Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand
Verslag
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Voorzitter, u ziet mijn fractie: we zijn hier met drie mensen, niet alleen uit Brussel, maar ook uit de Rand. Het toont opnieuw aan dat mijn fractie haar bezorgdheid, haar liefde, haar inzet voor Brussel toont, wat sommigen daarover ook mogen beweren in de media. Ik zeg het toch heel uitdrukkelijk in de hoop dat het in het verslag zou staan. Het toont ook aan dat onze fractie uiteraard ook de band tussen Vlaanderen en Brussel verder wil versterken.
Maar ik kom tot de essentie van mijn vraag. Minister, we hebben hier de voorbije maanden en jaren al meermaals gediscussieerd over het Brusseldecreet. We kennen inderdaad de wetgeving, het decreet van 7 juli 1989 – als ik het goed voorheb – dat eigenlijk al jarenlang de basis vormt van de samenwerking en het toezicht tussen de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), en ook van de dotaties die Vlaanderen telkens aan de VGC geeft met de bedoeling dat Vlaamse Gemeenschapsbeleid in Brussel verder uit te bouwen. U hebt inderdaad in deze legislatuur meerdere nota’s aan de Vlaamse Regering voorgelegd, die breed gedragen werden, die gedragen werden door de Vlaamse Regering, die ook hier meermaals besproken werden, naast de vele andere punten wat betreft Vlaanderen, maar waarbij het duidelijk was dat deze Vlaamse Regering echt wel ambitie heeft in Brussel.
We zien dat eigenlijk dag in dag uit. We zien meer Nederlandstalige Vlaamse scholen in Brussel, die nog steeds een groot succes zijn, niet alleen bij de Brusselse Vlamingen – dat is een ander discussiepunt, wat betreft het voorrangsbeleid. We zien een succesvol cultuurbeleid, we zien een welzijnsbeleid, waar iedereen van mening is dat er zeker nog een tandje bij gestoken kan worden – dat is historisch te verklaren.
Het wordt natuurlijk wat gecompliceerder met de zesde staatshervorming, waarbij er bepaalde bevoegdheden naar de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) zijn gegaan, en die wij eigenlijk liever bij de Vlaamse Gemeenschap hielden, omdat we denken dat de Vlaamse Gemeenschap als sterke gemeenschap die aanwezigheid in Brussel toont en ook verder moet blijven tonen, en dat ze ook een bepaalde expertise heeft, wat volgens ons een meerwaarde is voor die Brusselse Vlaming, of die Brusselaars die die fundamentele keuze maken voor de Vlaamse Gemeenschap, ook al is men anderstalig. We zijn een open gemeenschap, we zijn heel inclusief ingesteld, dat bewijzen onze scholen hier in Brussel.
Ik verwijs eigenlijk ook naar uw beleid. Ik kan het mij nog zeer goed herinneren. Toen in het begin van deze legislatuur er inderdaad besparingen doorgevoerd moesten worden, werd er ook gedacht: wat met het Vlaams Brusselfonds? Ik herinner mij nog zeer goed de woorden die u toen gezegd hebt: ‘reculer pour mieux sauter’. We kunnen zeker discussiëren over het Vlaams Brusselfonds, hoe dat dat in het verleden gehanteerd werd. Ik ga dat ook zeggen en heb dat toen ook gezegd: het waren soms wel wat bevriende verenigingen die hier en daar iets konden meepikken, en iets minder bevriende verenigingen die geregeld wel eens iets misten. Maar, ere wie ere toekomt, u hebt inderdaad gezegd dat u dat op een andere manier ging bekijken – reculer pour mieux sauter – om te zien hoe de initiatieven die vanuit dat Vlaams Brusselfonds gesubsidieerd werden, kunnen bijdragen tot een versterking van de band tussen Brussel en de rest van Vlaanderen, zoals ik het altijd zeg. We hebben hier ook mooie debatten gehouden in verband met BRUZZ, de Vlaams-Brusselse Media. Ik denk dat we daar in een ander debat toch nog eens wat verder over moeten discussiëren.
Maar ik kom tot de essentie: het Brusseldecreet. U hebt dat aangekondigd in uw nota en in uw bisnota, u hebt dat ook in uw recente beleidsbrief aangekondigd, waarbij u onder andere zegt dat het Brusseldecreet in een laatste fase zit, dat we inderdaad met een voorontwerp van decreet zitten. Er zijn adviezen van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en de Strategische Adviesraad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC), en ook het advies van de Raad van State, die juridisch-technische bemerkingen heeft gemaakt.
We zitten op het einde van de legislatuur, over vier maanden zijn er verkiezingen. Minister, ik weet dat u verkast naar een ander parlement, maar dat wil uiteraard niet zeggen we elkaar niet meer zullen zien. We kunnen niet rechtstreeks de degens kruisen, ik zal het zo zeggen. Ik herhaal mijn hoop dat er al dan niet nog geland kan worden met dit dossier. Er waren goede afspraken gemaakt in uw nota en bisnota uit 2015 en 2018. Daar wil ik een stand van zaken vragen.
Kunt u toelichting geven bij de stand van zaken met betrekking tot het Brusseldecreet? In welke timing voorziet u? Welke aanpassingen plant u naar aanleiding van het advies van de SERV? Welke aanpassingen plant u naar aanleiding van het advies van de SARC? Kunt u toelichting geven bij het advies van de Raad van State? Welke knelpunten staan nog in de weg? Er moet natuurlijk goed rekening worden gehouden met de afspraken uit de twee nota’s die u aan de Vlaamse Regering hebt voorgelegd. Dat zijn immers de afspraken gemaakt tussen de partijen. Goede afspraken maken namelijk goede vrienden.
Minister Gatz heeft het woord.
Mijnheer Vanlouwe, ik zal proberen om u uitvoerig de stand van zaken te geven. In mijn antwoord zal ik wel sleutelen aan de volgorde van uw subvragen. De eerste vraag zal ik eerst in algemene zin beantwoorden. Ik zal vervolgens doorgaan op de adviezen van de SERV, de SARC en de Raad van State. De tweede vraag over de timing vloeit daaruit voort, en die zal ik op het laatst beantwoorden.
Wat is de stand van zaken? In algemene zin zitten we kort bij de eindmeet. Op de ministerraad van 20 juli 2018 keurde de Vlaamse Regering het ontwerp goed in eerste lezing. Op 14 en 17 september volgden respectievelijk de adviezen van de SARC en de SERV. Op 28 september volgde de goedkeuring in tweede lezing.
Het advies van de Raad van State kregen we op 9 november 2018. Dat advies noopte tot een bepaalde hertekening van het ontwerp van decreet. De kabinetten hadden hierover een overleg op 21 november. Ik geef straks meer detailtoelichting. Hier kan ik al zeggen dat er op het kabinettenoverleg consensus was over de modaliteit waarop we met het advies van de Raad van State zouden omspringen. Maar elke oplossing roept nieuwe vragen op, en precies daar zijn we het – alhoewel we in dit complex en beladen dossier al een hele weg in consensus hebben afgelegd – tot op heden nog niet over eens geraakt.
U weet dat de SERV eigenlijk een positief advies gaf. De raad formuleerde enkele aanbevelingen. Ten eerste vroeg de SERV om de inhoud van de beleidsdocumenten – het gaat onder meer over de samenwerkingsovereenkomst, het meerjarenplan en de jaarlijkse begroting – te verduidelijken en op te hangen aan impact en outcome.
Met de Vlaamse Regering hebben we geoordeeld dat artikel 7, §1, 2°, van het voorontwerp de toewijzing van de middelen aan de geformuleerde doelstellingen wel degelijk waarborgt. Het gaat hier over de bepalingen met betrekking tot de in de toekomst uit te werken samenwerkingsovereenkomst en beleidsrapporten. Die beogen de opmaak van een doelstellings- en prestatiegericht meerjarenplan en begroting. Dit houdt per definitie impact- en outcome-indicatoren in.
De concrete inhoud van de beleidsrapporten zal verder moeten worden geregeld in het nog uit te werken uitvoeringsbesluit. De Vlaamse Regering is er het hierbij over eens dat dit besluit geïnspireerd moet worden op de uitvoeringsbesluiten die van toepassing zijn op de Vlaamse lokale besturen en dat dit besluit rekening zal houden met de specifieke context van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC).
Ten tweede stelde de SERV voor om de manier en methode waarop de beleidsdocumenten tot stand komen, nader uit te werken, en meer bepaald de betrokkenheid van de burgers en het middenveld bij de uitwerking van de beleidsdocumenten te regelen. Aan deze opmerking werd volgens ons tegemoetgekomen in het voorontwerp van decreet en de memorie. De wijze waarop het middenveld en de burger betrokken moeten worden bij de beleidsvoorbereiding, werd opgenomen als een van de onderdelen van de samenwerkingsovereenkomst via een gewijzigd artikel 7.
De SERV vroeg ook meer duiding bij het begrotings- en rekeningstelsel. Ook hier was voor de Vlaamse Regering het vertrekpunt dat het nieuwe begrotings- en rekeningstelsel van de VGC geïnspireerd zou zijn op de uitvoeringsbesluiten die van toepassing zijn op de Vlaamse lokale besturen en dat ze specifiek rekening zouden houden met de specifieke context van de VGC. Die duiding werd gegeven bij de algemene toelichting in het ontwerp van memorie.
De SERV stelde verder voor een opsomming te maken van de bevoegdheden van de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie enerzijds en het College van de VGC anderzijds. Hierop besliste de Vlaamse Regering evenwel niet in te gaan. Een lijst van bevoegdheden van de raad en het College van de VGC leek niet opportuun omdat het voorontwerp van decreet de bevoegdheden van beide organen al duidelijk genoeg omschreef.
De SERV vroeg verder afstemming van de beleidsdocumenten en strategie met het directe beleid vanuit de Vlaamse Gemeenschap. Voor deze terechte bekommernis van de SERV verwees de Vlaamse Regering bij haar tweede lezing naar de samenwerkingsovereenkomst waarin die afstemming vorm moet krijgen. Artikel 7 van het voorontwerp voorziet hiervoor onder meer in overleg tussen de Vlaamse Regering en het college van de VGC.
De SERV vroeg tot slot dat de webtoepassing van de VGC, naast de in het decreet vermelde elementen, ook de samenwerkingsovereenkomst en eventuele beslissingen van de Vlaamse Regering tot schorsing zou vermelden. Om hieraan tegemoet te komen, werden er bij de artikelsgewijze bespreking van de artikelen 7 en 26 toevoegingen uitgewerkt. Het advies van de Raad van State zou hier echter later nog op terugkomen.
Dan kom ik op het advies van de SARC. De SARC gaf dus in september advies en is wel degelijk tevreden dat de sectormiddelen die aan de dotatie van de VGC worden toegevoegd, geoormerkt blijven voor het lokale cultuur-, jeugd- en sportbeleid. De raad vindt het voorts belangrijk dat de VGC ruimte krijgt om haar beleid af te stemmen op de noodwendigheden van een Vlaams gemeenschapsbeleid in Brussel.
Het staat de SARC wel voor dat er inzake planlastvermindering nog een ruime marge voor verbetering is en hij formuleert bedenkingen bij de strikte opvolgingsprocedures en bij de veelheid aan documenten die de VGC moet bezorgen. De Vlaamse Regering oordeelde bij de tweede lezing dat het Brusselbeleid een overlegd en geïntegreerd beleid moet zijn. In dat opzicht is de relatie tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC essentieel en wenst de decreetgever dat beide overheden de strategische beleidslijnen in nauw overleg uitzetten en uitvoeren. De Vlaamse Regering oordeelde dat er procedures zijn voor het meerjarenplan, de aanpassing ervan en de jaarrekeningen geïnspireerd op het decreet Lokaal Bestuur. De Vlaamse Regering oordeelde verder dat het voorontwerp een evenwicht nastreefde tussen een voldoende hoge strategische oormerking van de sectormiddelen en planlastvermindering.
De voorziene opvolgingsprocedures houden voor de Vlaamse Regering het midden tussen het advies van de SARC en dat van de SERV, die met zijn opmerking over outcome en impactindicatoren veeleer een concretere invulling wil van de samenwerkingsovereenkomst en de beleidsdocumenten. Ten slotte, omdat het voorontwerp van decreet voor de sectorale cultuursubsidies in een overgangsperiode voorzag tot 2025, vroeg de SARC om de huidige regelgeving in het kader van het lokale cultuurbeleid te bestendigen. De Vlaamse Regering is daarop ingegaan door artikel 36 te wijzigen.
Dan komen we bij het pièce de résistance, het advies van de Raad van State. We kregen dat advies in november. De meest fundamentele opmerking handelt over de dotatie aan de VGC. In het begrotingsrecht verstaat men onder ‘dotatie’ een krediet dat is opgenomen in de algemene uitgavenbegroting, maar waarvan de besteding geregeld wordt door de instelling waaraan het wordt verleend. Met andere woorden, de dotatie verschilt van de subsidie doordat degene die ze ontvangt niet hoeft aan te tonen dat hij ze aanwendt voor een bepaald oogmerk. De Raad van State oordeelt dat uit de parlementaire voorbereiding van de bijzondere wet van 12 januari 1989, toch nog altijd de basiswet met betrekking tot de VGC, niet blijkt dat de bijzondere wetgever aan het woord ‘dotatie’ een andere betekenis heeft willen geven dan degene die in het begrotingsrecht gebruikelijk is en die ik u net schetste.
Het voorgaande verhindert niet dat de Vlaamse Gemeenschap specifieke middelen toekent aan de VGC onder de vorm van subsidies, waaraan dan wel specifieke opdrachten kunnen worden verbonden. Die specifieke middelen zijn dan te onderscheiden van de dotatie die op grond van artikel 82, paragraaf 2, eerste lid, van de bijzondere wet van januari 1989 wordt toegekend. De sectorale subsidies die de VGC in het verleden ontving voor jeugdbeleid, cultuurbeleid, sportbeleid, de aanpak van de grootstedelijke problematiek – lees: het vroegere Stedenfonds – en de kinderarmoedebestrijding waren daar een voorbeeld van.
In de laatste versie van het voorontwerp heb ik het advies van de Raad van State gevolgd door een onderscheid te maken tussen de jaarlijkse onvoorwaardelijke dotatie aan de VGC en de jaarlijkse aan voorwaarden gebonden subsidiëring uit de sectordecreten.
De Raad van State stelt ook duidelijk dat het de Vlaamse Regering toekomt om het begrotings- en rekeningstelsel van de VGC te regelen. De decreetgever kan dan ook niet, zoals tot dan in de memorie van toelichting werd aangevoerd, de basis van het begrotings- en rekeningstelsel van de VGC regelen. Volgens artikel 82, paragraaf 1, eerste lid, van de bijzondere wet van januari 1989 is het de Vlaamse Regering die exclusief bevoegd is om het begrotings- en rekeningstelsel van de VGC te regelen. Dat moet dus gespecificeerd worden. Hoofdstuk 2 van het voorontwerp van decreet, dat enkele principes en termijnen over de beleids- en beheerscyclus (BBC) – het meerjarenplan, de aanpassingen van het meerjarenplan en de jaarrekening – omschreef, werd daarom integraal geschrapt en zal volledig geïntegreerd worden in het ontwerp van uitvoeringsbesluit. Hier komen we de Raad van State dus ook tegemoet.
De Raad van State bevestigt de bevoegdheid van de decreetgever inzake de regeling van het bestuurlijk toezicht. Hier drong zich met andere woorden geen wijziging op. Het blijft wat het is en wat het was.
Ten slotte formuleerde de Raad van State nog een opmerking over de bekendmaking van verordeningen en besluiten. Dat kwam ook aan bod in het advies van de SERV. Initieel voorzag het voorontwerp in de bekendmaking van verordeningen en besluiten op algemene wijze. Dat schendt evenwel artikel 136 van de Grondwet, dat aan de decreetgever enkel toelaat om een ‘passieve openbaarheid’ op te leggen. We hebben daarom de regeling van de bekendmaking van verordeningen en besluiten op algemene wijze en de integrale bekendmaking van alle verordeningen en besluiten weggelaten. Ik laat in het midden, mijnheer Vanlouwe, hoe actief een bepaald bestuur moet en kan zijn in de transparantie van zijn besluitvorming en vooral van het eindpunt van die besluitvorming. Maar omwille van de beperkingen van de Grondwet en de passieve openbaarheid hebben we gedaan wat we gedaan hebben.
Op de interkabinettenwerkgroep (IKW) van 21 november 2018 was er bij alle partijen een grote bereidheid om het decreet te doen landen. Tijdens de bespreking van de nieuwe tekst bleek al gauw dat de partijen zich principieel konden vinden in de doorgevoerde aanpassingen na advies van de Raad van State. Maar nieuwe oplossingen werpen ook nieuwe vragen op. In het voorontwerp van decreet voor de Raad van State werden alle middelen geïntegreerd in één dotatie. Door het advies van de Raad van State zagen wij ons verplicht de jaarlijkse middelenstroom naar de VGC op te splitsen in een deel onvoorwaardelijke dotatie en een deel samengevoegde subsidies, waaraan uiteraard wel voorwaarden kunnen worden gesteld.
De vraag die nu nog rest en waarover we het binnen de Vlaamse Regering nog niet volledig eens zijn, is de verhouding dotatie-subsidie. De totaliteit van de middelen voor de VGC is op basis van de begroting 2019 goed voor een middelenstroom van 51.939.934 euro. Grosso modo kan men zeggen dat dat over bijna 27 miljoen euro dotatie en ongeveer 25 miljoen euro sectormiddelen gaat. Daarvan dient dan in het voorontwerp van decreet ingeschreven te worden wat voorwaardelijke subsidiestroom is en hoeveel onvoorwaardelijke dotatie.
De timing is daar een gevolg van. We zijn dit inderdaad nog aan het bespreken. Ik heb daar ook contacten over met de minister-president. De volgende dagen zal duidelijk moeten worden of we hier nog uit raken. Ik hoop dat dat het geval zal of kan zijn.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw heel omstandige en concrete toelichting bij de stand van zaken van het Brusseldecreet. Het gaat inderdaad over drie adviezen. Er zijn bepaalde bijsturingen, die aanleiding geven tot overleg en discussie. We kunnen er natuurlijk niet omheen dat Vlaanderen een zeer belangrijke inspanning levert voor de VGC. We spreken over jaarlijks 51 miljoen euro die de Vlaamse Gemeenschap aan de VGC financiert, naast uiteraard heel wat andere kanalen in Vlaamse initiatieven in Brussel. Denk aan onderwijs, welzijn, de media en dergelijke meer.
Minister, ik weet dat het een ander debat is, maar ik vind het bijzonder interessant eens na te gaan op welke wijze de Franse Gemeenschap de Commission communautaire française (COCOF) financiert. Misschien moeten we hier ook eens over nadenken. Minister Madrane heeft daar een bepaalde bevoegdheid en ik weet dat u samen met hem met het burgerinitiatief bent gestart. Het zou nuttig kunnen zijn eens te discussiëren over de verantwoordelijkheden van de Franse Gemeenschap en over de financiering van de initiatieven van de COCOF. Ik heb het niet graag over de Fédération Wallonie-Bruxelles, want dat is volstrekt ongrondwettelijk. De meeste mensen kennen de COCOF tegenwoordig van de belangenconflicten en niet zozeer van de andere initiatieven die in Brussel worden genomen.
Als Vlaanderen voor heel wat financiering van Vlaamse initiatieven in Brussel zorgt, waar ik uiteraard voor 100 procent achtersta, is het de logica zelve dat we over de doelstellingen van dat beleid goede afspraken maken. We kunnen ons verschuilen achter een bepaald juridisch jargon om aan bepaalde afspraken te ontsnappen, maar financiering is financiering en er is een advies van de Raad van State.
Ik verwijs nogmaals naar het akkoord dat u in 2015 binnen de Vlaamse Regering hebt kunnen verkrijgen. De strategische doelstellingen zouden per beleidsdomein in gezamenlijk overleg worden bepaald. Dat geldt ook voor de dotaties. Het lijkt me logisch dat we aan deze afspraken vasthouden. Het is logisch dat dit de basis vormt. Het Brusseldecreet moet de basis worden voor de samenwerking en de financiering in de komende jaren.
Vlaanderen geeft geld aan de VGC. Dat gebeurt natuurlijk in functie van het beleid van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel, waar u terecht meermaals op hebt gehamerd in de verschillende nota’s die u de Vlaamse Regering hebt voorgelegd. U hebt een akkoord verkregen.
Ik weet dat er soms discussie is omdat de VGC meer geld van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en iets minder van de Vlaamse Gemeenschap krijgt. Wat het geld betreft dat Vlaanderen aan de VGC geeft, blijkt uit het advies van de Raad van State ondubbelzinnig dat de VGC een ondergeschikt bestuur van de Vlaamse Gemeenschap is. Dit is totaal sui generis en we kunnen dat niet met een grote stad vergelijken. De VGC is, om het met de woorden van de Raad van State te zeggen, “een ondergeschikt bestuur van de Vlaamse Gemeenschap in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad”.
Ik hoop dat de Vlaamse Regering spoedig een akkoord kan vinden, maar we moeten natuurlijk rekening houden met de afspraken. Wij wensen dat de financiering een goede basis vindt. Ik blijf benadrukken dat er een financiering van de VGC moet zijn, maar we houden ons natuurlijk aan de gemaakte afspraken. We verwachten dat ook van de partners want 51 miljoen euro is een aanzienlijk bedrag. Daarnaast komen nog andere stromen ten goede van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel. Ik wens u dan ook veel succes met uw verdere onderhandelingen en ik hoop dat we nog een oplossing kunnen vinden.
De heer Poschet heeft het woord.
Voorzitter, ik heb enkele bedenkingen en een vraag.
Mijn eerste bedenking betreft de transparantie waarover daarnet is gesproken. Ik denk dat de VGC met betrekking tot de collegebeslissingen momenteel het meest transparant is. Dat is bijna allemaal online terug te vinden.
Mijnheer Vanlouwe, mijn tweede bedenking betreft de zijsprong die u hebt gemaakt met betrekking tot de COCOF. Ik vind dat een beetje vreemd want de COCOF staat veel sterker ten opzichte van de Franse Gemeenschap dan de VGC ten opzichte van de Vlaamse Gemeenschap. De COCOF heeft decreetgevende kracht en de VGC kan enkel verordeningen opstellen die ondergeschikt zijn aan de Vlaamse decreten. Misschien evolueren we in de visie van de N-VA in de richting van de COCOF. Op die manier wordt dan de leemte gevuld in het online gelanceerde filmpje over de confederale visie op België, waarin Brussel ontbrak. Misschien kunt u daar straks nog wat informatie over geven.
Minister, wat de begroting betreft, heb ik vastgesteld dat de cijfers op de website van de VGC een beetje verschillen van de cijfers die u hebt gegeven. Daar is sprake van een begroting voor 2019 van 190 miljoen euro. Volgens de VGC gaat het om 27 miljoen euro dotaties van de Vlaamse Gemeenschap en om 34,5 miljoen euro subsidies. Dat is 9,5 miljoen euro meer dan u hebt gezegd. In totaal gaat het echter slechts over 32 procent van de totale middelen. Bijgevolg komt 68 procent van de totale middelen van de VGC niet als dotatie of subsidie van de Vlaamse Gemeenschap. In die zin zou ik een zeer strenge en strakke controle, waarbij alles van de eerste tot de laatste euro wordt bepaald, als een zelfoverschatting kunnen zien.
Wat belangrijk is, en wat we positief vinden, is dat er is verwezen naar het decreet uit 1989 van onze christendemocraat Hugo Weckx, waarin positief partnerschap de basisfilosofie was. Dat is voor ons ook het uitgangspunt bij een eventueel nieuw Brusseldecreet. We zijn blij dat bijvoorbeeld de SARC ook voldoende aandacht heeft gegeven aan het terugbrengen van de planlast die dreigde, en dat er voldoende evenwicht komt tussen verantwoording en autonomie.
Minister Gatz heeft het woord.
Specifiek over de verhouding waarnaar u verwijst, die 34 miljoen euro ten opzichte van mijn 25 miljoen euro: ik wil dat nog eens precies nakijken. Het is niet zo dat wij daarbij bepaalde zaken over het hoofd hebben gezien. Wij spreken in elk geval op dit ogenblik over deze bedragen met betrekking tot de stromen die door het Brusseldecreet zouden worden gevat. Ik zal dat echter nog eens technisch nakijken. 9 miljoen euro verschil is wel een groot verschil, maar er zal wel een bepaalde reden voor zijn. Dat doet niks af aan de algemene discussie die we nog hebben over hoe groot de dotatie is en hoe groot de sectormiddelen zijn. Verder zal ik daar ook niks aan toevoegen omdat we nog in de laatste, hopelijk rechte lijn zitten om daar op een goede manier uit te geraken met betrekking tot de doelstellingen van de Vlaamse overheid en de autonomie van de VGC.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Collega Poschet, u verwees naar een filmpje. Ik ben blij dat u op Twitter zit. Ik dacht dat uw fractie of partij nog steeds werkte met telex of fax. (Opmerkingen van Joris Poschet)
Of een postduif. Dat kan ook. Als u iets meer informatie had opgezocht online – ik weet niet of u dat kent, internet, websites en dergelijke –, dan had u iets meer over de context van dat filmpje kunnen vinden. Dan had u gezien dat onder meer Brussel niet zomaar werd weggelaten, dat ongeveer de helft van het debat over het confederalisme... (Opmerkingen van Joris Poschet)
U hebt zich beperkt tot één filmpje. Misschien kunt u nog niet goed werken met Twitter. Ik raad u aan om online te gaan, websites te bekijken en tegelijkertijd misschien ook kranten te lezen. Mijnheer Poschet, een telex en een fax, dat is echt achterhaald. Dat is echter iets anders.
Wij ijveren ook voor een positief partnerschap, maar wij willen wel goede afspraken. Goede afspraken maken goede vrienden. Het gaat over aanzienlijk veel geld. Ik vind dat het wél de moeite is om de vergelijking te maken tussen wat de VGC doet en wat Vlaanderen in zijn geheel in Brussel doet. Kijk naar het onderwijs. We mogen allemaal fier zijn op het onderwijs in Brussel, en dat staat dan nog naast de hele financiering vanuit de VGC. Vlaanderen is een meerwaarde in de hoofdstad. Nederlandstalige Brusselse Vlamingen erkennen dat, de Franstaligen erkennen dat. Ik stel vast dat Franstalige vrienden in Brussel er ook van uitgaan dat we Brussel moeten vereenvoudigen: minder complexe structuren, minder politici, bekwame politici, politici die mee zijn en de efficiëntie van een eenvoudig stadsgewest vergroten, met twee sterke gemeenschappen, een Vlaamse en een Franse.
De vraag om uitleg is afgehandeld.