Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten, bepaalt de VLAREM-regelgeving (Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning) in welke klasse die valt. Voor een inrichting van klasse 1 en 2 moet een vergunning worden aangevraagd; voor klasse 3 is er enkel een meldingsplicht. De omgevingsvergunning legt de vergunningsbeslissing bij één bepaalde overheid. Dat is in principe de gemeente, tenzij voor projecten waarvoor de provincie of de Vlaamse overheid als bevoegde vergunningverlenende instantie is aangeduid. Voor de Vlaamse Regering zijn dat veelal grote projecten die een regionale impact kunnen hebben op ruimte of milieu.
Uit het milieuhandhavingsrapport van 2017 blijkt dat maar liefst 142 van de responderende gemeenten aangeeft kennis te hebben van niet-vergunde inrichtingen op hun grondgebied. Het gaat in totaal om 3759 niet-vergunde inrichtingen en het betreft zowel inrichtingen van klasse 1 en 2 als 3. We spreken hier dus over gemiddeld 26 niet-vergunde en hinderlijke inrichtingen per gemeente, die in principe niet zouden mogen worden uitgebaat. Daarnaast zijn er nog 125 responderende gemeenten die zelfs niet weten of er niet-vergunde inrichtingen op hun grondgebied staan en zo ja, hoeveel.
Uit het rapport blijkt ook dat gemeenten steeds minder vaak beroep doen of kunnen doen op het wettelijk minimum aantal toezichthouders. Waar in 2015 nog maar tussen 7 en 8 procent van de gemeenten een tekort had, lag dit cijfer in 2017 al tussen 14 en 20 procent. Het aantal toezichthouders wordt bepaald aan de hand van het aantal hinderlijke inrichtingen van klasse 2. Indien de gemeente dit aantal niet voldoende kent, kan men het aantal toezichthouders ook berekenen aan de hand van het inwonersaantal.
Minister, inrichtingen van klasse 1 hebben de grootste milieu-impact. Dat er nog steeds inrichtingen van die klasse zonder vergunning opereren, is een blamage. Hoeveel van die gevallen zijn bekend? Welke stappen hebt u de afgelopen jaren gezet om hen al dan niet in de regel te stellen of de provincies daartoe aan te manen?
Wat zult u bijkomend doen om steden, gemeenten en deputaties aan te zetten om inrichtingen van klasse 1, 2 en 3 in de regel te stellen, uit respect voor de omwonenden en hun leefmilieu?
Steeds vaker wordt niet voldaan aan de minimumnorm voor lokale toezichthouders. Kunt u de lokale besturen hierover informeren en hen erop wijzen dat de minimale aantallen gehaald moeten worden?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega Wouters, elk jaar vraagt de Vlaamse Hoge Handhavingsraad voor Ruimte en Milieu (VHRM) aan alle gemeenten om een overzicht van inrichtingen van klasse 1, 2 en 3. Om verwarring te voorkomen, wordt het begrip niet-vergunde hinderlijke inrichting als volgt gedefinieerd: inrichtingen die op basis van VLAREM zouden kunnen worden geclassificeerd als zijnde een klasse 1-, klasse 2- of klasse 3-inrichting, maar nog niet werden vergund.
Uit het Milieuhandhavingsrapport blijkt inderdaad dat er in 2017 3759 niet-vergunde hinderlijke inrichtingen waren in 142 gemeenten. Uit de bevraging kan echter niet worden gedestilleerd of dit klasse 1-, klasse 2- of klasse 3-inrichtingen zijn.
In 2019 zal de VHRM de tiende editie van het Milieuhandhavingsrapport opmaken. Die zal de cijfergegevens aangaande de niet-vergunde hinderlijke inrichtingen en hun evolutie de afgelopen tien jaar grondig analyseren naar reikwijdte en significantie. Op basis van deze analyse kan indien nodig een passend beleid worden ontwikkeld.
Ook de afdeling Handhaving van het Departement Omgeving kan geen exacte cijfers kleven op het aantal niet-vergunde klasse 1-inrichtingen. Indien een onvergunde situatie aan het licht komt via een klacht of een melding, neemt zij onmiddellijk de gepaste handhavingsmaatregelen en wordt het handhavingstraject gestart.
Daarnaast oefent de afdeling Handhaving uiteraard ook toezicht uit op de exploitatie van niet volledig vergunde inrichtingen. Ook in deze situaties wordt een handhavingstraject gestart.
Uit de door de VHRM uitgevoerde analyse zal blijken of een ander, gerichter beleid moet worden uitgerold. Een optie is dat een aanpak wordt uitgewerkt als prioriteit of overkoepelende aanbeveling in het milieuhandhavingsprogramma.
De afdeling Handhaving treedt nu al op bij elke onvergunde of verkeerd vergunde situatie bij inrichtingen van klasse 1 indien ze hiervan in kennis wordt gesteld.
Ik denk dat we het tekort aan toezichthouders enigszins moeten nuanceren. We stellen vast dat gemeenten zich onderling organiseren om toezicht uit te oefenen op de vergunningsplichtige inrichtingen. Ik vind dat positief. Zo krijgen we meer gespecialiseerde toezichthouders. Bovendien staan zij ook iets verder af van de gemeenten zelf, wat het toezicht houden gemakkelijker zal maken.
Ik zal aan mijn diensten vragen om de gemeenten die niet in orde zijn, opnieuw aan te manen om hun verplichtingen na te komen.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Dank u wel. Minister, ik ben enerzijds een beetje teleurgesteld en anderzijds ook niet. Ik ben teleurgesteld door het feit dat u de cijfers louter bevestigt. Wij konden uit de cijfers niet opmaken hoeveel van die gevallen van klasse 1 er waren. Dat was eigenlijk de grote vraag. Zij hebben namelijk de grootste milieu-impact. Het is wel belangrijk dat wij daarvan op de hoogte zijn. Het kan gewoon niet dat er niet-vergunde inrichtingen zijn van klasse 1.
U zei dat de cijfers dit jaar opnieuw opgevraagd zullen worden en dat de evoluties geanalyseerd zullen worden. Wanneer zullen de resultaten hiervan bekend zijn?
Ik hoor u zeggen dat er toch wel een gerichter beleid gevoerd moet worden en dat gemeenten die niet in orde zijn, aangesproken zullen worden. Zult u daar nog mee wachten of zal dat snel gebeuren?
Minister Schauvliege heeft het woord.
De cijfers van die analyse zijn pas in het najaar beschikbaar. Ik vind dat we nu vooral een krachtig signaal moeten geven naar de lokale besturen en zorgen dat ze in orde zijn. Ik ben het wel met u eens dat we, als we zien dat dat geen reactie oplevert, eens grondig moeten nadenken over hoe we kunnen zorgen voor een of andere stok achter de deur om ervoor te zorgen dat ze dat doen, want ik vind dat wel heel belangrijk. Hoe dat precies moet gebeuren, daar ben ik zelf nog niet uit. Ik vind dat heel moeilijk. Dat kan financieel of op een andere manier. Zoveel instrumenten hebben we niet. Ik denk dat we daar eens creatief over moeten nadenken, om iedereen mee in de boot te krijgen, conform de afspraken die er gemaakt zijn.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik zal dit verder blijven opvolgen – alleszins toch nog tot mei, daarna zullen we wel zien wat de toekomst brengt. Ik denk inderdaad dat u uw verantwoordelijkheid moet nemen en ervoor moet zorgen dat die inrichtingen, alleszins die waarvoor u zelf verantwoordelijk bent, in orde zijn. Het is en blijft ook nodig om die gemeenten bij de les te houden. Zij rapporteren wel over hoeveel inrichtingen vergund zijn, maar verder doen ze er blijkbaar weinig of niets mee. De handhaving kan dus inderdaad nog wat strenger.
De vraag om uitleg is afgehandeld.