Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het jaarverslag 2017-2018 van het Kinderrechtencommissariaat, meer bepaald wat het leerlingenvervoer betreft
Vraag om uitleg over het criterium reistijd bij het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, het feit dat drie collega’s een vraag in dezelfde strekking hebben ingediend, bewijst dat het jaarverslag van de kinderrechtencommissaris en veel getuigenissen van ouders de vinger op een zere wonde leggen, namelijk het leerlingenvervoer voor leerlingen buitengewoon onderwijs.
Op 17 juni 2015 keurde de Vlaamse Regering een conceptnota goed om een efficiënt leerlingenvervoer te ontwikkelen, afgestemd op de noden van de leerlingen. Sinds 2017 werden in Roeselare en Leuven pilootprojecten uitgerold, die tot op vandaag zijn verlengd.
Uit het jaarverslag van het Kinderrechtencommissariaat blijkt dat een hervorming noodzakelijk blijft. 550 leerlingen in Vlaanderen zitten dagelijks langer dan drie tot vier uur op de bus, enkel en alleen van en naar school. De klachten over de beperking van de vrije schoolkeuze, de verplaatsingen die uiteraard veel te lang duren, de pedagogische kwaliteit van de busbegeleiders en het probleem van de niet-rechthebbenden blijven binnenkomen.
De huidige wetgeving laat niet toe dat een leerling naar een school gaat die wat verder van zijn of haar woning ligt, ook al speelt die beter in op de noden van het kind. Ook de continuïteit van de opleiding dreigt zo te worden gehypothekeerd. Als ouders verhuizen, is bovendien de kans groot dat het kind van school moet veranderen.
Vooral de lange reistijden liggen onder vuur in het rapport. In de media lazen we het verhaal van jonge kinderen die dagelijks vier uur onderweg zijn om de lessen te kunnen volgen. Het Kinderrechtencommissariaat stelt dan ook voor om de reistijden te beperken tot maximaal 120 minuten heen en terug per dag.
Minister, kunt u een, eventueel tussentijdse, evaluatie geven van de pilootprojecten in Leuven en Roeselare?
Wanneer komt er een einde aan de proefperiode en zullen de nieuwe regels voor alle scholen in voege gaan?
Bent u van plan om de verzuchtingen van ouders en leerlingen serieus te nemen en volgens de aanbeveling van het Kinderrechtencommissariaat de reistijden te verminderen naar maximaal 120 minuten per dag, en dat zo nodig decretaal te verankeren?
De heer De Ro heeft het woord.
Op woensdag 21 november werd het jaarverslag 2017-2018 van het Kinderrechtencommissariaat voorgesteld. Een van de aandachtspunten uit dit verslag betrof het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs. Elke leerling heeft recht op gratis vervoer naar de dichtstbijzijnde school van het net van de vrije keuze die het type of de opleidingsvorm aanbiedt. Dit systeem is aan herziening toe, wat ook door de Vlaamse overheid door middel van de conceptnota van 17 juli 2015 is erkend.
Twee pilootprojecten zijn op 1 maart 2017 uitgerold, in de gebieden Leuven-Heverlee en Roeselare-Hooglede-Ingelmunster-Izegem. Daarbij worden een aantal van de principes, zoals dat van de dichtstbijzijnde school, verlaten. We hebben het daar in deze commissie al eerder over gehad.
Dit neemt niet weg dat het huidige systeem enkele problemen kent. Zo stelt het Kinderrechtencommissariaat dat dagelijks 550 leerlingen met verschillende beperkingen de bus nemen op weg naar hun school. Sommigen zijn zeer lang onderweg, tot ruim drie uur heen en terug met uitschieters boven drie uur. Daarover verschenen verschillende berichten in de pers en in een reactie stelt de kinderrechtencommissaris voor om te werken met kleinere bussen of om het aantal stopplaatsen te verminderen. In dat geval kunnen ouders gebruik maken van een centraal op- en afhaalpunt.
Minister, acht u het mogelijk om op korte termijn een oplossing te vinden? Zal daartoe overleg plaatsvinden met de inrichtende machten en met minister Weyts, bevoegd voor Mobiliteit?
In de beleidsbrief Onderwijs 2017-2018 wordt er melding gemaakt van de evaluatie van de pilootprojecten in samenwerking met een expertenpanel. Kan dit verder worden toegelicht? Wat leren de proefprojecten ons alvast over de duur van de busritten?
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
In het buitengewoon onderwijs bestaat het recht op gratis leerlingenvervoer voor elke leerling wanneer die de dichtstbijzijnde school met het gepaste type en opleidingsaanbod van het net van eigen keuze bezoekt. Dat concept is verouderd. Daarom keurde de Vlaamse Regering in juli 2017 een conceptnota goed om een meer structurele oplossing te vinden voor het leerlingenvervoer. Het vervoerssysteem dat vorm krijgt op basis van dit afstandscriterium heeft steeds vaker te kampen met lange reistijden voor de leerlingen uit het buitengewoon onderwijs. De conceptnota werkt onder andere een alternatief uit voor het criterium afstand voor het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs om de reistijd van leerlingen te kunnen reduceren. Het vernieuwde concept wordt uitgetest in twee pilootgebieden, Leuven en Roeselare, en loopt nog tot eind juni 2019.
Het Kinderrechtencommissariaat stelt in zijn jaarverslag 2017-2018 dat er veel meldingen binnenkomen over de lange busritten voor kinderen in het buitengewoon onderwijs. Elke dag zitten 550 leerlingen in Vlaanderen langer dan drie uur op de schoolbus. Het Kinderrechtencommissariaat pleit er dan ook voor om een maximumduur van twee uur per dag in te schrijven. Kinderen zouden ’s ochtends of ’s avonds niet langer dan een uur onderweg mogen zijn, met uitzondering van kinderen die maandag van heel ver naar een residentiële setting gebracht worden en op vrijdag terug naar huis gaan.
In de regio Roeselare, waar het proefproject loopt, is de omslag al gemaakt en willen ze niet meer terug naar het oude systeem.
De resultaten van de pilootprojecten zullen eind maart 2019 worden samengebracht in een onderzoeksrapport en worden overhandigd aan u en aan minister Weyts, waarna een evaluatie volgt.
Minister, hoe evolueren de meldingen die u binnenkrijgt over een te lange reistijd voor leerlingen buitengewoon onderwijs doorheen de jaren?
Op welke manier wordt het criterium reistijd opgenomen in beide pilootprojecten? Hoe evalueert u die?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik neem de verzuchtingen van ouders en leerlingen over de reistijd zeer ernstig. Kinderen zitten inderdaad vaak te lang op de bus in niet altijd even comfortabele omstandigheden. De meldingen over een te lange reistijd zijn niet nieuw. Vijf jaar geleden zat ik aan de andere kant van het spectrum toen ik minister van Mobiliteit was en dus bevoegd voor de bussen. Dit is dus een gedeelde bevoegdheid met minister Weyts. De ene moet zorgen dat er voldoende bussen zijn en de andere dat er begeleiding is op de bus. Onze zorgen zijn dus dezelfde.
Het leerlingenvervoer moet noodzakelijkerwijze worden georganiseerd tijdens de spitsuren, waardoor de reistijd sterk beïnvloed wordt door de verkeerscongestie. De voorbije jaren is de verkeerscongestie enkel toegenomen, zeker in grootstedelijke gebieden. Daardoor stijgt de reistijd van de leerlingen navenant, met als gevolg dat de meldingen over een te lange reistijd de voorbije jaren nog zijn toegenomen, zeker in de grootstedelijke gebieden. Dat is de reden waarom ik in samenwerking met minister Weyts op basis van wetenschappelijk onderzoek het nieuwe concept leerlingenvervoer heb uitgewerkt.
Het is de bedoeling om de busritten korter te maken en het vervoer meer aan te passen aan de noden van de leerlingen.
Het concept is vastgelegd in de conceptnota betreffende leerlingenvervoer buitengewoon onderwijs. Enkele belangrijke principes zijn decentralisatie, multimodaal vervoer, lokale organisatie en uitbouw van buitenschoolse opvang.
Binnen het nieuwe concept leerlingenvervoer wordt het recht op leerlingenvervoer lokaal bepaald, waarbij getracht wordt alternatieven te ontwikkelen voor het criterium afstand tot de dichtste school die rekening houden met de zorgnoden van de leerlingen, want daar knelt soms ook het schoentje. Het begrip reistijd is een van de uitgeteste mogelijkheden binnen het pilootproject. Die tijd zou in de toekomst doorslaggevend kunnen zijn.
In het pilootgebied Leuven werd in het schooljaar 2017-2018 reistijd gebruikt als criterium, in plaats van afstand. Dat is een groot verschil: 2 kilometer in een congestierijk gebied is iets helemaal anders dan 2 kilometer in Torhout. Dit leidde tot een ritduurverlenging, bijna een verdubbeling, voor de kinderen op het collectief leerlingenvervoer in dit pilootgebied. Er zijn dus enorme effecten als je tijd gaat laten spelen in plaats van kilometers. Door het loslaten van het criterium afstand tot de dichtste school kwamen kinderen van een stuk verder. Waar het bepalend was hoever je van de school woont, is het nu hoeveel tijd je nodig hebt. De ene geraakt er al sneller dan de ander. De theoretische reistijd, zoals berekend door De Lijn, bleek te verschillen van de effectieve reistijd in de praktijk omwille van de fileproblematiek, eenrichtingsstraten, enzovoort. Die reistijd bleek dan ook volstrekt onbetrouwbaar te zijn. Dit leidde ertoe dat de toepassing van het criterium reistijd stopgezet is en dat er tijdelijk werd teruggegrepen naar het criterium afstand. Het pilootgebied Leuven wil evenwel actief werk maken van het zoeken naar een nieuw criterium, omdat men afstand ook niet goed vindt. De grote congestieproblematiek heeft er dus toe geleid dat men gezegd heeft dat reistijd geen betrouwbaar criterium is.
In het pilootgebied Roeselare-Hooglede-Izegem-Ingelmunster wordt voor het buitengewoon secundair onderwijs afstand volledig losgelaten en wordt gewerkt met criteria omtrent zelfredzaamheid. Directie en een lokale werkgroep beoordelen of een kind voldoende zelfredzaam is om zich te verplaatsen met een fietspoule of met openbaar vervoer, of dat de jongere in kwestie het collectieve leerlingenvervoer nodig heeft. Dat is niet zo makkelijk te objectiveren, maar we zijn nieuwe formules aan het testen.
Binnen de pilootgebieden kan door de lokale bepaling van het recht op vervoer flexibel omgegaan worden met de nood aan vervoer van leerlingen, maar hét nieuwe criterium is nog niet uitgeklaard. Men onderzoekt dus of dat bepalend kan zijn.
Maar dat de ritduur korter moet, staat als een paal boven water. In het huidige pilootproject lijkt dat ook te lukken. Het is nog niet gelukt om dit voor alle kinderen terug te brengen naar 120 minuten. Een maximale ritduur van 120 minuten zou een rit betekenen van maximaal een uurtje ’s ochtends en maximaal een uurtje ’s avonds. Maar men zit altijd in de spits. Er zijn een aantal variabelen die de buschauffeur en de busbegeleider niet zelf in de hand hebben: fileproblematiek, kinderen die moeten wachten tot de ouders thuis zijn alvorens ze binnen kunnen, conflicten tussen kinderen, op- en afstappen van kinderen met een zware zorgnood. Er zijn dus variabelen waar de mensen niet altijd grip op hebben.
Het pilootproject in Leuven en Roeselare-Ingelmunster-Izegem-Hooglede loopt ondertussen twee schooljaren. In het kader van het decreet betreffende de organisatie van de tijdelijke projecten hebben we in 2017 een expertenpanel aangesteld. We nemen die problematiek echt zeer au sérieux. Dit expertenpanel moet het pilootproject evalueren. Het evaluatieonderzoek zal gebeuren door Mobilab van de Thomas More-Hogeschool voor het kwalitatieve luik en door de Universiteit Hasselt voor het kwantitatieve luik. Die experten bekijken dus de vooruitgang van het lopende onderzoek.
Het evaluatieonderzoek moet leiden tot een rapport dat een antwoord zal geven op de centrale vraag: hoe wordt het model in praktijk gebracht en ervaren? De doelstelling is: bepalen wat het effect op beperkte schaal is van de uitwerking van de centrale principes van het nieuwe concept, en ook bepalen of je dat organiek kunt gaan implementeren, en of je afhankelijk van de regio een eigen aanpak moet hebben.
Het eindrapport zal een antwoord formuleren op de centrale vraag vanuit een verkeerskundig, onderwijskundig en organisatorisch oogpunt. Ik wacht op dat eindrapport alvorens definitieve uitspraken te doen.
Ik wil wel meegeven dat het pilootproject ons in beide gebieden ontzettend veel heeft geleerd en aan het leren is. Zo blijkt bijvoorbeeld het werken met centrale opstapplaatsen een sterke tijdswinst op te leveren. Dit is ook zo voor het gebruik van een minimumperimeter, bijvoorbeeld 1,5 kilometer voor lager onderwijs en 4 kilometer voor secundair onderwijs, en een maximumperimeter van 35 kilometer voor de toegang tot het collectieve leerlingenvervoer. De mogelijkheid tot kinderopvang is in beide pilootgebieden ook aanwezig, in samenwerking met lokale partners. Dat is voor veel kinderen een kwalitatievere oplossing dan het collectieve leerlingenvervoer.
De toepassing van het nieuwe concept vereist evenwel een mind shift van zowel ouders, leerlingen als schoolpersoneel, maar na twee schooljaren merken de coördinatoren die het pilootproject begeleiden dat de betrokken partijen het voordeel inzien van deze nieuwe aanpak. Ik weet dat de commissieagenda zwaar is, collega’s, maar mocht er in de komende maanden nog een gaatje zijn, zou het misschien niet oninteressant zijn dat degenen die in die pilootprojecten werken – we hebben die nu ook een beetje uitgebreid – hier komen getuigen over de vooruitgang die ze boeken. Ik vind het wel interessant wat men aan het doen is.
Maar het zijn dus nog voorlopige, informele conclusies op basis van de ervaringen van de pilootcoördinatoren en deelnemende directies. Het is echter wel interessant, zeker als je ermee begaan bent.
Het evaluatierapport van het expertenpanel zal in maart of april bezorgd worden – dat is natuurlijk vrij laat in de legislatuur. Ik ben uiteraard zeker bereid om hier – ervoor of erna, afhankelijk van jullie – daarover van gedachten te wisselen.
We werken in dit pilootproject met de meest kwetsbare doelgroepen in het onderwijs. Daarom is het belangrijk om niet over een nacht ijs te gaan en een weldoordacht, duidelijk nieuw concept te ontwikkelen alvorens dat Vlaanderenbreed uit te rollen.
Het pilootproject eindigt in juni 2019. Ondertussen ontwikkelen zich ook nieuwe uitdagingen, zoals de nieuwe organisatie van het openbaar vervoer op basis van het concept basisbereikbaarheid, dat minister Ben Weyts aan het uitwerken is. Dit zou dan impliceren dat het leerlingenvervoer binnen het openbaar vervoer op maat in de toekomst door de vervoerregioraad georganiseerd zal moeten worden.
Het pilootproject is door mezelf en minister Weyts verlengd, waarbij in de regio Roeselare ook de scholen in de stad Torhout en de gemeente Moorslede op hun uitdrukkelijke vraag worden toegevoegd en bovendien ook een derde pilootregio in een grootstedelijk gebied zal worden toegevoegd. De keuze voor deze derde regio zal worden gemaakt na overleg met de scholen en lokale besturen van de vervoerregio’s Gent en Antwerpen. Er is dus ruimte voor nog een extra project.
De verlenging en de uitbreiding van het pilootproject werd door de Vlaamse Regering op 30 november 2018 principieel goedgekeurd. Het besluit van de Vlaamse Regering wordt momenteel ter advies voorgelegd aan de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en de Raad van State. Het is de bedoeling dat er dan een bekrachtigingsdecreet komt in ons Vlaams Parlement.
De Vlaanderenbrede uitrol wordt voorzien voor het schooljaar 2022-2023. Dat veronderstelt dat het concept basisbereikbaarheid op 1 januari 2021 op het terrein van start zou moeten gaan. Maar ook dat is natuurlijk nog work in progress.
De pilootcoördinatoren van Leuven en Roeselare krijgen steeds vaker de vraag van naburige scholen of scholen uit de scholengemeenschap om de lessen die zij al hebben geleerd te delen. Zo kunnen scholen op korte termijn toch trachten een antwoord te bieden op de zorgen omtrent het leerlingenvervoer en kunnen zij zich voorbereiden op de Vlaanderenbrede uitrol. Om aan deze vraag tegemoet te komen, zal in het voorjaar een infodag georganiseerd worden voor alle geïnteresseerde directies buitengewoon onderwijs.
Ik weet dat ik hier nog geen harde deadline van 120 minuten heb kunnen neerzetten, maar we zijn volop aan het werken om te zoeken hoe we het beter kunnen doen en hoe we tot een model kunnen komen dat comfortabeler is, zeker voor de jongeren die nu soms urenlang op de bus zitten, elke schooldag van de week.
Minister, u geeft terecht aan bezorgd te zijn over deze problematiek, die inderdaad niet zo evident is omdat de schoolkeuze, zorg op maat en de tijd dat mensen onderweg zijn met elkaar moeten worden verzoend. U monitort dit van heel nabij. Dat is positief. We moeten de twee proefprojecten de kans geven om heel onderbouwde aanbevelingen te doen. We kunnen vanuit de commissie het engagement nemen – en u spreekt dat niet tegen – om een maximale reistijd te garanderen voor elk kind. Dat klopt, en verder is er maatwerk nodig.
Ik heb nog concrete vragen. Blijkbaar is het Kinderrechtencommissariaat vertegenwoordigd in de klankbordgroep leerlingenvervoer. In het verslag las ik dat die klankbordgroep niet meer is samengekomen sinds juni 2017. Er is dus toch wel al heel lang geen feedback meer gegeven. Hoe komt dat?
Welk criterium gaan we hanteren om de maximale reistijd te bepalen? Is dat de afstand tot de school? Zelfredzaamheid? Of nog iets anders? Zelf staan we daar voor open.
Nog een punt is de voor- en naschoolse opvang. Ik denk dat daar effectief nog heel wat ruimte is voor verbetering. U geeft dat zelf ook aan. Hoe denkt u eventueel zowel voor de financiering als voor de kwaliteit van die opvang extra inspanningen te doen? Heel veel ouders zijn best bereid om de kinderen aan de school op te pikken, maar de werkdagen en werkuren zijn daar niet altijd op afgestemd. Misschien is daar nog wel een ander spoor nodig om deze problematiek op te lossen.
Minister, u drukt het zeer goed uit: in sommige regio's is afstand inderdaad geen goed criterium meer. Mijn stad, Vilvoorde, is in oppervlakte niet zo groot. Steden als Geel en Mol hebben veel minder inwoners, maar de afstanden zijn veel groter. Om van de ene kant van Vilvoorde naar de andere kant te geraken, zeker in de ochtend- en avondspits, is men veel langer onderweg dan het intuïtieve gevoel van afstand kan weergeven. Het is heel belangrijk om daar rekening mee te houden. (Opmerkingen van Kris Van Dijck)
Het zijn vooral die mensen die niet in de buurt van hun werk komen wonen, mijnheer van Dijck, en die zich vanuit de Kempen verplaatsen en massaal sluipwegen gebruiken waardoor die kindjes lang op de bus zitten. Ik zal u verder geen verwijten maken in deze politiek polariserende tijden.
Ik vind het goed dat de kinderrechtencommissaris nog eens aandacht heeft besteed aan deze – misschien niet zo grote – groep kinderen. De situatie is voor veel van die jongeren, die met de beste zorgen worden opgevangen in het buitengewoon onderwijs, gedurende de hele dag, onverdraaglijk. Zij moeten 's morgens en 's avonds een echte martelgang ondergaan, ondanks de goede zorgen van buschauffeurs en -begeleiders.
Ik ben ontzettend benieuwd naar de ervaringen van de twee proefprojecten. In de regeling van de werkzaamheden moeten we daar zeker tijd voor maken. Ik zou dat wel eens aan de praktijk willen toetsen. Waarom gaan we met de commissie niet eens in de oude situatie mee met de bus? Waarom gaan we de proefprojecten niet bezoeken om te zien hoe dat op het terrein gebeurt?
Ik wil een brugje maken naar alternatieven. Er zijn landen waar er voor de buitenkant van onderwijszones voor het gewone en buitengewone onderwijs gebruik wordt gemaakt van privaat vervoer in plaats van bussen. Ik denk aan initiatieven zoals Uber. Ik denk aan gesubsidieerde vormen van vervoer zoals de diensten voor aangepast vervoer. Men zou daarvan gebruik kunnen maken. Ze hebben misschien zelfs nog een overcapaciteit in de ochtend- of avondspits. Men zou gebruik kunnen maken van vrijwilligers die worden vergoed. We moeten alles aanwenden om de trajectremmers te bekijken.
U hebt het zelf als minister van Mobiliteit ongetwijfeld ook gezien. Sommige adressen van kinderen maken het traject eindeloos voor de anderen. Als we de kinderen die van de verste of de moeilijkste plek komen – het is niet altijd de afstand die telt maar ook de bereikbaarheid – er uithalen, kan dat voor iedereen een verbetering betekenen. Soms kan het op een alternatieve manier vervoeren van één of twee kinderen voor iedereen vooruitgang betekenen. Kunnen we daar op een alternatieve manier aan werken?
Volgens de vorige minister zou het M-decreet ook een impact hebben op het leerlingenvervoer. Het feit dat er minder leerlingen in het buitengewoon onderwijs zouden zitten, dat staat letterlijk in de annalen van dit parlement, zou impact hebben op het leerlingenvervoer. Het u daar al zicht op?
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Ik sluit mij aan bij die laatste opmerking van de heer De Ro, ouders zoeken inderdaad steeds naar oplossingen. Hebt u zicht op het gebruik van alternatieve vervoersmodi in die proefprojecten? Men zou inderdaad bijvoorbeeld vrijwilligers kunnen laten rijden, en kinderen naar school laten brengen met speciaal vervoer, onder meer voor mensen in een rolwagen, die niet zomaar in een gewone bus kunnen. Gebeurt dat ook?
Waarschijnlijk krijgt u tussendoor toch wel voorlopige resultaten. Gaat u daar nu al mee aan de slag? Of wacht u tot het eindrapport er is om verder te gaan met de uitrol?
De grootstedelijke context, bijvoorbeeld in Antwerpen of Gent, moeten we zeker meenemen in het proefproject. Hebt u een idee welke concrete stappen er reeds worden gezet? Wordt het Antwerpen of Gent? Of weet u dat nog niet?
Bent u van plan om een kader op te stellen voor het leerlingenvervoer, zodat op het veld de krijtlijnen duidelijk zijn voor iedereen? Dat is ook belangrijk.
De heer De Meyer heeft het woord.
Het thema is bijzonder belangrijk. De zorg die door de drie vraagstellers werd geformuleerd en die ook uit het antwoord van de minister blijkt, is een zeer belangrijke zorg. Mijn fractie sluit zich daar graag bij aan.
Minister, u wees er terzijde eventjes op, en terecht, dat minister Weyts bevoegd is voor De Lijn. De busbegeleiding is uw bevoegdheid. Een ander, niet onbelangrijk thema dat hiermee verband houdt, is natuurlijk de vrije keuze. Dit grondwettelijk recht mogen we hier niet vergeten.
Er is me nog iets niet volledig duidelijk in verband met die Vlaanderenbrede uitrol. Wanneer zal die gebeuren en zal dit effectief grote gevolgen hebben voor een kortere reistijd?
Het concept basisbereikbaarheid, en u hebt er ook naar verwezen, valt onder de bevoegdheid van minister Weyts. In welke mate speelt dit hier een rol voor het moment dat die brede uitrol zal gebeuren?
Er is niet onmiddellijk gesproken over de kostprijs per leerling in de proefprojecten. Kostprijs mag ook geen rem zijn. Misschien is het wel nuttig dat we daar ook zicht op krijgen, want de vraag naar alternatieven zal mogelijks nog belangrijker worden als we de kostprijs kennen. Het zou kunnen dat de alternatieven soelaas kunnen bieden.
Mevrouw Gennez, ik heb het nagevraagd bij mijn kabinet. Er zou nog een klankbordgroep samengekomen zijn voor de voorstelling van het rapport van de kinderrechtencommissaris, namelijk op 4 oktober. Voor alle zekerheid zal ik het toch nog eens checken, maar dit zou moeten kloppen. Ik denk niet dat er grote problemen zijn. Maar ik neem uw vraag au sérieux.
Hier staat letterlijk: de klankbordgroep kwam niet meer samen tussen juni 2017 en oktober 2018.
Op 4 oktober, dus voor het rapport, zijn ze samengekomen.
Ik geloof u uiteraard. Dat is wel op het randje. Wat is er daar dan gezegd?
Ik zal vragen of er daarvan een verslag bestaat. Mocht dat er zijn, en het is publiek, dan voeg ik dat als bijlage bij het antwoord. Dat is misschien een geruststelling voor u. Ik heb geen verborgen agenda. Ik sta voor volledige transparantie.
Dan zal ik antwoorden op de vragen over dat pilootproject en de opvang. Waarom denkt men aan opvang? Om de eenvoudige reden dat je een keuze moet maken. Als er bijvoorbeeld een grote spits is, wat is dan de beste keuze? In kwalitatieve opvang voorzien voor de jongeren of de jongeren een uur of anderhalf uur op de bus zetten in de spits? Dat zijn keuzes die ik niet kan maken als minister vanuit Brussel, maar die beter gemaakt worden op de plaats waar men dat vervoer op maat moet organiseren. De voorzitter zei daarnet: ‘Je kunt op een uur te voet door Vilvoorde, maar je kunt niet op een uur Ieper dwarsen, omdat dat zo uitgestrekt is.’ Dat is waar. Dat is ook weer een bewijs dat je, als je dat op maat wilt organiseren, daarvoor op lokaal niveau de hefbomen moet hebben. Die opvang kan dus soms tot zeer goede resultaten leiden. Als er een heel moeilijke spits is, kan een uurtje wachten ervoor zorgen dat de leerlingen sneller thuis zijn. Als veel ouders nog niet thuis zijn, kan het voorzien in kwalitatieve opvang ervoor zorgen dat de kinderen in goede omstandigheden blijven en dus niet moeten wachten en dat de chauffeur ook geen tijd verliest omdat de ouders nog niet thuis zijn. Dan is dat ook een oplossing.
Algemeen moet ik wel zeggen, collega’s, dat die busbegeleiders en chauffeurs een standbeeld verdienen. Dat is heel bijzonder werk, die busbegeleiding van kinderen uit het buitengewoon onderwijs, die vaak de meest uiteenlopende noden hebben. Je moet ook een zevende zintuig hebben om dat te doen. We moeten er dus echt voor zorgen dat dat kwalitatief kan gebeuren en dat kilometers die niet noodzakelijk gereden moeten worden, niet gereden worden.
Lokaal op maat werken, heeft dat effecten? Ja. Ik geef een voorbeeld. In een van onze pilootprojecten werd op een bepaald moment een busrit in twee gesplitst omdat er enkele leerlingen van Woluwe kwamen, waardoor alle kinderen veel langer op de bus moesten zitten. Men heeft dus gewoon een extra bus ingezet, wat een spectaculaire impact had op de reistijd. Dat moet dus op maat bekeken worden. Wat in project A werkt, werkt niet noodzakelijk in project B.
Of het Gent of Antwerpen wordt, collega De Meulemeester, wordt volgend voorjaar beslist. Er is overleg met scholen en lokale besturen. Het gaat echter om de vervoerregio’s Gent en Antwerpen en niet om de stad Antwerpen en de stad Gent. Het kan dus zelfs gaan tot in de Kempen of tot in het Meetjesland.
Hoe komt het dat bijvoorbeeld Torhout in het pilootproject zit? Toen het pilootproject aangekondigd werd, was er twijfel bij Torhout of ze er wel of niet zouden instappen. Je moet ook nagaan vanwaar die kinderen komen en hoe efficiënt het is. Nu, na twee jaar, ziet men dat men wel winst kan boeken en dat het een meerwaarde kan zijn om de scholen van Torhout erbij te nemen. Ze kunnen zich efficiënter organiseren. Ik merk dat men expertise aan het opdoen is ter zake. Dat is een goede zaak. Maar het zal dus altijd een lokale werkgroep zijn die de opvang organiseert.
Collega De Ro, ik dacht dat u het was die zei dat er minder kinderen in het buitengewoon onderwijs zitten. Ik heb dat ook gelezen. Het zou me niet verbazen mochten er ook zulke uitspraken van mezelf te vinden zijn uit de vorige legislatuur, maar dat is dan een pure berekening. Ik ben er niet zeker van, ik heb het niet nagekeken. Ik wil hier ook voor verzachtende omstandigheden pleiten voor de vorige minister, die daarover uitspraken gedaan heeft. Die daling van het aantal kinderen heeft eigenlijk weinig tot geen effect om de eenvoudige reden dat de afstand en de congestie wel blijven bestaan. Op macroniveau bekeken, zou dat een effect moeten hebben, maar op microniveau bekeken is dat veel minder het geval. Laat het me zo zeggen: de verhoging van de filezwaarte heeft een veel grotere impact dan het gedaalde aantal kinderen. Het is wel zo dat het aantal kinderen wat verminderd is, maar dat is niet spectaculair voelbaar.
Collega De Meyer, u had nog een vraag over de basisbereikbaarheid, over dat decreet van collega Weyts. Het ene heeft natuurlijk een impact op het andere. Die cadans loopt gelijk. Het nieuwe concept, dat nog uitgewerkt moet worden, gaat, denk ik, in in het schooljaar 2022-2023. We bouwen daarvoor verder op het decreet basisbereikbaarheid, dat in werking zou moeten treden op 1 januari 2021. Daarin wordt een onderscheid gemaakt tussen drie netten, namelijk het kernnet, het aanvullend net en het vervoer op maat. Het is natuurlijk de bedoeling om daarop te bouwen, om dat een beetje in elkaar te schuiven. Als die eerste puzzel niet gelegd kan worden, zal dat een impact hebben op de tweede puzzel. Dat is de logica zelve. Maar de pilootprojecten blijven wel lopen en er komen er nog extra bij. Afhankelijk van de keuzes die nu gemaakt worden, zullen we dan bekijken hoe snel dat kan gaan. Dus ja, het is altijd de bedoeling geweest van de regering om dat mooi in elkaar te haken en om het vervoer op maat van leerlingen in te schuiven in de nieuwe keuzes die gemaakt worden rond mobiliteit en de drie niveaus. Dat is de logica. Dat is de timing die nu gehanteerd wordt.
Ik denk dat ik daarmee de voornaamste vragen beantwoord heb.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Dank u voor uw uitgebreide antwoord, minister. Ik kijk nog uit naar het verslag van de klankbordgroep, om wat meer up-to-date te blijven. Ik denk dat het goed is dat we met zijn allen een maximumduur willen plakken op de tijd dat leerlingen onderweg zijn. Ik denk ook dat het belangrijk is om de organisatie van de voor- en naschoolse opvang in het buitengewoon onderwijs effectief mee te nemen in dit verhaal, om zo toch alle kinderen de nodige rust en comfort te bieden, ook als ze naar het buitengewoon onderwijs gaan.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, ik wil benadrukken dat voor onze fractie die grotere inbreng, die grotere vrijheid voor de lokale inrichtende machten en directies bij de organisatie van het busvervoer en/of de opvang na de schooluren, heel belangrijk is. Alleen hoop ik dat we daarbij niet stoten op een al te rigide houding van andere gesprekspartners, zoals bijvoorbeeld de vakorganisaties, die niet altijd staan te springen voor het inzetten van leerkrachten bij naschoolse of voorschoolse opvang. Integendeel, vaak vallen ze terug op oude geschriften en afspraken tussen hun voor-voor-voor-voor-voorgangers in de vakorganisaties, waardoor zelfs leerkrachten die bereid zijn om mee te werken, vaak ontmoedigd worden door andere collega’s, die zich daar dan weer op beroepen.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoorden. Leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs is maatwerk en elk kind verdient de beste oplossing. Ik heb uit uw antwoord begrepen dat u hier volmondig achter staat.
Met deze wijze conclusies kunnen we afsluiten.
Ik weet dat ik eigenlijk niet meer mag antwoorden, maar ik wil toch nog zeggen dat ik rekening zal houden met de opmerking van collega De Ro. U weet dat er geen zwarte lijst bestaat van dingen die men niet mag doen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.