Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
De heer Bogovic heeft het woord.
Minister, collega's, de brexit blijft beroeren. We hebben het in dit parlement, zeker in de plenaire vergadering, al veel gehad over de impact die de brexit zou kunnen hebben op onze bedrijven en economie. Daar zit nog een ander luik aan vast, namelijk de samenwerking van de Vlaamse universiteiten met Britse instellingen.
Ik geef wat cijfers. Het aandeel van de Vlaams-Britse copublicaties binnen de levens-, natuur- en technische wetenschappen bedraagt 60 procent. In 2004 was dat 39 procent. Dat is dus een heel positieve trend in een samenwerking die vruchtbaar is voor beide partijen. Een heel aantal Vlaamse studenten gaat in Groot-Brittannië studeren. Vorig jaar waren er 765. Tevens komen er Britse studenten naar Vlaanderen, rond de 560.
Dan spreken we nog niet over de projecten van Horizon 2020, die tot een heel groot aantal samenwerkingen hebben geleid. Bij de KU Leuven is 63 procent van de samenwerkingen er een met een Britse universiteit. Bij de UGent zou dat 61 procent zijn.
Dit kwam naar buiten via een open brief van de rectoren begin januari. Minister, vindt u die bezorgdheden terecht? Welke inspanningen kunnen we doen om dat gezamenlijk wetenschappelijk onderzoek, dat een bepaalde excellentie heeft, te garanderen?
Gaat u hierover overleg plegen met minister Crevits en eventueel federaal minister van Wetenschapsbeleid Sophie Wilmès, om te bekijken hoe deze mogelijke problemen ondervangen kunnen worden?
Kunt u een overzicht geven van andere wetenschappelijke instellingen – zoals strategische onderzoekscentra (SOC’s) – die gevolgen van een no-dealscenario zouden kunnen ondervinden?
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Bogovic, het zal u geruststellen dat er reeds meerdere overlegmomenten werden gehouden met de verschillende diensten die bezig zijn met het wetenschapsbeleid, zoals het departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI), het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek (FWO), de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) et cetera. Die kunnen mogelijke gevolgen van een brexit inschatten en de gepaste maatregelen nemen. Ook met de Britse kennisinstellingen werd hierover al samengezeten, onder meer met de Universities UK (UUK). Uiteraard zullen de betrokken overheidsinstanties ook na de brexit trachten het overleg met de betrokken partners verder te zetten om vervolgens passende maatregelen te kunnen nemen.
Veel zal afhangen van de manier waarop het Verenigd Koninkrijk betrokken blijft bij het EU-Kaderprogramma. U sprak zelf over het belang van Horizon 2020 daarin. Dat belang is effectief groot. Ik zal wat cijfers geven. Meer dan de helft van de projecten, namelijk 855 van de 1668 projecten of meer dan 51 procent, die de Vlaamse kennisinstellingen uitvoeren binnen het Kaderprogramma lopen in samenwerking met Britse instellingen. Ook budgettair is dat een groot pak.
Vanuit Vlaanderen zijn wij er dan ook voorstander van dat het Verenigd Koninkrijk zo nauw mogelijk geassocieerd wordt bij het programma. Dat is iets wat we kunnen doen. Op die manier zou de samenwerking kunnen worden voortgezet zoals ze nu bestaat. In de onderhandelingen die nu lopen over het volgende Kaderprogramma waken we erover dat volledige associatie voor het Verenigd Koninkrijk mogelijk is. Wij zijn natuurlijk maar één stem in dat geheel. De onderhandelingen over een associatie zullen, indien het Verenigd Koninkrijk hier interesse voor heeft, worden gevoerd door de Europese Commissie. Deze manier van werken heeft onze voorkeur.
Een belangrijke problematiek om aan te pakken, wordt gevormd door de internationale onderzoeksinfrastructuren. Sommige infrastructuren zijn van een dergelijke omvang dat niet elk land of regio er een kan zetten, en daarom wordt er internationaal samengewerkt. De Britten coördineren een aantal internationale onderzoeksinfrastructuren waar Vlaanderen aan deelneemt en waar Vlaamse onderzoekers ook na de brexit gebruik van willen maken. Omgekeerd staan in Europa verschillende onderzoeksinfrastructuren die Britse onderzoekers zonder twijfel nog willen gebruiken na de brexit.
Hierrond gebeuren nu twee dingen. Enerzijds biedt de Europese Commissie juridisch advies aan de internationale onderzoeksinfrastructuren wat betreft de toegang en het gebruik ervan in het kader van de brexit. Anderzijds hebben de internationale onderzoeksinfrastructuren die in de UK gevestigd zijn twee scenario’s uitgewerkt, een zacht en een hard. In het zachte scenario zitten maatregelen voor continuering van de samenwerking, in een harde brexit zit eventueel zelfs een verhuizing naar Europa. Deze scenario’s voorzien in een kortetermijnoplossing en in een timing en aanpak voor de langere termijn.
Tot slot zijn er uiteraard ook nog de Britse onderzoekers die werken in Vlaamse kennisinstellingen. Een volledig overzicht bestaat bij mijn weten niet, maar volgens de VLIR gaat het over ongeveer honderd mensen bij de universiteiten. Van het Interuniversitair Micro-Elektronica Centrum (imec) weten we dat er een dertigtal Britten op de loonlijst staan. Voor degenen die reeds werkzaam zijn in Vlaanderen zijn er geen problemen, hun rechten worden gevrijwaard voor de toekomst. Op het gebied van de sociale zekerheid, bijvoorbeeld de opbouw van pensioenen, en op het gebied van fiscaliteit, bijvoorbeeld inzake de dubbelebelastingverdragen, zullen de nodige afspraken met het Verenigd Koninkrijk moeten worden gemaakt. Die dubbelebelastingverdragen hebben we nu niet meer met Groot-Brittannië.
Mijn administratie houdt regelmatig overleg met de collega’s van Onderwijs alsook met de federale collega’s.
Op politiek niveau wordt het dossier van de brexit gecoördineerd door de minister-president.
Alle wetenschappelijke instellingen die samenwerking met het Verenigd Koninkrijk hebben of financieren, zullen waarschijnlijk gevolgen ondervinden. Ik denk dan aan imec, het Instituut voor Tropische Geneeskunde (ITG), het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Plantentuin. Het zijn allemaal instellingen die op een of andere manier invloed zullen ondervinden. Een instelling zoals imec heeft bovendien ook verschillende Britse onderzoekers op de loonlijst staan. De brexit heeft dus zeker een effect op onze instellingen, maar we zijn ermee bezig. Minister-president Bourgeois houdt rekening met al deze elementen in de coördinatie en pleegt overleg met de nodige ministers.
De heer Bogovic heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het brede kader dat u schetst. Het gaat inderdaad veel verder dan een aantal copublicaties en onderzoeken. Er is ook samenwerking met betrekking tot serres, ruimtevaart, dure labo’s in het Verenigd Koninkrijk die betaald zijn met Europees geld en waar wij als Vlamingen toegang tot hebben. Bij vele onderzoekers heerst het gevoel dat de geruststellende woorden van de Britse overheid, met het engagement dat de Britse deelname in lopende projecten gegarandeerd is, eigenlijk niet zo geruststellend zijn. Zeker met een no-dealscenario kunnen er nog zeer vele problemen volgen, waarvan we de mogelijke impact nu nog niet kunnen inschatten.
Een denkkader dat een aantal Britse universiteiten overweegt, is om op het Europese continent afdelingen te openen. Er wordt bijvoorbeeld gesproken over afdelingen van Cambridge en Oxford in München en Berlijn, als ik me niet vergis. Denkt u dat het mogelijk is om in dat geval een aantal van die instellingen naar Vlaanderen te halen om de samenwerking dichter en dieper te maken? Zijn daar al besprekingen over geweest?
Wat ook een mogelijk praktisch bezwaar zou kunnen worden in de toekomst, is dat met een no-dealscenario en Groot-Brittannië dat zich afscheurt van Europa, Europese en dus ook Vlaamse studenten een vrij hoog inschrijvingsgeld zullen moeten betalen aan de Britse universiteiten, net zoals de Russen en de Chinezen dat moeten doen. Nu wordt dat voor een groot stuk opgevangen met allerlei beursmechanismes op Europees niveau. Zijn daarrond ook al ideeën en mogelijke scenario’s voor oplossingen?
Minister Muyters heeft het woord.
De twee elementen die u aanhaalt, moeten worden meegenomen tijdens de besprekingen. Dat is iets heel moeilijk. Ik kan u nog veel voorbeelden geven: alles wat betreft arbeidskaarten, beroepskaarten, verblijfsvergunningen, ‘single permit’ enzovoort. Het is dus een heel pakket.
De minister-president coördineert het geheel. Uw vraag over de studenten is eerder iets voor minister Crevits dan voor mij. Volgens mij zitten de twee elementen die u aanhaalt al in het pakket, maar ik neem ze toch mee, zeker het idee van het openen van afdelingen en of dat zin heeft. Alles is ook nog heel prematuur. Dat is raar want maart is morgen, maar er is nog niets klaar. Dat is de moeilijkheid. Ik ga ervan uit dat we op een snelle manier bekijken hoe Vlaanderen zal reageren. Dat bereidt de minister-president voor.
De vraag om uitleg is afgehandeld.