Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over het lokale jeugdbeleid
Verslag
Minister, collega’s, het is vandaag Gedichtendag. Ik hoop dat iedereen zich goed voorbereid heeft. Ik zal de spits afbijten. Ik heb een gedicht tussen de abstractie en de meligheid. Ik heb geen risico genomen en een gedicht gekozen uit 1931 van Jan van Nijlen.
Bericht aan de reizigers
Bestijg de trein nooit zonder uw valies met dromen,
dan vindt ge in elke stad behoorlijk onderkomen.
Zit rustig en geduldig naast het open raam:
gij zijt een reiziger en niemand kent uw naam.
Zoek in 't verleden weer uw frisse kinderogen,
kijk nonchalant en scherp, droomrig en opgetogen.
Al wat ge groeien ziet op 't zwarte voorjaarsland,
wees overtuigd: het werd alleen voor u geplant.
Laat handelsreizigers over de filmcensuur
hun woordje zeggen: God glimlacht en kiest zijn uur.
Groet minzaam de stationschefs achter hun groen hekken,
want zonder hun signaal zou nooit één trein vertrekken.
En als de trein niet voort wil, zeer ten detrimente
van uwe lust en hoop en zuurbetaalde centen,
blijf kalm en open uw valies; put uit zijn voorraad
en ge ondervindt dat nooit een enkel uur te loor gaat
En arriveert de trein in een vreemdsoortig oord,
waarvan ge in uw bestaan de naam nooit hebt gehoord,
dan is het doel bereikt, dan leert gij eerst wat reizen
betekent voor de dolaards en de ware wijzen...
Wees vooral niet verbaasd dat, langs gewone bomen,
een doodgewone trein u voert naar 't hart van Rome.
Dit is voor de meesten van ons een dagelijkse ervaring. Als iemand dat zo mooi verwoordt, dan kunnen we daar al beter mee leven.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Voorzitter, gezien de traditie dat we starten met een gedicht, wil ik dat ook graag doen met een gedicht van onze eerste Hoogstraatse stadsdichter Daan Janssens. We geven de kans aan jonge dichters en zo krijgen dichters een eerste platform. Zijn opdracht zit erop. Hij zal worden opgevolgd door Michiel van Opstal. Dit gedicht schreef hij voor onze Lange Katrien, onze mooie kerk, de kathedraal van de Noorderkempen zoals we ze noemen, met de hoogste rodebaksteentoren van Vlaanderen. Die staat nu in de steigers omwille van de renovatie van de toren en de beiaard.
Katrijn – een gedicht voor onze kerk
je kan niet ontkennen dat je mij ziet
al hul ik mij in de mistige herfstdagen of klauwt
mijn kruin naar de hoogste middagzon
ik ben de oermoeder van deze stad
en ik ben blij dat je weet dat je voor je moeder moet zorgen
dat je weet dat eeuwen hun tol eisen
dat ze sporen nalaten – geen groef
in mijn bakstenen lijf is onberoerd
geen schemering zonlicht langs mijn ramenmozaïek
tot in het binnenste van mijn catacomben
dat ik
zelfs gehuld in al jouw goede zorgen
steeds statig boven de kruinen van ieders huis reik
dat ik uitkijk op de dagen die komen – en weet
wat er altijd al was
want jullie allemaal zijn de kinderen van mijn oeverloze blik
Voorzitter, minister, collega’s, in het regeerakkoord van de Vlaamse Regering 2014-2019 werd afgesproken om de lokale besturen meer autonomie en minder planlast te geven en de sectorale subsidies voor onder andere lokaal jeugdbeleid in te kantelen in het Gemeentefonds. Er werden ook belangrijke afspraken gemaakt over de participatie van kinderen en jongeren en de hele monitoring daarvan. In het regeerakkoord staat: “Alle overheden moeten kinderen en jongeren actief betrekken bij hun beleid, hen erover informeren en garanties inbouwen opdat kinderen en jongeren hun rechten gewaarborgd weten en hun stem wordt gehoord. We stimuleren de inspraak van kinderen en jongeren in het lokale jeugdbeleid.” En over de monitoring van de gevolgen van dit nieuwe beleid: “We monitoren de gevolgen van het gewijzigde Lokale Jeugddecreet van 6 juli 2012 inzake ondersteuning en participatie van het jeugdwerk, lokale dienstverlening, infrastructuurbeleid en lokaal jeugdbeleid voor kinderen en jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties.”
Minister, als minister van Jeugd gaf u daarom het Instituut voor de Overheid van de KU Leuven de opdracht tot de studie ‘Eenmeting jeugdbeleid in lokale besturen. Lokaal jeugdbeleid in een nieuwe context van strategische meerjarenplanning’, om tegemoet te komen aan de vraag tot monitoring van de participatiegraad van kinderen en jongeren aan het lokale jeugdbeleid. De resultaten van deze meting zijn bekendgemaakt in respectievelijk 2014 en 2017. We bespraken ze in deze commissie al meermaals. Er waren een aantal bedenkingen en bezorgdheden want de resultaten waren niet altijd rooskleurig en er was een eerder negatieve impact op het vlak van jongerenparticipatie in de gemeenten.
Wat betreft de monitoring van de andere gevolgen van de afschaffing van het decreet Lokaal Jeugdbeleid, onder andere op de ondersteuning van het lokaal jeugdwerk, verwees u ons steeds naar de nieuwe vrijetijdsmonitor. Wij keken daar reikhalzend naar uit. Deze werd voorgesteld op het Cultuurforum 2020 in Vilvoorde en is ook online beschikbaar.
Deze vrijetijdsmonitor oogt fraai, maar hij bevat geen beleidsanalyse en weinig informatie over het lokale jeugdbeleid.
In het advies van 9 januari over het lokale jeugdbeleid vraagt daarom ook de Vlaamse Jeugdraad een gedegen monitoring van de kwaliteit van het lokale jeugdbeleid, inclusief de lokale middelen voor jeugdbeleid en jeugdwerk, en van de evolutie daarvan. Ik citeer even uit het advies: “De huidige monitoringsinstrumenten – de lokale vrijetijdsmonitor, stads- en gemeentemonitor – komen hier niet aan tegemoet.”
Zij vragen om de beleids- en beheerscyclus (BBC) aan te passen om een monitoring van de middelen voor jeugd mogelijk te maken. Ik citeer opnieuw: “Om sterk lokaal jeugdbeleid en jeugdwerkbeleid te voeren, hebben we informatie nodig over wat (en wie) er speelt, welke kinderen en jongeren we bereiken en welke nog niet. We willen elke dag blijven verbeteren en daarvoor hebben we nood aan een cijfertool die de kracht maar ook de groeikansen van jeugdwerk en jeugdbeleid kan aantonen. Er bestaat dus een duidelijke informatienood over jeugdbeleid en jeugdwerkbeleid. We moeten weten hoeveel jeugdconsulenten een gemeente in dienst heeft, hoeveel geld er naar jeugdwerk gaat, hoeveel naar jeugdcultuur en jeugdbeleid en hoeveel naar jongerenparticipatie. We vertrouwen op breed jeugdbeleid en begrijpen de beweging naar meer autonomie op lokaal niveau, maar om ons beleid te verbeteren zijn er wel gegevens nodig over jongerenparticipatie en jeugdwerk.”
We weten exact hoeveel middelen er in elke gemeente besteed werden aan de jeugdwerkondersteuning en aan het lokale jeugdbeleid tot 2014. U maakte zich in deze commissie en elders altijd sterk dat er niet zou worden geschrapt in deze middelen. Kunt u toelichten hoe we via de vrijetijdsmonitor kunnen monitoren wat de evolutie is van de financiële middelen die lokale besturen aan de ondersteuning van het lokale jeugdwerkbeleid besteden, en meer specifiek voor kinderen en jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties?
Tijdens de bespreking van de begroting en de Beleidsbrief Jeugd 2019 gaf u zelf aan dat de discussie over de overheveling van de middelen voor het lokaal jeugdbeleid naar de gemeenten met de lancering van de vrijetijdsmonitor nog niet is beslecht. Met driekwart van de gemeenten aan boord is er wel een significante kennis- en gegevensdeling mogelijk. Welke andere concrete stappen zult u nog zetten om de hierboven geciteerde afspraken over de monitoring van de wijzigingen van het decreet Lokaal Jeugdbeleid uit te voeren? Wat is uw standpunt over de vraag van de Vlaamse Jeugdraad om de BBC hiervoor aan te passen zodat we daar ook meer informatie kunnen uithalen?
Nog tijdens de begrotingsbespreking gaf u aan dat de opdracht voor de tweemeting zou worden uitgeschreven. Die meting zal gaan over de periode 2019-2020. Wat staat er concreet in deze studieopdracht? Welke parameters zullen worden bevraagd? Werd deze studieopdracht al toegewezen? Hoe zal dit nieuwe onderzoek zich verhouden tot de vrijetijdsmonitor, onder andere met betrekking tot de financiering van het lokale jeugdbeleid?
Op 1 januari zijn de nieuwe gemeentebesturen van wal gestoken. De eerste keer sinds het decreet Lokaal Jeugdbeleid is afgeschaft. Welke initiatieven hebt u, al dan niet samen met de Vereniging Vlaamse Jeugddiensten Bataljong (VVJ/Bataljong) en De Ambrassade, genomen om hen te inspireren en te stimuleren om een ambitieus lokaal jeugdbeleid te voeren, op maat van de noden en behoeften van de kinderen en jongeren in hun gemeente of stad, en meer concreet voor de oprichting van een aparte jeugdraad, het uitwerken van een ambitieus jeugdbeleid in het strategisch meerjarenplan, de uitbouw van een sterke jeugddienst en de ondersteuning van het lokale jeugdwerk, en om de vrijetijdsmonitor in te vullen?
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Ik kies het gedicht ‘Interieur’ van de Nederlandse schrijver Jean-Pierre Rawie.
In dit met boeken volgestouwd vertrek
Heb ik steeds minder anderen van node,
met al mijn aan de dood ontstegen doden
iedere nacht stilzwijgend in gesprek.
Bij wie is wat ik liefheb nog in trek?
Het meeste is al eeuwen uit de mode.
Van wat ik deed, uit nood of om den brode,
rest enkel de grandeur van het echec.
Maar ook al bood het leven nog zoveel
Waar ik mijn tanden op heb stukgebeten,
één regel, en de wereld raakt vergeten,
één rijm, en het verscheurd heelal wordt heel:
alleen achter mijn schrijftafel gezeten
heb ik opnieuw aan heel de schepping deel.
Op 9 januari 2019 bracht de Vlaamse Jeugdraad een advies uit over de toekomst van het lokale jeugdbeleid. Dit kwam er omdat zij, na de veranderingen in de huidige legislatuur, een stand van zaken wilden opmaken en enkele adviespunten voor de toekomst wilden meegeven.
Het lokale beleid heeft de afgelopen jaren immers heel wat veranderingen doorstaan, niet enkel op het vlak van jeugd. Zo besliste de Vlaamse Regering om meer taken en verantwoordelijkheden toe te kennen aan de lokale besturen. Belangrijk daarbij is dat ze voldoende autonomie en beslissingsruimte kregen. Er werd meer vrijheid geschonken vanuit Vlaanderen zodat de lokale entiteiten op hun eigen tempo hun prioriteiten konden plannen. De sectorale subsidies, onder andere van het lokale jeugdbeleid, werden toegekend aan het Gemeentefonds.
Om deze evoluties in de gaten te houden, werd ook beslist om alles navenant te monitoren. Zo werden de nul- en eenmeting uitgevoerd, respectievelijk in 2014 en in 2017. Uit de resultaten van de eenmeting kwamen enkele opvallende elementen naar boven.
Zo bleek dat de gemeenten in het algemeen tevreden zijn over de integratie van het jeugdbeleid in het nieuwe strategisch meerjarenplan. Belangrijk was dat er een lichte planlastvermindering zou zijn. Anderzijds was het wel zo dat het strategisch meerjarenplan minder zichtbaar, concreet en onderbouwd was dan zijn voorganger. Toch had dit geen invloed op de mate van politieke aandacht voor het jeugdbeleid. Andere elementen, zoals een nieuwe schepen van Jeugd of het label kindvriendelijke steden en gemeenten, zorgden voor een veel grotere verschuiving van de politieke aandacht. Ten slotte was het ook opvallend dat de lokale jeugdraad aan belang moest inboeten. Net zoals andere adviesraden is hun rol verkleind en klinkt hun stem minder luid.
De resultaten van de eenmeting waren dus niet eenzijdig negatief, maar anderzijds ook niet positief. Het beeld was gemengd, maar wat wel duidelijk was, is het feit dat verschillende zaken goed in de gaten gehouden en zo nodig bijgestuurd moeten worden. Daarom is het ook een goede zaak dat er in de periode 2019-2020 een tweemeting zal plaatsvinden om de veranderingen blijvend te monitoren.
In het advies van de Vlaamse Jeugdraad staan verschillende aanbevelingen geformuleerd. Zo vragen ze onder andere meer verankering van de participatie van kinderen en jongeren, een degelijke en kwaliteitsvolle monitoring van het lokale jeugdbeleid en een oproep tot meer investeringen in het jeugdwerk over alle beleidsdomeinen heen.
Minister, hoe staat u tegenover het advies van de Vlaamse Jeugdraad? In hoeverre zult u ingaan op hun geformuleerde aanbevelingen?
In hoeverre bent u van mening dat de huidige, bestaande monitoringsmechanismen voldoende zijn om het lokale jeugdbeleid te bewaken?
Wat is de stand van zaken van de voorbereiding van de tweemeting? Is er al meer zicht op een plan van aanpak en een concrete timing?
Minister Gatz heeft het woord.
Alvorens zakelijk te worden, zoals u dat van mij verwacht – misschien niet verhoopt, maar dat is iets anders –, zal ik ook een gedicht voorlezen. Het heet ‘De deugdzame stad’ en is van Fikry El Azzouzi.
De deugdzame stad
Om de stad en zijn inwoners te veroveren, moet je klein beginnen.
Begin met plat op de buik te liggen en maak je vuil voor de stad.
Denk eens buiten de zinnen.
Want om de stad te beminnen
Moet je beginnen met de ouderen, de patser, de zwerver, de hoer, de hoerenloper, de dronkaard, de eenzaat, en de verschoppeling.
Zij wachten op het bezoek van de imam, de minister en de pastoor.
Dus stop met preken voor eigen garage, kerk en kantoor.
Bezie het vuil van de stad zoals het hoort. Vecht tegen de leegstand van het hoofd.
Wordt het niet normaal
om elke vrijdag het gebed van de moslim te doen in de kathedraal.
Wat je kunt doen is opgaan in de stad, opgaan met het volk.
Wat niet wil zeggen dat je samen dronken hoeft te worden.
Wat niet wil zeggen dat een bezoek aan een prostituee gelijk staat met een vleselijke handeling.
Maar sta toch open voor een lange wandeling.
De stad heeft kritische denkers nodig die in de straten blijven hangen.
Of denk je dat we leven in andere tijden
en wil je het vuil van de straat liever ontwijken.
Vermijd je angsten en eigen verlangens.
De stad heeft intellectuele hangers
nodig die zich insmeren met het vuil van de straatstenen.
en wil je het vuil van de straat liever negeren.
Geef gehoor aan de stad en vermijd het opbod van wie de grootste heeft.
Ga undercover, wees een slapende cel en toon beleefd
dat je ook over pinten en pita’s kunt praten.
Wees geen domoor en besef dat het niet om jou gaat.
Het is de stad
in al zijn vuiligheid
en die je kunt liefhebben of haten.
Onthoud vooral dat het niet om jezelf,
maar om de stad moet draaien.
Voilà. Het is altijd een vervelende zaak om dan aan een andere tekst te beginnen. Maar we zullen toch ons best doen.
Hoe sta ik tegenover het advies van de Vlaamse Jeugdraad en de aanbevelingen? Uiteraard is een advies van de Vlaamse Jeugdraad altijd interessant, omdat daar hard op gewerkt is. Ik snap dat de sector bezorgd is over de toekomst van het lokale jeugdbeleid. Maar toen het Vlaams Parlement in het begin van deze legislatuur de beslissing nam om de sectorale subsidies te laten inkantelen in het Gemeentefonds, werd daarmee ook de keuze gemaakt – dat weet u – om lokale besturen de autonomie te geven om een beleid te ontwikkelen op maat van hun inwoners en dus ook van hun jonge inwoners. Door de inkanteling veranderde de verhouding tussen Vlaanderen en de lokale besturen en neemt Vlaanderen, zoals u weet, eerder een ondersteunende en stimulerende rol aan in plaats van de controlerende die ze vroeger had. Het is vanuit die vernieuwde visie dat ik de voorbije jaren mijn beleid heb vormgegeven en het is ook vanuit dit perspectief dat ik wil reageren op de aanbevelingen van het advies.
De eerste aanbeveling luidt: veranker de participatie van kinderen, jongeren en hun organisaties decretaal.
Het huidige decreet Lokaal Jeugdbeleid belichaamt de gewijzigde relatie tussen de lokale besturen en Vlaanderen. Het decreet voorziet nog steeds in de verplichting van het hebben van een jeugdraad en bepaalt ook de rol van die jeugdraad.
Maar we weten dat daarnaast beleidsparticipatie van kinderen en jongeren op lokaal niveau ook volop in beweging is. Heel wat lokale besturen experimenteren met andere participatievormen dan enkel de klassieke adviesraad. Het kan dan gaan over overlegtafels, themacafés, digitale participatie. Dat kúnnen minstens even waardevolle aanvullingen zijn op het werk van de jeugdraad. Het lokale bestuur dient hiertoe de nodige speelruimte te krijgen en ook te geven. Via het decreet Lokaal Bestuur worden de algemene kaders aangeboden om hiermee aan de slag te gaan, zonder alles strak vast te leggen.
Het stimuleren van participatie van kinderen en jongeren aan het lokale beleid is en blijft heel zeker een opdracht van de Vlaamse overheid. Het is een opdracht waarin ik de voorbije jaren ook heb geïnvesteerd. Ik denk hierbij aan de extra middelen die ik aan VVJ/Bataljong gaf om vanaf 2018 de participatie van kinderen en jongeren aan het lokale beleid nog sterker op de kaart te zetten, ook de ontwikkeling van de jeugdmonitor – een digitale tool die lokale besturen gratis kunnen gebruiken om kinderen en jongeren te bevragen –, de middelen die werden toegekend voor het project ‘Debattle’, waarbij 154 inspraakmomenten werden georganiseerd in heel Vlaanderen en Brussel naar aanleiding van de gemeenteraadsverkiezingen, en ook de ontsluiting van goede praktijkvoorbeelden – dat zijn er heel wat, dat weet u – in het kader van het traject ‘Prijs Jeugdgemeente van Vlaanderen’.
Een tweede aanbeveling van de Jeugdraad luidt: voorzie vanuit de Vlaamse overheid in een gedegen monitoring van de kwaliteit van het lokale jeugdbeleid, inclusief de lokale middelen voor jeugdbeleid en jeugdwerk en van de evolutie daarvan.
Er is de voorbije jaren heel hard geïnvesteerd in het monitoren en in kaart brengen van het lokale jeugdbeleid via onderzoeken, zoals de nul- en eenmeting waarover we het hier al uitgebreid hebben gehad, de cijferboeken en uiteraard ook de lokale vrijetijdsmonitor. Die monitor bevat gegevens die het lokale jeugdwerk illustreren. Deze monitor maakt het voor iedere gemeente mogelijk om de cijfers met betrekking tot het eigen grondgebied in te kijken – uiteraard – en vooral om die te kunnen vergelijken met een vergelijkingsgroep, zoals het Vlaamse gemiddelde of vergelijkbare gemeenten.
De komende weken zal ik de administratie de opdracht geven om een tweemeting voor te bereiden. De meting zelf kan immers pas worden opgestart in 2020.
Daarnaast moet ook het project ‘Basismonitoring’ van ons departement, dat in 2018 van start ging, in de toekomst relevante cijfers genereren. Om tot een goed instrument te komen, is het belangrijk dat het jeugdwerk betrokken wordt bij dit hele project.
De derde aanbeveling is: creëer en stimuleer alle kansen tot meer jeugdwerk. Ik ben het met deze aanbeveling volledig eens. Ik ondersteun voluit de baseline van het congres van De Ambrassade, #Jeugdwerkwerkt, dat jeugdwerk een basisrecht is voor alle kinderen en jongeren. Want iedereen heeft het recht om zich écht jong te voelen, én om daar zoveel mogelijk ruimte voor te krijgen.
Daarom zal er in de toekomst inderdaad meer jeugdwerk nodig zijn en moeten we als samenleving de keuze maken om meer te investeren in kinderen, jongeren en het jeugdwerk. De voorbije beleidsperiode zijn er wel degelijk al initiatieven genomen om het jeugdwerk een aantal belangrijke kansen te geven. Ik geef enkele beleidsinstrumenten die u kent.
Er is het masterplan ‘Diversiteit in het jeugdwerk’, waar we volop mee bezig zijn.
Er is het netwerk ‘Jeugdwerk voor allen’, waardoor het lokale jeugdwerk ondersteund kan worden om zijn werking toegankelijker te maken voor alle kinderen en jongeren.
Er is ook het decreet Bovenlokaal Jeugdwerk waardoor jeugdhuizen, werkingen met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren, werkingen met kinderen en jongeren met een handicap en intergemeentelijke samenwerkingen structurele werkingssubsidies kunnen ontvangen, die de laatste jaren ook gestegen zijn, zoals u weet.
Er is ook het decreet Bovenlokale Cultuurwerking, wat misschien wat verder lijkt te staan van dit debat maar waar jongeren die een bovenlokaal cultureel project opzetten ook door kunnen ondersteund worden.
Dan blijft er de subsidielijn ‘Experimenteel jeugdwerk’ binnen het decreet Vlaams Jeugd- en Kinderrechtenbeleid, waarbij ook bovenlokale initiatieven een project kunnen indienen.
We hebben uiteraard onze uitleendienst voor kampeermateriaal.
Er is de vernieuwde kadervorming – waarover vorige week nog interessante gegevens verschenen – waardoor jongeren een attest van animator, hoofdanimator en instructeur kunnen verwerven, en die we toch ook in een toekomstgericht kleedje hebben kunnen steken.
Er is ook het recente initiatief samen met de ministers Crevits en Muyters om avontuurlijkere en groenere speelplaatsen te krijgen, om dus letterlijk meer speelruimte te hebben.
En, last but not least, er is de structurele ondersteuning van een honderdtal Vlaamse jeugdverenigingen die op hun beurt het lokale jeugdwerk ondersteunen.
Dit zijn toch een aantal basiselementen die nog steeds sterk blijven en die inderdaad, wat mij en wellicht ook wat deze commissie betreft, in de toekomst nog uitgebouwd kunnen worden. Maar het zal toch eerder een zaak zijn van de volgende beleidsploeg om daar de juiste perspectieven aan te geven.
Uw tweede vraag luidt: zijn de bestaande monitoringsmechanismen voldoende? Zoals ik reeds aangaf, zijn er een aantal degelijke monitorinstrumenten voorhanden. Ik wil hierbij het voorbeeld geven van de lokale vrijetijdsmonitor. In het advies van de Vlaamse Jeugdraad wordt het volgende vermeld: “We willen elke dag blijven verbeteren en daarvoor hebben we nood aan een cijfertool die de kracht maar ook de groeikansen van jeugdwerk en jeugdbeleid kan aantonen.” Je kunt de kracht van het jeugdwerk meten, bijvoorbeeld door de cijfers van de tewerkstelling in de jeugdsector bij de lokale besturen te bekijken. Dat is misschien niet het enige criterium of ijkpunt, maar het is niet onbelangrijk. Hierbij alvast een aantal cijfers uit de lokale vrijetijdsmonitor. In 2017 kregen jeugdwerkers in heel Vlaanderen 15.218 statuten toegekend. Dat zijn er 10.206 voor speelpleinwerking – een apart gegeven, zoals u weet –, 2257 voor vakantiewerking, 1193 voor buitenschoolse opvang en 1262 voor andere jeugdprojecten. Als we dat tot arbeidsplaatsen terugbrengen, gaat het voor de jeugdsector in totaal over zo’n 1630 arbeidsplaatsen. Daarnaast werkten 8252 jeugdwerkers onder een vrijwilligersstatuut.
Ten derde, de stand van zaken van de voorbereiding van de tweemeting. Ik heb het al even gezegd, de komende weken gaan we de opdracht geven om dat allemaal in goede banen te leiden en voor te bereiden. Uiteraard is het zeker belangrijk dat, zoals bij de vorige metingen, de relevante actoren betrokken worden bij dit traject. Met andere woorden, wat we juist gaan meten en hoe we dat gaan doen – uiteraard verdergaand op de vorige twee –, staat nog niet helemaal vast, maar de jeugdsector zal daar zeer uitgebreid in meegenomen worden. Hoe die tweemeting zich dan zal verhouden tot de lokale vrijetijdsmonitor, gaan we ook bekijken. Ik herhaal het, de meting zelf gebeurt in 2020.
De evolutie van de financiële middelen die de lokale besturen besteden, was de vierde vraag. Aangezien het in deze monitor om een nulmeting gaat, kan uit de toepassing zelf nog geen evolutie ten opzichte van de voorgaande jaren worden opgetekend – dat had ik voordien ook gezegd. Wanneer we naar het financiële plaatje kijken, merken we dat de gemeenten samen 103.729.832 euro als exploitatie-uitgaven lieten optekenen. De bron is hier de Beleids- en Beheerscyclus (BBC) van het Agentschap Binnenlands Bestuur. 204 van de 232 ingevoerde gemeenten tonen aan financiële ondersteuning te bieden aan erkende en niet-erkende verenigingen in het beleidsveld Jeugd.
De vrijetijdsmonitor maakt een onderscheid tussen gewone initiatieven en initiatieven voor laaggeschoolde jongeren en voor kinderen en jongeren met een beperking of in armoede. 199 van de 232 ingevoerde gemeenten – 86 procent van alle gemeenten – investeren in armoede-initiatieven voor kinderen en jongeren.
Vervolgens de vraag van de Jeugdraad om de BBC nu al aan te passen. Ik ben van mening dat we eerst moeten bekijken welke cijfers er nodig en wenselijk zijn. Het is hierbij belangrijk dat de administratie en de sector dit samen oplijsten. Op basis van die lijst kan dan bekeken worden welke cijfers reeds kunnen gegenereerd worden uit monitoringtools, databanken en onderzoeken. Pas als dit niet het verhoopte resultaat oplevert, komt voor mij een wijziging van de BBC in het vizier. Dus ik laat de deur zeker op een kier. Ik denk dat we het met de sector eerst nog grondiger moeten doorpraten, en dat zal dan uiteraard ook een gevolg zijn van het advies van de Jeugdraad.
De zesde en laatste vraag ging over de nieuwe gemeentebesturen. Sinds 2017 loopt er bij VVJ/Bataljong het traject Plan het Plan om jeugddiensten en -raden klaar te stomen om met de nodige kennis en expertise het planningsjaar 2019 aan te vatten. Het project ‘Debattle’, dat samen met De Ambrassade werd georganiseerd, is hiervan een onderdeel en legt een basis. Ik ben van mening dat deze twee bovenbouworganisaties de natuurlijke kernspelers zijn en blijven om het lokale jeugdwerk en jeugdbeleid sterk te maken. Als minister is het belangrijk dat ik deze organisaties in die zin ook verder blijf ondersteunen. Dit gebeurt in eerste instantie door middelen toe te kennen om trajecten als Plan het Plan of ‘Debattle’ mogelijk te maken. Daarnaast ondersteun ik ook door instrumenten aan te reiken, zoals de lokale vrijetijdsmonitor en de jeugdmonitor, die ook door VVJ/Bataljong wordt gebruikt voor het begeleiden van de steden en gemeenten in hun lokale participatietrajecten. Ook de administratie neemt uiteraard heel wat initiatieven, zoals de verspreiding van het nieuwe inspiratiekader voor kindvriendelijke steden en gemeenten. Dat zijn toch telkens zo’n zestig interessante en goede praktijken waaruit alle gemeenten inspiratie kunnen putten.
Zij organiseren ook infosessies rond het decreet Bovenlokaal Jeugdwerk en Bovenlokale Cultuurwerking. Er is de promotie van jeugdmaps door de administratie en het geven van presentaties over de lokale vrijetijdsmonitor. Er is dus een heel palet aan maatregelen, met één doel: het lokale jeugdbeleid en jeugdwerk versterken en dus zeker niet loslaten.
Ik denk dat ik hiermee uitvoering hebben gegeven aan wat ik beloofd had, namelijk de monitoring an sich. Ik heb ook altijd gezegd dat we zouden staan waar we nu staan. Er is nu een eerste nulmeting en de komende jaren zullen aangeven, op basis van parameters en in samenwerking met de politiek en de jeugdsector, in welke richting de ondersteuning van het jeugdwerk vanuit de steden en gemeenten gaat. Dat we dat met zorg en waakzaamheid zullen volgen, hoeft hopelijk geen betoog.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, u geeft heel wat informatie, meer dan nodig voor de vragen die ik heb gesteld. Toch blijf ik voor een aantal vragen op mijn honger zitten.
U zegt dat er nu een vrijetijdsmonitor is waar een aantal elementen kunnen worden uitgehaald. Ik ga daar ook van uit. Er is werk in gestoken met een duidelijke opdracht. Uit de ervaring van diegenen die ermee aan de slag willen gaan en er conclusies uit willen trekken, blijkt dat de cijfers en de manier van opvragen zeer breed zijn, waardoor het interpreteren van de cijfers alle richtingen kan uitgaan en je niet goed weet hoe je met de cijfers moet omgaan. Goochelen met cijfers, is eigenlijk niet zo moeilijk, maar om er iets concreets uit te leren en te concluderen, is wel een moeilijke opdracht. Ik ben dus een beetje bezorgd als u zegt dat u eerst wilt afwachten hoe het verder zal lopen voor u zult bijsleutelen. Ik denk dat de roep vanuit de sector heel duidelijk is.
U zegt dat u de deur op een kier laat. Hoe lang blijft die kier open vooraleer u ermee aan de slag gaat? Voorziet u in overleg? Is dat concreet en duidelijk en op korte termijn, of laat u de deur op een kier en zult u over een jaar evalueren? Hoe moet ik dat interpreteren? Ik zou hierop graag een duidelijk antwoord krijgen.
Omdat er wordt gewerkt met een nieuw instrument voor de financiële middelen en de interpretatie, zegt u dat het eigenlijk niet mogelijk is om te vergelijken met de voorgaande jaren en dat u dat in het verleden ook hebt gezegd. Ik denk dat het parlement nochtans heel duidelijk heeft gevraagd dat de eerste meting en de volgende met elkaar vergelijkbaar zouden zijn. Het gaat over de manier van cijfers opvragen en overgangsmaatregelen treffen. Ik dacht dat het heel duidelijk de opdracht van het parlement was om de metingen en de cijfers die we nu kennen, van 2014 en 2017, niet zomaar overboord te gooien en met een nieuwe lei te starten in 2018 en 2020. Het was heel duidelijk de vraag om het wel te kunnen vergelijken en kennisopbouw te kunnen doen en niet om om de zoveel jaar met iets nieuws te komen waardoor een evolutie niet meer zichtbaar is. Minister, ik zou ervoor willen pleiten om op een of andere manier ervoor te zorgen dat men kan vergelijken. Hoe zou u dat willen doen? Of vindt u dat totaal niet belangrijk en waarom niet? De voorbije jaren zijn er toch wel wat wijzigingen geweest.
Het is positief te horen dat er vanuit de administratie heel gericht informatie naar de gemeenten gaat, naar de jeugddiensten en wellicht ook naar de schepenen van Jeugd, om heel wat ‘good practices’ en inspiratie mee te geven. Communiceert de administratie ook over datgene wat wij hebben geleerd uit de nul- en eenmeting en uit de zwakkere elementen die naar boven kwamen? Mag ik daar extra inspanningen voor verwachten?
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de antwoorden met heel veel informatie.
De Vlaamse Jeugdraad en de hele jeugdsector leggen al verschillende jaren de nadruk op voldoende monitoring, voldoende inspraak en betrokkenheid. We moeten ze daar zeker en vast in tegemoetkomen zonder daarom de autonomie van de lokale besturen te doorkruisen.
De vrijetijdsmonitor geeft een deel van het antwoord maar er is geen overzicht van alle gemeenten. 232 van de 308 gemeenten hebben deelgenomen. Het geeft alleszins al een eerste indruk voor de gemeenten. Toch zijn er nog wat onduidelijkheden over die vrijetijdsmonitor. Het is niet duidelijk hoe de cijfers worden gecontroleerd en of ze wel kloppen. Mijn collega zal volgende week dieper ingaan op de vrijetijdsmonitor voor cultuur en sociaal-cultureel volwassenwerk. Ik vraag me af of u meer achtergrond kunt geven over de verwerking van de gegevens voor jeugd. Welke weg doorlopen de gemeenten eens ze hun gegevens hebben ingegeven? Hoe wordt er teruggekoppeld naar de gemeenten? Hoe wordt ervoor gezorgd dat gemeenten input blijven geven, zowel de gemeenten die al gegevens hebben ingegeven als nieuwe gemeenten?
De jeugdmonitor is een ander instrument om te peilen naar de lokale noden van kinderen en jongeren. Er zijn heel wat gemeenten die daar al op ingetekend hebben, maar het is nog altijd onduidelijk hoeveel gemeenten hier effectief gebruik van maken. Ik weet niet of u daar ondertussen meer duidelijkheid over hebt dan wel of ik daar een schriftelijke vraag over moet stellen.
Daarnaast legt mijn fractie de nadruk op die lokale jeugdraden. Het is voor ons heel belangrijk dat ze op lokaal niveau jongeren en kinderen betrekken bij het beleid. Wij geloven rotsvast in de wijsheid van die lokale besturen. Ik denk dat we hun rol, hun lokale autonomie, niet mogen onderschatten. We hebben daar ook wel wat vertrouwen in. Het is echter wel zo dat de manier waarop kinderen en jongeren participeren altijd aan verandering onderhevig is. Dat is natuurlijk een evolutief gegeven.
Daarom denk ik dat het belangrijk is dat al die meetinstrumenten – de vrijetijdsmonitor, de een- en tweemeting, en de jeugdmonitor – op elkaar afgestemd worden, zodat we in de toekomst een goede analyse en een volledig beeld kunnen hebben van de samenwerking ertussen.
Alle bedenkingen zijn legitiem, maar de meest problematische kwestie is volgens mij de onvolledigheid. Een dergelijke monitor is maar een goed instrument in de mate dat je daar een quasi volledigheid mee gaat nastreven. Anders wordt het nagenoeg onmogelijk om er een interpretatie aan te geven en het te beoordelen op termijn. Het is doodjammer voor die meer dan tweehonderd gemeenten die er wel al aan deelnemen dat hun inspanningen moeilijk interpreteerbaar worden door toedoen van de gemeenten die niet deelnemen. Los van de methodische kwesties, de thema’s en de interpretatie is die onvolledigheid het pijnpunt bij uitstek.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik weet niet of velen van jullie dit verwacht hadden, maar het goede nieuws is in elk geval dat 86 procent van de gemeenten aan de vrijetijdsmonitor deelnemen. Dat is in elk geval hoger dan mijn verwachtingen. Ik vreesde dat we ergens tussen 60 en 70 procent zouden uitkomen.
Hoe jammer het ook moge zijn, ik denk niet dat we op 100 procent moeten hopen. Dat is de consequentie van de keuze die de meerderheid in dit parlement gemaakt heeft en die moeten we nu assumeren. (Opmerkingen van Bart Caron)
86 procent is desalniettemin een hoge respons in een enquête – want dat is de vrijetijdsmonitor toch. In die zin kunnen we met die cijfers toch wel iets doen.
Waarom heeft het zolang geduurd om dit allemaal op punt te stellen? Aan de andere kant van de tafel hebben we als gedegen onderhandelingspartner de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), die vragen stelt bij onze werkwijze om het beleid lokaal te laten inkantelen maar tegelijkertijd gegevens te vragen. Dat is een normale opstelling, maar daarmee moeten wij het wel doen. Ik denk dat de VVSG zich heel constructief heeft opgesteld door te vragen welke gegevens we precies wilden hebben. Daarna moesten we alles nog kunnen implementeren, ICT-gewijs, en nu pas hebben we de eerste return van de cijfers.
Ik geef echter toe dat het op dit ogenblik nog om brutocijfers gaat. We zullen dus met de administratie moeten ijveren om een akkoord te hebben met alle betrokkenen over hoe we die cijfers dan uiteindelijk gaan interpreteren en gebruiken. Misschien moeten we overwegen om daar ook wat wetenschappelijke hulp bij te vragen. Die optie laat ik open. Op dit ogenblik komen de cijfers binnen en ze zijn zeker bruikbaar. Ze zijn dan wel niet 100 procent vergelijkbaar met de vorige, maar dat komt ook omdat de VVSG zegt niet hetzelfde te willen doen als voorheen. Er is dus iets veranderd.
Ik werk met de mogelijke vragen en beslissingen van zowel de regering als het parlement. Ik denk dat ik daar heel correct gehoor aan geef. Als we nu de stap kunnen zetten, samen met de cultuur- en jeugdsector, om te bekijken hoe we met de cijfers aan de slag gaan en na te gaan of we al dan niet akkoord gaan met bepaalde interpretaties, dan kunnen we minstens een vergelijking beginnen te maken. Ik zal de sector daar dus heel nauw bij betrekken en ik vond het in die zin ook goed dat de federatie vorige week – en de Jeugdraad nu ook, op zijn manier – vroeg om die cijfers in een open dialoog met de sector te bekijken.
Met de tweemeting zelf, een andere jeugdspecifieke meting, zullen we verdergaan zoals met de nul- en eenmeting. Dat spreekt voor zich. Maar ook daarbij wordt de jeugdsector nauw betrokken. Mochten er nog andere invalshoeken zijn, dan willen we daar rekening mee houden.
Ik herhaal het nog eens: ik ben ervan overtuigd dat ik u afgeleverd heb wat ik u twee jaar geleden beloofd heb. Men kan geen twee zaken tegelijkertijd willen. Er zijn beslissingen genomen die men voor een deel moet assumeren. We moeten de massa gegevens die we nu hebben, richten en ijken. We moeten een akkoord vinden over hoe we er de volgende jaren mee aan de slag kunnen als interpretatiemonitor.
Het debat over de keuze voor de lokale inkanteling van het jeugd- en cultuurbeleid zal blijven bestaan. Dat is een debat van politieke stellingnames en een debat dat de sector met argusogen bekijkt, maar ik zal toch mijn best doen om die twee zaken, de cijfers en de keuze, uiteen te houden, toch voor zolang ik hier nog zit. Men kan het over het laatste oneens zijn, dat is geen enkel probleem, maar toch moeten we proberen om met zoveel mogelijk mensen een akkoord te vinden over welke interpretatie we de komende jaren aan de cijfers willen geven. Daar de sectoren bij betrekken, is volgens mij de beste garantie om dat niet vanuit een ivoren toren te doen.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Dank u wel, minister. Collega's, laat het duidelijk zijn dat iedereen in het parlement gelooft in het vertrouwen in de lokale besturen en achter de keuze staat om dat vertrouwen bij de lokale besturen te leggen. Het feit dat zij het dichtst bij onze burgers en onze kinderen en jongeren staan, wordt niet op een of andere manier ter discussie gesteld. Op een goede manier beleid voeren, ook op lokaal niveau, kun je maar als je goede parameters hebt en goede vergelijkingen kunt maken. Dat is een ongelooflijk cruciale taak van de Vlaamse overheid. Je kunt dat niet verwachten van elke lokale jeugddienst, behalve misschien dat ze een vergelijking maken met de buurgemeente. Maar als je het op grotere schaal wilt doen, dan is het een cruciale opdracht om de lokale besturen op een goede manier het vertrouwen te geven zodat zij op een goede manier kunnen handelen en eventueel snel kunnen inspelen op veranderingen, opleidingen en tips vanuit Vlaanderen, en dergelijke meer. Het is cruciaal dat die gegevens op een goede manier worden verzameld.
Minister, u bent positief verrast door het feit dat onze jeugddiensten en gemeenten zo massaal die gegevens invullen. Ik kan dat alleen maar toejuichen. Het is ook het grootste bewijs dat die lokale bestuurders en de jeugddiensten zelf smeken om op een goede manier die vergelijking te kunnen maken en dat ze echt wel paraat staan om daaraan mee te werken. Het wordt niet ervaren als administratieve overlast.
Minister, u zegt dat u hebt gesproken met de VVSG en dat er een aantal dingen zijn ingekrompen. Ik denk dat het signaal vanuit het parlement maar ook vanuit de jeugddiensten heel duidelijk is. Mijn vraag is om ervoor te zorgen dat de cijfers goed vergelijkbaar zijn. Ik heb van u begrepen dat u daar de komende weken mee aan de slag gaat. Ik kijk ook uit naar de resultaten van de komende weken om te zien hoe we daar stappen voorwaarts kunnen zetten. Zoals u zelf aangeeft, heeft de federatie, terecht, eveneens die opmerkingen gemaakt. Zij zijn ook zeer bezorgd over de vergelijkbaarheid, over het feit dat die cijfers veel te algemeen zijn en dat we daar niet mee aan de slag kunnen. Ik ben dus blij dat u de komende weken met de sector rond de tafel zit en ik hoop dat we dan verdere stappen voorwaarts kunnen zetten.
Wat betreft de praktische organisatie van die tweemeting: u gaat de komende weken de opdracht laten opmaken, maar kunt u verzekeren dat de opdracht deze legislatuur zal worden uitgeschreven? Anders dreigen we wegens de verkiezingen een beetje te laat te komen, als dat in 2020 vorm moet krijgen.
Dat zou wel de bedoeling moeten zijn, ja. Ik ga daar wel van uit.
Mevrouw Van Eetvelde heeft het woord.
Dank u wel, minister. Het is goed dat er al eerste stappen zijn gezet. Er is al een weg afgelegd. Maar ik sluit me ook aan bij collega Rombouts. De cijfers zijn enorm belangrijk maar ze moeten natuurlijk wel overzichtelijk zijn zodat we ze kunnen vergelijken. Wat betreft de inkanteling in het lokaal jeugdbeleid: dat zal na de tweemeting of misschien de driemeting moeten blijken. Dat zal de toekomst uitwijzen. Maar vanuit het lokale beleid worden er toch al heel wat inspanningen gedaan, samen met de jeugdsector. Wij blijven dat zeker en vast verder opvolgen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.