Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Kennes heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, collega's, na het instorten van de fabriek Rana Plaza in 2013 sloten de Europese kledingmerken, vakbonden en niet-gouvernementele organisaties (ngo) het zogenaamde Bangladesh Veiligheidsakkoord waarbij duidelijke afspraken inzake de controle op brand- en gebouwveiligheid werden gemaakt in landen waar op een goedkope manier kleding wordt gemaakt. In België zijn er dertien kledingmerken die zich hebben verbonden om het charter na te leven en enkel nog te werken met fabrieken die zich laten controleren en die duidelijk werk maken van veiligere werkomstandigheden. De afgelopen jaren hebben de gerichte controles al heel wat verbetering gebracht in de meer dan 1600 kledingfabrieken die Bangladesh rijk is.
Het Bangladesh Veiligheidsakkoord zou officieel maar lopen tot begin dit jaar maar het werd verlengd tot 2020, de zogenaamde transitieperiode. Iedereen beseft dat er nog veel werk aan de winkel is. Zo ontbreekt er in meer dan 800 fabrieken een goed brandalarm of brandbeveiliging zoals rookmelders, sprinkler- of blusinstallaties. Voor heel wat gebouwen zijn overigens de gedetailleerde bouwtekeningen over stabiliteit en vluchtwegen nog niet goedgekeurd. Maar na een klacht van een bedrijfsleider van een afgekeurde kledingfabriek die geknoeid had met de testresultaten van de betonsterkte van zijn fabriek, oordeelde het Bengaalse Hooggerechtshof dat het akkoord vanaf 30 november niet meer geldig is met als argument dat niet de mensen van het veiligheidsakkoord moeten oordelen of een fabriek al dan niet mag produceren. Toezicht is een taak van de Bengaalse overheid. Die laatste wenst zich niet te mengen in de uitspraak van het Hooggerechtshof wegens het onafhankelijke rechtssysteem – een systeem dat we op zich natuurlijk kunnen en moeten respecteren – waardoor het Bangladesh Veiligheidsakkoord op 1 december niet meer van kracht zal zijn.
Deze bijzonder opmerkelijke uitspraak van het Bengaalse Hooggerechtshof dwingt de Bengaalse overheid de taken over te nemen en toe te zien op de veiligheid. Dit zou worden ingevuld door de vorig jaar opgerichte inspectiedienst ‘Remediation Coordination Cell’, maar zowel de vakbonden en ngo’s als de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) hebben hier weinig vertrouwen in. Ook de kledingbedrijven zelf die met een verlenging van drie jaar hadden ingestemd, geloven niet echt in het vermogen van de Bengaalse overheid om die taak naar behoren te vervullen, want de Bengaalse inspecteurs zijn onvoldoende opgeleid, hebben te weinig ervaring om deze controletaken te vervullen.
De laatste hoop is nu gericht op het beroep dat het Bangladesh Veiligheidsakkoord heeft aangetekend tegen de uitspraak van het Bengaalse Hooggerechtshof. Hierover was een hoorzitting aangekondigd voor 29 november waarover ik, eerlijk gezegd, niet veel informatie kan terugvinden.
Minister-president, welke mogelijkheden ziet u om de overheid van Bangladesh ertoe te bewegen om het akkoord operationeel te houden tot 2020, wat was afgesproken in het kader van de transitieperiode? Is er overleg met andere overheden in ons land of met de Europese Unie om tot een gemeenschappelijk standpunt te komen of gemeenschappelijke stappen te zetten?
Op welke wijze kan Vlaanderen bijdragen tot de capaciteitsversterking van de Bengaalse overheid om de inspectietaak op zich te nemen? Blijkbaar knelt daar toch het schoentje.
Op welke wijze kunnen volgens u de inspecteurs van het Bangladesh Veiligheidsakkoord hun inspectietaak nog vervullen indien de uitspraak van het Bengaals Hooggerechtshof gehandhaafd blijft? Er zijn wel inspecteurs en die zijn niet plots verdwenen.
Op 29 november vond een hoorzitting plaats in het kader van het beroep tegen de uitspraak van het Bengaalse Hooggerechtshof. Hebt u informatie over het resultaat hiervan?
Hebt u naar aanleiding van deze gebeurtenissen overleg gehad met de Vlaamse kledingbedrijven die aangesloten zijn bij het akkoord? Zijn deze bedrijven bereid een sterk signaal te geven aan de overheid van Bangladesh?
Welke mogelijkheden ziet u voor de Vlaamse textielsector om naast het bestaande Bangladesh Veiligheidsakkoord zijn verantwoordelijkheid te nemen in de arbeidsomstandigheden in de Bengaalse textielindustrie?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Collega Kennes, het is belangrijk te benadrukken dat het akkoord al heel wat positieve impact heeft gehad, in de eerste plaats voor de veiligheid van de arbeiders in Bangladesh. Er is een onderzoeksrapport van de Penn State University van maart 2018 die een aantal belangrijke verwezenlijkingen van dit akkoord benadrukt en ook releveert.
Het is ook goed in dit verband te benadrukken dat het akkoord door meer dan tweehonderd modemerken en retailers is ondertekend.
Het is eveneens belangrijk te erkennen dat het werk van dit akkoord niet is voltooid en dat de Bengaalse overheid op dit ogenblik niet in staat is de taken in het akkoord over te nemen. Dat blijkt ook uit het onderzoeksrapport van Penn State University, waarin staat dat het werk niet af is en dat in een aantal fabrieken nog werken moeten worden uitgevoerd. Het werk is niet voltooid.
In juni 2017 hebben de vakbonden en de kledingbedrijven een akkoord ondertekend om te komen tot een verlenging van het akkoord met drie jaar, tot 31 mei 2021. Officieel wordt dit het ‘Transition Accord’ genoemd. Het doel van de verlenging is om de onder het eerste akkoord gerealiseerde vooruitgang te behouden en om bijkomende fabrieken te inspecteren en te renoveren. Dit wordt uitgebreid naar fabrieken waar gerelateerde producten, zoals huistextiel, stoffen, schoenen en dergelijke, worden gemaakt. Er zijn nieuwe aspecten toegevoegd om de arbeiders nog beter te beschermen.
De Bengaalse overheid blijkt op dit ogenblik nog niet in staat om de taken in het akkoord over te nemen. De twee nationale instellingen in Bangladesh die hiertoe bevoegd zijn, zijn nog niet voldoende transparant over de wijze waarop de inspecties worden uitgevoerd en de wijze waarop met de resultaten wordt omgegaan. De Remediation Coordination Cell (RCC) staat nog in de steigers. Er is nog onvoldoende bestraffing om dit uit te voeren.
Er is een consensus dat Bangladesh die belangrijke taken, die nu door de internationale gemeenschap worden uitgevoerd, niet kan overnemen. Diverse actoren hebben die boodschap aan de overheid van Bangladesh bezorgd. In eerste instantie heeft de EU dit gedaan, maar ook de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), ngo’s als de Schone Kleren Campagne en grote kledingmerken die in Bangladesh actief zijn, hebben dat gedaan.
Vlaanderen heeft op dat vlak niet ook nog eens actie moeten ondernemen. We hebben op dat vlak een zeer goede samenwerking met de IAO. De EU is op dit vlak de spreekbuis. Dit betekent uiteraard niet dat we de ontwikkelingen niet op de voet zouden volgen.
Dit brengt me bij de uitspraak van het Hooggerechtshof. In het voorjaar van 2018 heeft het Hooggerechtshof verboden om vanaf 30 mei 2018 nog inspecties in Bangladesh uit te voeren. Op vraag van de Bengaalse overheid heeft het Hooggerechtshof dit verbod uitgesteld tot 30 november 2018. Hieraan is toegevoegd dat het inspectieagentschap van de Bengaalse overheid, de net vermelde RCC, op dat ogenblik klaar zou moeten zijn om die inspecties over te nemen.
De vertegenwoordigers van het akkoord zijn tegen die uitspraak in beroep gegaan. Op 29 november 2018 heeft het Hooggerechtshof een hoorzitting gehouden, maar geen uitspraak gedaan. Een nieuwe hoorzitting is dan gehouden op 6 december 2018. Het verbod om inspecties uit te voeren, is meteen tot die datum opgeheven. Op 6 december 2018 is het oordeel tot 10 december 2018 uitgesteld. Het verbod bleef ondertussen opgeheven. Op 10 december 2018 is de zaak opnieuw uitgesteld tot 17 december 2018 en op 17 december 2018 is de zaak uitgesteld tot vandaag, 18 december 2018. We hebben net vernomen dat de zitting opnieuw is uitgesteld, ditmaal tot 21 januari 2019. Er is nog altijd geen definitieve uitspraak.
Het was in 2017 de bedoeling dat de door de Bengaalse overheid opgerichte RCC de inspecties op termijn kan overnemen. Het gaat om gedetacheerde leden van de bestaande regelgevende instanties in Bangladesh. De RCC krijgt ondersteuning van de IAO.
De structurele samenwerking tussen Vlaanderen en de IAO wordt vormgegeven in het trustfonds. Met de middelen uit dat fonds worden bepaalde projecten gefinancierd die inzetten op waardig werk in onze partnerlanden. De middelen uit het fonds worden evenzeer gebruikt om wereldwijd overkoepelende projecten te ondersteunen.
Dit is uiteraard een van die belangrijke projecten. Ik heb het al ter sprake gebracht tijdens mijn contacten met de IAO, onder meer tijdens mijn bezoek aan de IAO en mijn ontmoeting met de secretaris-generaal in Davos. Dit is onlangs ook gebeurd tijdens het colloquium van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) in het Vlaams Parlement, waarop de erevoorzitter van de IAO aanwezig was.
De inspecteurs zullen niet meer in Bangladesh kunnen opereren indien het verbod van kracht wordt. De inspectietaken in het akkoord zouden dan eventueel moeten worden uitbesteed, maar het is evident dat de mogelijkheden om de toestand op het terrein, in de fabrieken, te monitoren hierdoor zouden worden ingeperkt. Zoals ik al heb vermeld, is er nog geen definitieve uitspraak. Die is al diverse malen uitgesteld en is nu over het jaareinde getild.
Ik heb hierover nog geen specifiek overleg met de betrokken Vlaamse bedrijven gehad. We hebben onlangs wel een conferentie gehouden met als titel ‘Transparantie in de toeleveringsketen via innovatieve technologieën’. Ik heb toen vertegenwoordigers van JBC en van de Schone Kleren Campagne ontmoet.
Ik heb ook wel begrepen uit wat die mensen mij zeiden, dat het akkoord een heel belangrijke rol speelt in Bangladesh; ze hebben het belang van dat akkoord dus benadrukt.
De zesde vraag ging over het in kaart brengen van de risico’s op de schending van de mensenrechten in de toeleveringsketen. Zoals u weet – ik denk dat ik dat hier naar aanleiding van het colloquium gezegd heb – heb ik daarvoor een studie uitbesteed aan Ernst & Young. Die studie zal begin 2019 gepubliceerd worden. Ik kijk uit naar de resultaten, maar ook naar de beleidsaanbevelingen.
Ik heb die overheidsopdracht gelanceerd omdat dat in Nederland ook gebeurd was. Daar is een vergelijkbare studie opgeleverd die dan het startpunt geweest is van dialoog tussen sectoren en belanghebbenden, om zodoende tot sectorbrede acties te komen die de iMVO-risico’s (internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen) structureel moeten wegnemen. Ik hoop dat die studie voldoende materiaal aanlevert om aan beleidsvoering te doen, en dat ze meer inzicht verschaft in de opportuniteiten en de uitdagingen voor onze Vlaamse kleding- en textielsector.
Weet dat ik niet wil vooruitlopen op die studie, maar er werd wel een studiedag georganiseerd, en daar is een heel verfrissend idee gekomen van Louis Roy. Een van mijn medewerkers heeft contact gehad met hem in Canada, en die man zet in op innovatieve technologie om de hele toeleveringsketen te kunnen opvolgen. Men wil een label ontwikkelen, een QR-code ontwikkelen, waardoor de consument op het einde van de rit kan zien dat het een product is waarvan gegarandeerd wordt dat die hele keten in orde is, en dat het beantwoordt aan de normen van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het gaat dan over de ontginning van de stoffen en de productiemethode – ik denk aan allerlei chemische kleurstoffen en dergelijke die gebruikt worden, en die vaak nefaste of slechte gevolgen kunnen hebben – en de arbeidsomstandigheden – kinderarbeid en dergelijke meer.
Ik denk dat een intelligente supply chain daar wel eens een doorbraak in zou kunnen zijn. U weet dat we nu heel diverse labels hebben, en dat elke sector zowat met een eigen label werkt. Je zou ertoe moeten kunnen komen dat er afspraken zijn, en dat er op die manier gewerkt wordt. Louis Roy, die zelf een bedrijf heeft met meer dan 800 werknemers, en die op die manier werkt, zegt: zodra je 15 tot 20 procent van de bedrijven daarin meekrijgt, komt die hele omslag op gang.
Op dat vlak was dat colloquium bijzonder boeiend, en het heeft heel wat actoren bij elkaar gebracht. De bedoeling is dat, als de studie opgeleverd wordt, we verder initiatieven nemen om de mensen aan tafel te krijgen. In Bangladesh zelf is het voor ons de meest aangewezen weg om te blijven werken via de Europese Unie, via de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO). Het zou ook weinig effect hebben als wij ernaast gaan lopen. Maar het is natuurlijk wel zo dat wij op die manier, via IAO en via de Europese Unie, heel sterk mee aan de kar trekken om tot de gewenste resultaten te komen.
De heer Kennes heeft het woord.
Ik denk dat de minister-president goed verdedigt op het internationale vlak wat hier in het parlement al een paar keer gevraagd is: inzetten op rechtvaardige, correcte en veilige arbeidsomstandigheden. Ik denk dat hij gelijk heeft dat Vlaanderen daar niet een eigen actie moet voeren, en dat het positief is om dat via de IAO en de Europese Unie te doen. Maar het is belangrijk om dan ook binnen die organisaties – zoals al gebeurt – effectief telkens weer op die nagel te kloppen, en om blijvend de aandacht van de andere partners te vragen, om daarop te kunnen inzetten.
Ik begrijp nu beter waarom ik over die uitspraak van het Hooggerechtshof nog niet meteen iets had teruggevonden, ik heb dat gezegd in mijn inleiding. Het is dus blijkbaar nog niet definitief. Als dat niet definitief is, dan wordt daar waarschijnlijk ook weinig aandacht aan besteed in de media die ik daarover kon raadplegen.
Ik denk dat het goed is om inderdaad ook te verwijzen naar de Ernst & Young-studieopdracht, omdat daar ongetwijfeld nog heel wat materiaal inzit om in de toekomst verder goed beleid te voeren rond die intelligente supply chain. Ik denk dat je door die sectorbrede acties inderdaad wel een en ander in gang kan zetten en bereiken. Ik heb dus een antwoord gekregen op de vragen die ik gesteld heb.
De heer Vanbesien heeft het woord.
Bedankt voor het antwoord, het ligt eigenlijk heel hard in lijn met een antwoord dat u gegeven hebt op een vraag van mij in april. Het is een beetje hetzelfde verhaal rond Ernst & Young en Louis Roy en die 20 à 25 procent van de bedrijven die u moet kunnen overtuigen.
Het verschil was dat u toen gezegd hebt dat de studie van Ernst & Young eind dit jaar opgeleverd wordt, maar ik hoor nu dat het later zal zijn. Is er enige specifieke reden waarom dat vertraging oploopt?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
De precieze reden kan ik u niet geven, maar een van de redenen is dat ze breder gaan dan de kledingsector, en dat ze wat uitbreiden naar de zakensectoren. Ze hebben ook een eerste presentatie gegeven op het colloquium. Maar een van de redenen is inderdaad die uitbreiding naar meerdere sectoren.
Ik wil er nog iets aan toevoegen, aan het adres van collega Kennis, en van iedereen hier: als dat akkoord definitief niet zou kunnen worden uitgevoerd door een uitspraak van het Hooggerechtshof, dan is het ook zaak om de grote bedrijven – het gaat hier in hoofdzaak over de kledingsector – ervan te overtuigen om de facto zo’n beleid te proberen af te dwingen, denk ik. Want ik zie dat de hele grote bedrijven zich daarachter scharen: je hebt C&A, Esprit en H&M. Hele grote bedrijven gaan ook die richting uit en beseffen dat ze daar een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid in dragen.
Controle en inspectie zal natuurlijk veel moeilijker worden, maar ik denk dat de macht van die bedrijven toch wel afdoende groot zou moeten zijn om te zeggen: we nemen die producten pas af als we garanties krijgen dat die voorwaarden nageleefd worden.
Het is natuurlijk veel efficiënter om dat te doen via een geregeld akkoord dat de inspecties op een objectieve manier kan doen. Ik denk niet dat alle wapens of middelen uit handen zijn als dat niet meer het geval zou zijn, als dat akkoord niet meer van toepassing zou zijn. Maar daaruit zouden we nog niet mogen afleiden dat er geen middelen meer mogelijk zijn.
Ik hoop dat de uitspraak van het Hooggerechtshof alsnog positief is. Dan is er een verlenging voor drie jaar en kan er ondertussen ook hier op het terrein worden gewerkt inzake samenwerking van bedrijven in die richting, en aan het bewustmaken van de consument.
Dat is ook wat ik van meet af aan heb gezegd, zowel in de plenaire vergadering als hier: het is belangrijk dat we ook in de westerse wereld die band hebben tussen de consument en een aantal bedrijven. De consument moet bewust kopen en bewuste keuzes maken. Luc Cortebeeck, erevoorzitter van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), was aanwezig op het colloquium. Hij ging volledig mee in die redenering: je moet die band tot stand kunnen brengen. Daarom zijn zulke QR-codes of andere artificiële intelligentiemiddelen die de hele ‘supply chain’ op de een of andere manier kunnen bewaken en garanderen, belangrijk om tot die alliantie te komen.
De heer Kennes heeft het woord.
Dat de consumenten daarin een heel belangrijke rol te spelen hebben, is evident. Het valt een beetje buiten de taak van de commissie Buitenlands Beleid. Andere commissies en zeker de lokale besturen en het middenveld kunnen daarin een belangrijke rol spelen. De minister-president heeft absoluut een punt dat er op dat vlak ook vanuit de politiek heel wat instrumenten zijn om daar aan bewustmaking en voorbeeldfuncties te werken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.