Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
KinderThuisZorg diende op 15 januari 2019 een Vlaams pilootproject in bij het kabinet van minister Vandeurzen. Het betreft een verderzetting van het onderzoeksproject omtrent de respijtzorg bij zieke kinderen. Binnen Vlaanderen ligt de focus van het project op de begeleiding van chronisch zieke kinderen, het vermijden van heropnames en respijtzorg thuis. De hoofddoelstelling van het project is het aanbod van residentiële respijtzorg in Vlaanderen voor chronisch zieke kinderen en gezinnen structureel uit te breiden met kinderverpleegkundige respijtzorg thuis.
Binnen dat kader willen zorgprofessionals de medische cirkel rond zieke kinderen en het gezin laten aanhaken aan de andere eerstelijns preventieve cirkels van de Vlaamse integrale kind- en jeugdhulp – denk maar aan het Vlaams agentschap Opgroeien – om zo samen tot integrale zorgtrajecten op maat te komen.
Ikzelf liep reeds een dag mee met de initiatiefnemer van het project, om de respijtzorg in de praktijk te zien. Tot hiertoe steunde het project volledig op privémiddelen, maar recent moesten ze om die reden beslissen om het onderzoeksproject en het team verpleegkundigen stop te zetten. Het grootste deel van de financiering komt uit Nederland. Daar zet men al langer in op kinderverpleegkundigen aan huis. Ongeveer vierhonderd verpleegkundigen verzorgen er rond de vierduizend kinderen per jaar. Ze ijveren er ook voor om de kinderen sneller naar huis te laten gaan na een opname in het ziekenhuis.
Voor een groot deel van de zorgen die het project verstrekt, bestaat geen enkele financiering thuis. Bovendien blijven kinderen vaak langer dan nodig in ziekenhuizen, terwijl veel zorg in de thuisomgeving zou kunnen worden georganiseerd. Kinderen moeten voor die zorg op dit ogenblik vaak in een revalidatiecentrum verblijven, iets wat veel meer kost dan respijtzorg thuis.
De verderzetting van het huidige kleinschalige respijtzorgproject, met slechts twee voltijdse werknemers, zou kunnen worden gerealiseerd voor een bedrag van 200.000 euro voor één jaar, in samenwerking met het Respijthuis Limmerik. Hoe sneller het project er komt, hoe groter de gezondheidswinst zal zijn voor de maatschappij. Daarom had ik ook enkele vragen aan u, minister.
Ziet u mogelijkheden om deze respijtzorg voort te zetten en financieel te ondersteunen? Zo ja, binnen welke termijn is dat haalbaar? Op welke manier zou die specifieke zorg kunnen aansluiten bij de integrale zorg?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, wij ontvingen de betrokkene op 13 september 2018 op het kabinet, waar het project inzake het kindzorgtraject werd voorgesteld. Ik was daar zelf bij en heb in ieder geval een zeer enthousiaste man gezien, die met veel passie zijn project heeft toegelicht. Wij hebben de betrokkene toen ook op twee zaken gewezen, ten eerste dat wat hij toen voor ogen had, en waar hij een mooie presentatie van had gemaakt, eigenlijk ook in de pipeline zit in een aantal projecten die lopen. De suggestie was om eens te kijken of hij daar niet op kon aansluiten of ermee in gesprek gaan.
Ten tweede hebben we gezegd dat er toch ook een aantal specifieke uitdagingen waren aan een dergelijk omvattend project in ons land, aangezien veel onderdelen van het project niet tot de bevoegdheid van de Vlaamse overheid behoren, maar tot die van de federale overheid. De diensten voor thuisverpleging worden gesubsidieerd via het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV). Wij kunnen enkel instaan voor de erkenning van die diensten. Ook het beroep van verpleegkundige wordt op federaal niveau gereglementeerd, in het KB 78 van 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen.
We hebben de betrokkene dus ook gewezen op de mogelijke aansluiting die zijn project kon vinden op de lopende Vlaamse initiatieven, zoals zorggarantie voor het jonge kind, de Huizen van het Kind, de rechtstreeks toegankelijke hulp die is uitgerold met ‘1 gezin, 1 plan’ en de opbouw die bezig is van trajecten, waarbij het de idee is om vanaf de zwangerschap zowel vanuit de medische als vanuit de gezinsondersteunende invalshoek een traject te kunnen opzetten met en rond de zwangere vrouw en het gezin. We hebben de betrokkene aangeraden om op zoek te gaan naar raakpunten met die initiatieven, aangezien de gekozen benadering zeker een mogelijke meerwaarde kan bieden, die in ieder geval verder moest worden onderzocht.
In dat kader hebben medewerkers van het kabinet en Kind en Gezin de betrokkene ontvangen op 8 november, om te kijken of een mogelijke indiening van een project zou kunnen aansluiten op die reeds genoemde initiatieven. We hebben ondertussen van de betrokkene een projectaanvraag ontvangen, op 15 januari jongstleden. Er is aan Kind en Gezin gevraagd om die projectaanvraag te onderzoeken en te kijken wat daar voor ons aan financiering mogelijk is. Er is ook gevraagd om af te stemmen met het agentschap Zorg en Gezondheid, aangezien er nu ook voor het eerst – en dat had men bij ons niet zo begrepen, tot het project is ingediend op 15 januari – een aanvulling op de residentiële respijtzorg vermeld is in de projectoproep.
Dat is dus blijkbaar een nieuwe dimensie, of een dimensie die, ingeval men mij zegt dat onze mensen dat niet zo hadden begrepen in de voorbereiding, in het project nadrukkelijk aan bod komt. Men focust niet rechtstreeks op respijtzorg, maar beschouwt zich ook hier aanvullend, net als men zich aanvullend acht ten opzichte van andere initiatieven.
Dat heeft ons in ieder geval geleerd dat het project zich meer en meer begint in te schrijven in wat er in het Vlaamse zorglandschap aan het gebeuren is. We zijn ervan overtuigd dat de ondersteuning van de betrokkene om zijn project een beetje te vertalen naar de opportuniteiten die die evoluties in Vlaanderen bieden, wel degelijk zijn vruchten afwerpt.
Het dossier ligt nu bij de administraties. Wij hopen natuurlijk dat we de betrokkene op korte termijn de feedback kunnen geven om na te gaan in welke mate dat effectief kan leiden tot betrokkenheid bij de lopende initiatieven. Ik heb van de administratie daarover nog geen feedback gekregen. Maar gelet op het feit dat er nu een concreet dossier is ingediend, ga ik er ook van uit dat we dat binnen een redelijk korte termijn met de betrokkene verder kunnen opnemen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is inderdaad belangrijk dat we daarover zo snel mogelijk duidelijkheid hebben. Blijkbaar loopt die financiering volledig af in februari. En dat zou betekenen dat, voor de kinderen die nu worden geholpen , alle zorg zou wegvallen. Ik heb het met mijn eigen ogen gezien: de draagkracht van die ouders is enorm. Maar die draagkracht is uiteraard ook beperkt. Zij hebben heel wat last: niet alleen met de zorg voor het kind zelf, maar ook op sociaal vlak, financieel vlak, en op het vlak van relaties. Het contact met andere kinderen is heel belangrijk. Ze geven aan dat die respijtzorg hen écht helpt. En ook de algemene benadering integraal te werken, preventief, is volgens mij heel belangrijk.
Ik hoop dan ook dat er zo snel mogelijk een positief antwoord komt. U hebt het zelf ook gezegd: we willen steeds meer verschuiven naar ambulante zorg, indien mogelijk. Dat is niet alleen goed voor de ouders en voor het kind, maar ook voor de maatschappij. Een opname in een residentiële setting is heel duur. En aangezien we dat met de juiste omkadering ook thuis zouden kunnen doen, lijkt dit mij absoluut noodzakelijk.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, ik had eveneens het genoegen om de betrokkene al enkele keren te ontmoeten. Het project loopt in onze regio. Net zoals mevrouw Saeys, heb ik al eens meegelopen. Maar collega Saeys is bij mensen thuis geweest, terwijl het bij mij in een schoolomgeving was – en dat is dan weer iets helemaal anders. Ik heb wel kunnen vaststellen dat het daardoor mogelijk is dat een kind – het betrof een kleuter – gewoon kan schoollopen en onder de andere kinderen kan blijven, terwijl het toch bepaalde zorgen nodig heeft. Op die manier kunnen de ouders blijven werken en hoeven ze het kind niet van school te halen om het de nodige zorg toe te dienen of te laten toedienen.
Minister, u hebt het al gezegd: er zijn in Vlaanderen heel wat initiatieven rond zorggarantie voor het jonge gezin. Zo is er het project ‘Eén gezin, één plan’. Al die initiatieven focussen op die integrale zorg, het naadloos op elkaar aansluiten van verschillende zorgvormen: residentiële zorg, respijtzorg, ambulante zorg enzovoort. Dit is daarvan een goed voorbeeld. Ik kijk uit naar de eventuele opmerkingen van de administratie. In ieder geval zijn de mensen inderdaad enthousiast. Ik ben er verder ook van overtuigd dat er heel veel kan worden geleerd uit het projectmatig werken dat men tot op heden doet.
De heer Persyn heeft het woord.
Ik heb ook het genoegen gehad de mensen een aantal keren te ontmoeten. Ik heb ze bij elke gelegenheid verwezen naar de federale minister bevoegd voor de thuisverpleegkunde en de prestaties, want daar lag hun zwaartepunt in het begin. Ik heb hen bij herhaling – twee, drie keer – ook naar uw kabinet verwezen, minister. Ze dachten namelijk dat wij geen gehoor wilden geven aan hun pertinente vragen en oproepen. Ik ben dus heel blij dat er binnen die projectoproep ruimte is gevonden in het kader van respijtzorg. Ik feliciteer de initiatiefnemers en alle mensen die daarbij betrokken zijn.
Het is opnieuw een zoveelste bewijs dat die bevoegdheidsverdeling totaal inadequaat is en dat we de middelen absoluut in één hand, met name de Vlaamse hand of gemeenschapshand, moeten bundelen. Ik hoop dat we de komende legislaturen daarin stappen kunnen zetten, want het toont nog maar eens dat het vaak de kwadratuur van de cirkel is. Er is hoogstnoodzakelijke zorg die duidelijk bewezen voordelen heeft. En het is maar normaal dat we in de toekomst al die beschikbare middelen bij dezelfde uitvoerders brengen.
De heer Bertels heeft het woord.
Ook ik heb hem ontmoet, net als jullie allemaal. Net als bij mevrouw Schryvers situeert het project zich ook in mijn regio.
Ik heb twee opmerkingen. We staan allemaal achter het concept integrale zorg. Dat is belangrijk. De minister heeft verwezen naar de problematiek van de thuisverpleegkunde en de federale prestatiefinanciering.
Minister, ik zie een opportuniteit. Ik spring daarbij wat vooruit in de agenda. Het Woonzorgdecreet voorziet in de mogelijkheid om innovatieve zorgprojecten te financieren. Is het een piste om dit als eerste te nemen? Het werkt namelijk wel goed in de praktijk.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
We zouden hierover een heel debat kunnen organiseren. Het inzicht dat aan de grondslag van zijn redenering ligt, is het juiste inzicht, namelijk dat je verbindingen moet maken tussen andere dan puur medische dimensies. Je moet gaan voor een goed traject van het ziekenhuis naar huis en je moet thuis die ondersteuning op maat kunnen organiseren.
Het punt is natuurlijk dat je moet proberen dat in te bedden in datgene wat daarrond op dit moment beleidsmatig aan de orde is en waarvoor ook budgettaire ruimtes bestaan. Het moet daarin worden vertaald.
Toen ik het voor het eerst zag was ik erg onder de indruk. Maar soms stelde ik mij ook de vraag of de betrokkene zich er goed van bewust is dat er in Vlaanderen al een aantal zaken gebeuren of geïnitieerd worden.
Dat is het traject dat ondertussen wel tot wat constructieve voorstellen heeft geleid. Onder de noemer ‘project’ en ‘innovatie’ is natuurlijk alles mogelijk – daar zijn we allemaal voldoende beslagen in. Maar ik wil toch de bedenking van de heer Persyn voor een stuk bijtreden, zonder mij aan het debat over de toekomstige staatshervorming te wagen. Dit valt natuurlijk ook onder de federale prestaties in de eerste lijn. Mijnheer Bertels, we kunnen binnen een Vlaams project niet iets gaan financieren dat eigenlijk al op een ander niveau gefinancierd wordt – als u dat zou suggereren. Daar moeten we kijken wat er mogelijk is.
Het is mijn ervaring dat daar dikwijls veel mogelijk is. Het is niet zo dat dat allemaal niet kan, maar je moet natuurlijk wel vertrekken vanuit het juiste technische inzicht over wat er wel en niet toegelaten is. Wat kan er binnen de bestaande tariefafspraken en conventies? Daarbinnen kan je dan uiteraard ook innovatief zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.