensen die dat kind ongetwijfeld heel graag zien. Wat gaat er gebeuren als er een DNA-match is? Volgens mij zijn er veel mensen nu in een bijzonder grote onrust. Hebt u een antwoord op die vraag?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega's, ik antwoord nu misschien wat sec op de vragen, maar ik besef natuurlijk heel goed in welke situatie de kinderen en de ouders zich bevinden, met de onzekerheid die nu ontstaan is. Maar de vraag wat er gaat gebeuren, is een vraag die door de rechterlijke macht zal moeten worden beantwoord. Ten eerste is de situatie zich natuurlijk nog niet aan het voltrekken. We weten het nog niet. Maar hoe die situatie dan vanuit juridisch oogpunt naar de ouders en de adoptieouders moet worden aangepakt, zal een beslissing zijn van de rechterlijke macht.
Mijnheer Parys, de toon van ‘u wist dat allemaal’: uiteraard wist ik daar niets van. Het is niet aan mij om mij persoonlijk met concrete adoptiedossiers en met concreet onderzoek van de adoptiekanalen bezig te houden. Het zou eerder zeer ongepast zijn, mocht dat gebeuren. We hebben daar internationale verdragen voor, we hebben daar instanties voor. Uiteraard ben ik altijd politiek verantwoordelijk voor de gang van zaken in de administratie, maar dat toontje van beschuldigingen aan mijn persoonlijk adres vind ik niet echt correct.
U hebt een aantal zeer punctuele zaken, en u hebt die ook allemaal technisch heel goed nagekeken. Ik stel voor dat we dat dan ook punctueel voorleggen aan de Vlaamse Centrale Autoriteit, en vragen wat de repliek daarop is. Ik heb in uw vragen al die punctuele dingen niet gezien, en heb ook niet de kans gehad om dat eens met het Vlaams Centrum voor Adoptie te overlopen en te kijken welk antwoord er gegeven kan worden. Maar u bent uiteraard als parlementslid gerechtigd om die vragen te stellen. Wij moeten dan aan de Vlaamse Centrale Autoriteit en aan Kind en Gezin vragen welke reacties daarop gegeven kunnen worden.
Ik heb u aangegeven wat in deze zaak in het Congolese adoptiekanaal is gebeurd. Ik heb u ook aangegeven dat die commissie eigenlijk in generieke zaken het overleg regelt, maar niet in concrete adoptiedossiers. Ik heb u aangegeven hoe in dit geval, voor dit kanaalonderzoek hier, het overleg plaatsgevonden heeft met de Belgische ambassade en met de FOD Justitie, en dat er ook een bezoek ter plaatse geweest is, dat er proefdossiers opgestart zijn, dat ook de consulaire diensten en de Federale Centrale Autoriteit tussengekomen zijn, en dat er federaal ook een aantal partijen in de concrete ontwikkeling van dat kanaal en deze drie dossiers betrokken geweest zijn.
U bent goed geïnformeerd, neem ik aan – ik heb het vlug per mail laten opvragen. Die commissie zou in die jaren niet bijeen geweest zijn, maar ik zie eigenlijk ook de link niet echt met het issue, of tenminste met dit concrete kanaal. Volgens de informatie die ik nu verzameld heb, zijn al de betrokken federale autoriteiten wel degelijk betrokken geweest en in overleg gegaan, of is hun mening daarover ook gevraagd.
Er zijn nu inderdaad een aantal samenwerkingsprotocollen onderschreven – we moeten trouwens ook eerlijk zeggen dat u daar zelf ook enige verdienste in hebt – om die samenwerking te concretiseren en ook om duidelijk te maken welke informatie wij van elkaar verwachten of mogen verwachten, of de diensten van elkaar mogen verwachten. Dus in die zin is er ondertussen natuurlijk operationeel wel iets meer kader gecreëerd om die concrete besprekingen ook een basis te geven. Dat functioneert op dit ogenblik. Maar ik herinner mij zeer goed dat ik u in onze laatste gesprekken of vraagstelling daarover ook heb aangegeven dat er natuurlijk een zekere spanning is tussen twee zaken. Er is de vraag om toch voldoende proactief en met enig voluntarisme kanaalonderzoeken te ontwikkelen aan de ene kant, wetende dat er daarvoor wellicht nooit een voor 100 procent sluitend systeem te maken is, dat je altijd moet vertrouwen op mensen – men is ter plaatse geweest, men heeft gesprekken gevoerd, enzovoort – en aan de andere kant natuurlijk het verwijt post factum dat, als er echt een probleem is, men daarop aangesproken kan worden. Ik heb u toen mijn sentiment gegeven, ik heb persoonlijk nogal wat vertrouwen in onze Vlaamse Centrale Autoriteit en in het Vlaams Centrum voor Adoptie en in iedereen die daar bij ons bij betrokken is. We moeten daar natuurlijk de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen, we moeten lessen trekken uit het verleden en mogen daar zeker niet zelfgenoegzaam zijn. Maar als je dat allemaal ziet, geeft de suggestie dat er dan achteraf een aantal kritische vragen gesteld worden, mij af en toe het gevoel dat we misschien beter zeggen dat we er zonder een formele go van alle federale autoriteiten die er maar bij betrokken kunnen zijn, eigenlijk gewoon niet aan moeten beginnen.
Bij de laatste discussie was mijn sentiment dat ik het een beetje beu ben dat men de VCA van alles en nog wat beschuldigt, maar ondertussen wel aandringt dat men toch zeer voluntaristisch werkt. Het is die frustratie die ertoe geleid heeft protocollen te maken, waarin dat evenwicht tussen wat van elkaar verwacht mag worden bij de verschillende betrokken partijen, voldoende is geëxpliciteerd. Ik zeg u heel eerlijk dat, als het van mij afgehangen had, we de zaak gewoon heel duidelijk gesteld hadden: zonder formele go nemen we geen enkel initiatief meer. Maar omdat dat ook niet beantwoordt aan de verwachting van mensen die kandidaat-adoptieouder zijn, en omdat dat er ook de duidelijke vraag in het parlement is om toch te kijken wat er in de landen nog mogelijk is, hebben we dan die protocollen onderhandeld met de nodige wederzijdse afspraken, om onze internationale adopties toch in zo goed mogelijke omstandigheden te kunnen organiseren.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, eerst en vooral was het helemaal niet mijn bedoeling om hier ‘gotcha’ te spelen. Ik kan u inderdaad zeggen dat die commissie niet samengekomen is – zoals u nu bevestigd hebt. U hebt dat al geantwoord op mijn vragen, en ik ging er ook van uit dat u ervan op de hoogte was dat in die twee cruciale jaren die Commissie voor opvolging en overleg inderdaad niet is samengekomen. Mijn punt is dat dat juist wel de instantie is waar er ook wel over individuelen kanalen gesproken wordt. Er wordt over landen gesproken. Ik heb daar verslagen van opgevraagd – minister, ik kan ze aan u laten zien, u hebt ze namelijk aan mij gegeven – waarin er duidelijk over problemen met bepaalde landen wordt gesproken. Dat gebeurt dus wel in die commissie. Ik vind het dus wel heel belangrijk in dit verhaal dat die commissie niet samengekomen is in die twee cruciale jaren voor deze vijftien adopties.
Een tweede element dat ik in mijn slotrepliek nog wil aanhalen, is dat ik u in mei 2017 een soortgelijke vraag gesteld heb, en dat u geantwoord hebt: “Het VCA heeft momenteel geen toegang tot bronnen van de inlichtingendiensten of informatie uit gerechtelijke onderzoeken zodat absolute zekerheid over de betrouwbaarheid van de samenwerking niet kan worden geboden.” Tot zover het citaat.
U zegt: “Alleszins zullen we op de Commissie van opvolging en overleg agenderen hoe we de bestaande informatie van de inlichtingendiensten en informatie uit gerechtelijke dossiers, voor zover mogelijk ingevolge het geheim van het onderzoek, maximaal kunnen ontsluiten.” Minister, als ik u dan nu vraag wat daar concreet mee gebeurd is, antwoordt u dat er protocollen afgesloten zijn. Dat is inderdaad zo en dat vind ik heel positief. Na uw antwoord blijft het me echter volstrekt onduidelijk wat daarin staat qua informatie die ontsloten kan worden over gerechtelijke dossiers en informatie van de inlichtingendiensten. Dat was mijn heel concrete vraag, minister, in opvolging van uw belofte.
Een derde element. U vindt het moeilijk als ik zeg: ‘u wist dat, minister’. Minister, als ik zeg ‘u’, dan bedoel ik natuurlijk iedereen die met een adoptie bezig is. Ik denk ook dat dat legitieme vragen zijn, als er vijftien kinderen misschien ontvoerd werden en vandaag illegaal geadopteerd zijn. Dat is een persoonlijke ramp voor elk van die kinderen, voor hun families in Kongo en voor hun families hier. Het is onze taak als parlementsleden om daar goede vragen over te stellen.
Minister, als ik u zeg dat men die mevrouw Mpemba op drie verschillende momenten, voor de adoptie, geld gegeven heeft, was daar dan geen lamp moeten gaan branden? Dat klopt toch niet? Ik vind dat dus een bijzonder legitieme vraag en helemaal geen vraag waardoor u zich persoonlijk aangevallen moet voelen, minister. Het is een vraag naar hoe dat zo is kunnen gaan. Hoe komt het dat we vandaag nog altijd geen afdoend antwoord hebben op de vraag hoe we dit soort zaken in de toekomst kunnen vermijden?
Minister, u bent dan misschien geërgerd door wat ik u hier zeg, maar ik vind wat u zegt, eerlijk gezegd ook wel bijzonder: ‘dan moeten we er misschien maar mee stoppen; zonder formeel advies van iedereen die erbij betrokken is, beginnen we er niet meer aan’. Minister, als er zich zoiets voordoet, is het toch normaal dat wij zeggen dat dit niet kan? En dan zegt u: ‘dan moet u op ons ook niet meer rekenen om voluntaristisch een aantal dossiers te bekijken’? Dat is juist het moeilijke evenwicht dat we u vragen te vinden. Uiteraard is het gemakkelijkst om niets te doen. Maar dat is niet de opdracht die u hebt vanuit dit parlement en ook niet vanuit de decreten die we goedgekeurd hebben. U moet iets doen, u moet actief op zoek gaan naar hoe we een aantal kinderen kunnen helpen, eventueel door hen te laten adopteren.
Aan de andere kant is het toch niet te veel gevraagd om aan u te vragen, minister: kunnen we er alstublieft zeker van zijn dat de kinderen die we adopteren, wezen zijn, of alleszins kinderen waarvan de ouders de toestemming gegeven hebben om hen te laten adopteren, en niet zoals in dit geval kinderen die misschien verkocht zijn om illegaal geadopteerd te worden? Ik denk dat dat een bijzonder legitieme vraag is.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik heb eenzelfde verzoek. Vanzelfsprekend is het mooi als kinderen een nieuwe toekomst kunnen krijgen. Dat kan in een aantal gevallen gebeuren via adoptie. Ik ben zeker een voorstander van een proactieve aanpak, van enig voluntarisme op dat vlak. Maar net als collega Parys vraag ik toch ook om dat met een zo groot mogelijke voorzichtigheid te doen, om een zo groot mogelijke zekerheid te bekomen over het lot dat die kinderen te beurt is gevallen. Er zou toch een manier moeten zijn om informatie beter te ontsluiten dan de manieren die we tot nog toe hebben gevonden als Vlaamse Gemeenschap.
Dat is mijn oproep: laten we er alstublieft voor zorgen dat die informatie voorhanden is, dat we die echt krijgen en dat we, als we de indruk hebben dat we afgesneden worden van informatie, actief op zoek gaan naar die informatie. En inderdaad, bij gebrek aan informatie, moet er even halt gehouden worden en niet doorgegaan met die procedures.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik wil nog reageren op de opmerkingen van de heer Parys. Ik deel natuurlijk ten gronde de bekommernis. Uiteraard is het zeer legitiem om daar vragen over te stellen.
Als dat waar zou blijken, zijn dat uiteraard drama’s. Het minste wat we kunnen doen, is bekijken welke lessen we kunnen trekken uit wat er gebeurd zou zijn.
Het is precies omdat het uw verwachting is als parlement – en ik deel die verwachting – dat we niet het spoor volgen van de defensieve reactie van te zeggen dat we dan maar zullen dimmen omdat het toch nooit helemaal sluitend te maken is, dat we dat protocol ook gemaakt hebben. Ik kan u dat protocol uiteraard bezorgen. Misschien hebt u het al. We hebben gezocht naar een formule waarbij de verschillende partijen bevestigen dat ze elkaar informatie zullen geven en de nodige bijstand zullen verlenen indien er rond een adoptiekanaal en concrete adopties in het bijzonder informatie nodig is. Dat protocol is natuurlijk het antwoord op de vraag hoe we dat evenwicht zo maximaal mogelijk kunnen nastreven.
Met de gegevens waarover u beschikt, is het zeer legitiem om daar tekst en uitleg bij te vragen van de Vlaamse Centrale Autoriteit. In dit concrete geval heb ik in mijn antwoord trachten aan te geven dat er volgens mijn informatie over het kanaalonderzoek en de drie proefdossiers wel de nodige contacten zijn geweest met al die instanties. Uw stelling dat op dat overleg kanaalonderzoeken aan bod kunnen komen, is uiteraard juist. Ik heb ook niet gezegd dat dat niet kan. Concrete dossiers worden daar echter niet behandeld. Daarvoor is het protocol natuurlijk wel nuttig, omdat het de verwachtingen ten opzichte van elkaar over dit soort zaken beter formuleert of minstens eens formaliseert. Dat is het kader waarin ik mijn antwoord heb trachten op te bouwen.
U hebt vandaag opnieuw naar een aantal dingen verwezen waarvan u zich afvraagt of ze niet de nodige alarmbellen hadden moeten doen afgaan. Met die informatie is het perfect mogelijk om aan de VCA te vragen wat de inschatting was en hoe dat dan, als dat waar is, op dat moment geïnterpreteerd werd. Als u dat wilt, kan dat uiteraard nagevraagd worden.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.