Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het voorstel tot oprichting van een transitiefonds onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, op 1 mei 2018 werd het InnoVET-onderzoek opgeleverd. InnoVET (Vocational Education and Training) staat voor innovatie in technisch en beroepsonderwijs. De InnoVET-bevraging van het departement Onderwijs wil de noden op het vlak van innovatie en professionalisering in het tso/bso in kaart brengen. De resultaten werden op 26 september in de Vlor-commissie (Vlaamse Onderwijsraad) Onderwijs-Arbeidsmarkt gepresenteerd.
In antwoord op een schriftelijke vraag van Kathleen Krekels naar de conclusies en de opvolging van het rapport, antwoordde u veeleer algemeen: de conclusies hebben betrekking op de bereidheid van stakeholders om in te zetten op innovatie in tso/bso, de voorwaarden waaraan het best voldaan wordt om dit engagement alle kansen te geven enzovoort. In antwoord op de vraag naar opvolging gaf u aan dat het de intentie is om al in het najaar acties op poten te zetten, in afstemming met de Regionale Technologische Centra (RTC’s) en de pedagogische begeleidingsdiensten.
Wat is uw analyse van de conclusies van het onderzoek? Welke concrete acties zijn er op korte, middellange en lange termijn gepland? Welke acties zijn ondertussen lopende? Spoort dit met het voorstel van Agoria om een transitiefonds op te richten voor innovatie in onderwijs? Zo ja, op welke manier?
Mijn tweede vraag gaat meer specifiek over dat voorstel van Agoria tot oprichting van een transitiefonds. Op een congres over de school van de toekomst, georganiseerd door Agoria, pleitte Peter Demuynck, voorzitter van Agoria Vlaanderen, voor de oprichting van een transitiefonds. Uit een bevraging bij Vlaamse technologiebedrijven blijkt dat 95 procent van de respondenten vindt dat het onderwijs vandaag niet meer volledig voldoet aan de verwachtingen. Bedrijven leggen daarbij de nadruk op kennis, maar evengoed op wat ze ‘zachte vaardigheden’ noemen: teamwerk, creativiteit en zelflerend vermogen.
Agoria pleit voor maatwerk, waarbij digitale ondersteuning zwakkere leerlingen kan begeleiden en snellere leerlingen ook meer kansen kan geven. Ook wil men de samenwerking met de buitenwereld aanscherpen.
Op een ontbijtvergadering met werkgevers, koepels en beleidsmakers lichtte Demuynck het transitiefonds verder toe. De sector streeft ernaar om van vijfhonderd scholen per jaar ‘scholen van de toekomst’ te maken: digitale scholen die inzetten op maatwerk en die genetwerkt zijn. Vanuit het transitiefonds worden scholen daarbij begeleid en gefinancierd. Het transitiefonds zou 200 miljoen euro per jaar moeten bevatten en gefinancierd worden door de overheid en de bedrijfswereld.
In een reactie na het congres liet u optekenen positief te staan tegenover het voorstel. Er zou op korte termijn worden bekeken hoe realistisch het is om het fonds te realiseren.
Hoe reageert u op de bezorgdheden en de resultaten van de bevraging bij de bedrijfsleiders? Hoe reageert u op het voorstel van een gecofinancierd transitiefonds? Werden er al gesprekken gevoerd met Agoria? Werden er al stappen gezet? Behoort de realisatie van een transitiefonds tot de mogelijkheden?
Indien het voorstel van een transitiefonds niet wordt uitgevoerd, welke andere acties plant u om scholen ‘future proof’ te maken en om tegemoet te komen aan de bezorgdheden van de sector?
Minister Crevits heeft het woord.
Ik wil eerst een welkomstwoord richten tot het zesde leerjaar van de Sint-Eduardusschool in Schoten.
Mevrouw Meuleman, dit zijn twee heel interessante vragen. Om de samenwerking tussen onderwijs en arbeidsmarkt en de professionalisering van lerarenteams in het tso en het bso op het vlak van innovatie te versterken, ontstond het idee van InnoVET, innoverende labs binnen arbeidsmarktgerichte opleidingen, VET staat voor de internationale afkorting Vocational Education and Training of de beroepsopleiding. Dat initiatief sluit aan op de vaststellingen van de STEM-monitor (science, technology, engineering, mathematics) dat in ons STEM-beleid de technische beroepen nog onvoldoende aantrekken. Maar ook andere dan STEM-richtingen worden beoogd binnen InnoVET, bijvoorbeeld ook zorg.
De focus van InnoVET zelf is de introductie van innovatief didactisch materiaal, dat in de praktijk is uitgetest en in samenspraak tussen onderwijs en partners is ontwikkeld. Het gaat om innovatief didactisch materiaal, dat specifiek inzet op de grote maatschappelijke transities, zoals die ook werden gedefinieerd in de langetermijnstrategie van onze Vlaamse Regering, Visie 2050, bijvoorbeeld op het vlak van energie, mobiliteit, het nieuwe wonen, gezondheid en welzijn. Het gaat daarbij zowel om up-to-date materialen of werkvormen waarmee leraren direct aan de slag kunnen, als om materialen die leraren helpen om leerlingen inzicht te geven in de allernieuwste en toekomstige ontwikkelingen in de beroepen waarop ze zich voorbereiden en die vooral gekenmerkt zullen worden door permanente ontwikkelingen binnen, maar ook tussen de beroepenvelden.
U kunt het onderzoek in detail consulteren op de website van het beleidsdomein, bij de onderwijsonderzoeken. Het heeft mij alvast inzichten verschaft in de noden van de partners en de concrete handvatten aangereikt om mee aan de slag te gaan.
Uit het onderzoek blijkt dat onderwijs- en arbeidsmarktactoren in eerste instantie een wederzijdse vraag naar informatie hebben. Ze zijn elk voornamelijk binnen hun eigen deelsysteem actief, waardoor het huidige didactisch ondersteunende aanbod versnipperd is maar ook nog te weinig inspeelt op de professionaliseringsnoden van leerkrachten. Vraag en aanbod moeten dus in de twee richtingen en duurzamer dan nu het geval is, geconnecteerd worden.
Daarom heb ik aan de RTC’s de opdracht gegeven om ten eerste hun contacten met het beleids- en werkveld samen te brengen met tso/bso-scholen, om ten tweede gezamenlijk innovatieve initiatieven binnen arbeidsmarktgerichte opleidingen op te zetten, en om ten derde ook als aanspreekpunt te fungeren voor alle geïnteresseerden.
De voorbereiding is lopende en om de werking af te trappen zal per provincie binnenkort een formeel startmoment worden georganiseerd waarin bedrijven en sectoren enerzijds, en leerkrachten en scholen anderzijds, elkaar regionaal ontmoeten en informatie uitwisselen in twee richtingen. Daar zullen ook modelvoorbeelden van nu al lopende transitietrajecten worden verzameld en beschikbaar zijn voor andere scholen en samenwerkingsverbanden. Het gaat hierbij in een aantal gevallen over projecten die in het recente verleden mogelijk werden gemaakt door onze STEM-projectoproepen, gericht op het tso/bso of de RTC’s. Bovendien kunnen de aanwezigen worden geïnformeerd over de ruimere ontwikkelingen en innovaties op de arbeidsmarkt in lijn met Visie 2050 van de Vlaamse Regering.
Belangrijke betrokkenen hiervoor zijn sectoren of hun opleidingsfondsen, speerpuntclusters en innovatieve bedrijfsnetwerken en VDAB. Op die manier worden best practices samengebracht, afgestemd en verder verspreid.
Ik ben ervan overtuigd dat dit een goede start is om in de toekomst een inspirerend en breed menu te creëren van in de praktijk door leerkrachten, vaak in samenwerking met bedrijven, ontwikkelde innovatieve leermaterialen voor tso en bso. Dit zal ook de relevantie van onze technische opleidingen en het belang van technische beroepen in de implementatie van de nieuwste technologieën en veranderingsprocessen ondersteunen. Op die manier hoop ik ook de aantrekkelijkheid van deze opleidingen voor jongeren en hun ouders te verbeteren.
De ervaringen en goede praktijken moeten ook worden meegenomen in de didactiekontwikkeling voor STEM in arbeidsmarktgerichte studierichtingen. Zoals aangegeven bij de bespreking van de beleidsbrief, heb ik het interassociatie-consortium rond STEM@school verzocht om de komende jaren zijn methodiek voor wetenschappelijk gevalideerde goede didactische praktijken ook toe te passen voor de eerste graad en vervolgens voor arbeidsmarktgerichte studierichtingen. Er is dus SBO-onderzoek (Strategisch BasisOnderzoek) naar de didactiek voor STEM in doorstromingsrichtingen in de tweede en derde graad.
Wat het transitiefonds betreft, gaat het over een breed project dat een heel traject vraagt over meerdere jaren en niet over een punctuele maatregel die onmiddellijk kan worden ingevoerd.
Op een studievoormiddag van Agoria over toekomstgericht onderwijs lanceerde algemeen directeur Peter Demuynck een positieve visie op de samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs voor onderwijsvernieuwing. Om dit de faciliteren sprak hij over een transitiefonds als een vorm van publiek-private samenwerking. Daarbij waren medewerkers van mijn kabinet aanwezig.
Ik heb deze uitgestoken hand van de technologische industrie onmiddellijk verwelkomd omdat dit aansluit op mijn visie op het belang van samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven en het slopen van muren, zeker wanneer het gaat over technologische uitrusting. Dat is een visie die ook in de InnoVET-benadering zit en bovendien ook in de Transitie Leven, Leren en Werken 2050, die ik samen met minister Muyters trek.
Nog voor het zomerreces is er een overleg geweest op mijn kabinet met Agoria. Peter Demuynck en ikzelf waren op dat overleg aanwezig. Agoria heeft haar visie geconcretiseerd in een plan voor scholen van de toekomst, waarmee zij tussen de arbeidsmarktactoren, de onderwijswereld en het beleid een innovatiepact voor onderwijs tot stand wil brengen. Agoria wil hiervoor de regie voeren en een draagvlak tot stand brengen bij alle partners. De brede uitrol van de scholen van de toekomst is een meerjarenproject en zal volgens Agoria een budget vergen van 50 tot 100 miljoen euro.
Op vraag van Agoria heb ik het overleg met de koepels en het net gefaciliteerd. Op de bespreking op 20 november kon een grote interesse vastgesteld worden voor het belang van innovatie in het onderwijs, met leerplezier, excellentie, gelijke kansen, digitalisering, maatwerk, eigenaarschap van het leerproces en een cultuur van levenslang leren als sleutelfactoren.
Agoria gaat nu verder aan de slag om het draagvlak te verbreden richting de Vlaamse onderwijsraad (Vlor), de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), de Vlaamse Adviesraad voor Innoveren en Ondernemen (VARIO), en de minister van Werk en Innovatie. Begin 2019 willen zij komen tot een gemengde stuurgroep om het traject in dialoog te concretiseren. Tegen het paasreces wil men daarover een gezamenlijk engagement sluiten, een zogenaamd pact voor onderwijsinnovatie.
Parallel hiermee heeft Agoria de intentie om een project in te dienen in het kader van de recente oproep voor ESF-transitieprojecten (Europees Sociaal Fonds). Hier is het mogelijk financiering te krijgen voor innoverende projecten die de structuren van onderwijs of arbeidsmarkt in lijn brengen met de huidige wereldwijde omwentelingen zoals veranderende demografie, digitalisering, duurzaamheid en globalisering. Het is de bedoeling om in 2019 de eerste van deze projecten te kunnen starten.
De achterliggende ideeën van een transitiefonds en de ideeën van Agoria hebben voor mij een duidelijke meerwaarde, gezien onder andere de focus op de digitale en transversale competenties van leerlingen. De opstart ervan heeft echter nog een lange weg af te leggen. Dit gegeven kan zeker een plaats krijgen in een toekomstig regeerakkoord en in een nieuwe beleidsnota. Ik ben nu druk bezig met de voorbereiding en probeer de gesprekken die Agoria heeft gevraagd te faciliteren.
Om op korte termijn al in te spelen op bepaalde noden van ons arbeidsmarktgericht onderwijs, maak ik 165.000 euro vrij voor InnoVET-projecten met de RTC’s die onmiddellijk kunnen opstarten.
Tot slot heb ik met Peter Demuynck ook gesproken over de vraag die de Vlaamse Regering in het kader van de federale arbeidsdeal heeft ingediend, namelijk of het mogelijk is om te komen tot een fiscaal voordeel voor bedrijven die investeren in de technologische of technische infrastructuur van onze bedrijven. Ook dat wordt door Agoria verwelkomd omdat het ook een boost kan geven aan wat zij willen realiseren.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, ik dank u voor het antwoord en voor een aantal initiatieven en gesprekken die aantonen dat u inderdaad bent begaan met die materie en met innovatie in ons onderwijs. Voor de eindtermen hebben we beslist in te zetten op onder andere digitale skills en ervoor te zorgen dat onderwijs afgestemd is op en meer raakvlakken heeft met de maatschappij en wat daarbuiten gebeurt. Er zijn inderdaad een aantal randvoorwaarden en het is belangrijk dat er een soort van implementatie- en opvolgtraject is om die eindtermen te kunnen waarmaken. Daar moeten voldoende middelen tegenover staan.
Het is ook een doelstelling van de hervorming van het secundair onderwijs om tso en bso op te waarderen. Dan kan dat niet bij woorden blijven, en moet daarop inderdaad de nodige ondersteuning volgen. Het InnoVET-onderzoek toonde wel aan dat er ook in het onderwijs inderdaad een draagvlak voor is en dat die nood erkend wordt. Die nood wordt bij bedrijven erkend: men erkent dat men nog niet up-to-date is.
Anderzijds wijst men toch ook op een aantal knelpunten. Ik denk dat het zeer duidelijk naar voren komt uit het InnoVET-onderzoek dat tijd een cruciale factor is, maar ook een groot probleem. Leerkrachten hebben het gevoel dat ze wel meer tijd zouden willen investeren in nascholing en het bijscholen van hun skills op dat vlak, maar vaak betekent dat dat ze iemand anders in de problemen brengen omdat ze dan voor langere tijd afwezig zijn. Het is heel cruciaal dat bekeken wordt hoe er voor substantiële nascholing bij leerkrachten kan worden gezorgd zonder dat er andere leerkrachten in de problemen komen en men onvoldoende tijd heeft om dat te doen. Daarnaast bleek toch ook dat bedrijven zich niet altijd aangesproken voelden en dat er toch nog wel incentives nodig zijn voor bedrijven om effectief te gaan investeren. Dat zijn dus twee knelpunten. Ik weet niet hoe u die wilt oplossen, minister.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, de samenwerking met het bedrijfsleven en de industrie houdt hoe dan ook heel wat kansen en opportuniteiten in voor ons onderwijs. Maar als ik kijk naar wat InnoVET en Agoria, de ene iets explicieter, de andere iets implicieter, zeggen over bijvoorbeeld duaal leren, laat me dan toe een beetje kritischer te staan tegenover de stelling dat dit op termijn de alleenzaligmakende weg zou zijn voor het arbeidsmarktgericht onderwijs, hoewel ik persoonlijk het duaal leren een bijzonder waardevolle weg vind die we alle kansen moeten geven in het onderwijs – ik heb dat ook gezegd bij de bespreking van het decreet, en ik denk dat de meeste fracties het daarover eens waren. Ik wil enerzijds pleiten voor meer openheid van het onderwijs ten aanzien van het bedrijfsleven en het industrieel leven, en anderzijds toch ook een pleidooi willen houden opdat de industrie en de organisaties die ze vertegenwoordigt soms wat meer empathie zouden hebben voor het zeer specifieke van het onderwijsveld.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, dit interessante onderzoek is op zich heel belangrijk, maar we kenden de noodzaak van de uitwisseling tussen industrie en scholen eigenlijk al. Ik ben dan ook heel blij dat deze Vlaamse Regering middelen heeft vrijgemaakt voor de didactische uitrusting van tso- en bso-scholen. Dat is een eerste stap, die we nog verder moeten uitbreiden.
Maar ik heb toch twee concrete issues met betrekking tot het InnoVET-onderzoek, en in het verlengde ervan.
Een eerste is om de leerkrachten die in het tso en bso vooral de praktijkvakken en technische vakken geven – en dus de aansluiting vormen met de industrie – ook maximaal contact te laten hebben met die industrie. We hebben ooit die stages gehad. Dat was niet echt een groot succes want het probleem was dat de leerkracht bergen werk had om alles in te halen wanneer hij terugkwam. Dus gingen weinig mensen er op in. Die periode was ook iets te kort. We moeten daar uitkijken naar een ruimere uitwisseling, waarbij de leerkracht niet heel de tijd denkt aan de bergen werk die er gaan liggen als hij terugkomt.
De andere richting is wat ik de zij-instroom noem, maar dat is een te omvattend begrip. We trekken ook effectief mensen aan vanuit de industrie naar de school, zodat zij ook van dichtbij de leerlingen, het leerlingenprofiel, de context van de school en dergelijke meer ervaren. We zitten daar natuurlijk met de realiteit dat als we op loon gaan vergelijken, het niet altijd zo evident is om dat te doen.
Minister, als er transitiefondsen of andere fondsen zijn, moeten we daar ook over kunnen spreken. Recente gesprekken in het kader van STEM hebben aangegeven dat er ook bij VOKA wel bereidheid is om te bekijken hoe we dat kunnen realiseren. Zij-instroom is nog een ander verhaal, ik noem dat inputstroom. We moeten die naar voren brengen en zo die uitwisseling op poten zetten. Vergaderen is één zaak, maar het doen en het zien langs weerszijden is veel belangrijker en veel efficiënter, denk ik.
De heer Bogovic heeft het woord.
We zien vandaag dat de kloof tussen de bedrijfswereld en het onderwijs nog altijd bestaat – er is al op gealludeerd door een aantal collega’s. Die samenwerking moet nog altijd op gang getrokken worden. Minister, in die optiek is natuurlijk de uitgestoken hand van Agoria – die u aanvaardt, zoals u duidelijk stelt – een heel goed signaal, en is het nu ook zaak de scholen en de koepels mee te krijgen in dat verhaal. Heel veel individuele scholen staan er al voor te springen. Het gaat ook een belangrijke uitdaging zijn om ervoor te zorgen dat de koepels dat mee gaan ondersteunen en mee vooruit gaan duwen.
Dit is een bemerking, niet echt een vraag.
Inzake digitalisering en levenslang leren is het goed dat we scholen gaan begeleiden met een transitiefonds, om dat te financieren en om daar doelstellingen op te zetten om vooruit te gaan.
Uit een studie van Samsung, een mogelijke actieve stakeholder inzake digitalisering, blijkt dat leerkrachten eigenlijk niet goed weten hoe ze ermee moeten omgaan, dat ze de tijd niet krijgen om dat te doen, en dat een buddysysteem nodig is. Het is echt belangrijk om in te zetten op het voorstel van Agoria en dat zo praktisch mogelijk te maken.
De stap naar digitalisering is één zaak. Als we digitaal gaan, zal die evolutie nog sneller gaan dan die eerste stap. Dat zien we algemeen met de digitale omwenteling van internet en alles wat er nog zit aan te komen: één keer de stap gezet, begint het eigenlijk en dan is er een constante evolutie. De vraag is dan ook hoe we – los van een transitieplan – blijvend kunnen inzetten op het bijstellen van de digitale skills. Moet er naast het transitiefonds niet ook iets breders zijn dat blijft inzetten op levenslang leren?
Collega’s, dank u voor de aanvullingen en de grote interesse.
Mevrouw Meuleman, uw vraag is zeer eigentijds. Ik stel aan het einde van deze legislatuur vast dat er in de voorbije jaren heel wat meer openheid gekomen is van de scholen naar de bedrijven en omgekeerd. De hele weg die we afgelegd hebben rond duaal leren is daar niet vreemd aan.
Niet langer geleden dan gisteren bezocht ik een bedrijf dat net is ingestapt in het duaal leren. Vorig jaar hebben ze voor het eerst een klassenraad mogen meemaken en ze waren echt onder de indruk van de zorg die op de school werd besteed aan de evaluatie van leerlingen. Ze dachten altijd dat dat iets heel abstracts was, maar het was juist heel concreet en er werd met hen rekening gehouden. Omgekeerd was de school onder de indruk van de coaching en begeleiding van jongeren die een diploma secundair onderwijs behalen op de werkvloer.
Het slopen van de muren tussen het onderwijs en het bedrijfsleven is een taak die minister Muyters en ikzelf op ons hebben genomen bij het begin van de legislatuur. Als we dat vertrouwen niet groter maken, kunnen we het traject Agoria zelfs niet lopen.
Daarmee kom ik bij de opmerking van de heer De Meyer. Onbekend is absoluut onbemind. Er moet meer openheid komen, wederzijds. Ik versta uw kritische kanttekeningen, mijnheer De Meyer, maar als er vertrouwen is en iedereen kent de rol van de andere, als het bedrijfsleven aanvaardt dat de school ook persoonlijkheidsontwikkeling is en als de scholen aanvaarden dat de reële bedrijfswereld een positieve bijdrage kan leveren tot de persoonlijkheid en de beroepskennis van jongeren, zijn we al een hele bank vooruit.
Aan de andere kant, immers, is er niets ergers dan een papa die met zoon of dochter naar een technische school gaat om zijn kind daar een opleiding te laten volgen, en daar vaststelt dat er niets veranderd is sinds zijn eigen schooljaren. Zeker op technische campussen is de evolutie spectaculair. De wereld heeft niet stilgestaan. Je moet een context zoeken waarin scholen meekunnen in al die evoluties, dat is niet zo evident.
Vandaar mijn grote interesse in het traject van Agoria. Mijnheer De Meyer, we moeten toch wel oppassen dat niet geraakt wordt aan de kerntaak van de scholen. Toch zal het niet anders kunnen in de toekomst dan dat die realiteit meer binnenkomt.
Mevrouw Meuleman, hoe kunnen we zorgen voor een goede ondersteuning van de leerkrachten? Ik weet dat het stagesysteem niet altijd even succesvol is. Aan de andere kant: kortere stages en meer modaliteiten bieden wel kans op succes. We moeten bekijken in welke context dat wel kan lukken.
Bedrijven, mevrouw Meuleman, voelen zich niet altijd aangesproken, dat klopt. U hebt daarin gelijk. Ik betwijfel of we daar financiële incentives voor nodig hebben. We leven in tijden van grote arbeidskrapte, men snakt naar goedopgeleide jongeren. De interesse van de bedrijven in wat er op school gebeurt en geleerd wordt, is bijzonder groot. De Vlaamse Regering heeft hiertegenover wel een incentive geplaatst: wie meer investeert, moet een fiscaal voordeel krijgen onder een of andere vorm. We zijn nog niet zo ver, maar dat is de reden waarom wij dat in de arbeidsdealpaketten gestopt hadden.
Mijnheer Daniëls, het project ‘Ondernemers voor de Klas’ bestaat al. Ik heb wel oor naar uw vraag. Het enige wat ik niet wens, is dat de indruk zou worden gewekt dat iedereen voor de klas kan staan. We hervormen onze lerarenopleiding, we leggen de lat hoger om leraar te worden. Het is van belang dat iedereen die lesgeeft of op de school komt, goed geschoold is. Dat is niet noodzakelijk in strijd met wat u zegt. Het hangt ervan af welke rol men geeft aan de persoon die in de klas komt. Ik zie wel dat er vanuit het bedrijfsleven interesse voor bestaat. Daar zijn al bevragingen rond gebeurd. De interesse voor ‘Ondernemers voor de Klas’ is zeer groot. Het gaat om enkele uren voor een klas staan. Ik ben zeker bereid om die piste te onderzoeken, zo lang het niet over een ‘vervangleraar’ gaat. We moeten het snijpunt daar goed kennen.
Mijnheer Bogovic, wat u zegt over de koepels en het net: dat zit wel goed.
In het kader van duaal leren is er heel intens overleg tussen het bedrijfsleven en onze onderwijsverstrekkers. Ze hebben elkaar ook een beetje beter leren kennen, ook nu de laatste knopen zelfs doorgehakt zijn inzake de verlofstelsels in duaal leren. Je voelt dus dat er wel interesse komt. Je voelt ook dat men elkaar nodig heeft. Als we eigentijds beroeps- en technisch onderwijs willen geven aan onze leerlingen, moeten we de realiteit van de werkvloer meenemen. We hebben gewoon geen andere keuze dan die openheid aan de dag te leggen.
U hebt absoluut een punt dat het niet alleen gaat over techniek maar ook over digitalisering. Zoals ik u woensdag in de plenaire vergadering heb gezegd, zijn we nu ook voor het eerst innovaties aan het zoeken die we kunnen binnenbrengen in de klas om de leerkrachten werk uit handen te nemen, waardoor ze andere dingen kunnen doen. Ik ben ervan overtuigd dat wij wat dat betreft inderdaad in een grote verandering van tijdperk zitten. Het grote voordeel is ook dat kleine ontwikkelingen soms enorme resultaten kunnen hebben. Ik heb gisterenavond nog gemerkt dat ook onze grote telecomoperatoren interesse beginnen te vertonen om zich tot de scholen richten, om te bekijken hoe ze ervoor kunnen zorgen dat die technologie gemakkelijker binnenkomt in de scholen.
Het is nu dus een kwestie van de juiste mensen bij elkaar te brengen, de vinger aan de pols te houden en te onderzoeken hoe we het plan Agoria of het plan Accent – het moet niet helemaal hetzelfde zijn – in de volgende legislatuur kunnen verankeren binnen de context van onderwijs.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik denk dat dat inderdaad een van de zaken is waarop absoluut ingezet zal moeten worden in de volgende legislatuur. Ik ben er ook niet van overtuigd dat financiële incentives voor bedrijven het enige zaligmakende zijn om samen te werken met scholen. Ik denk dat de ‘win’ veel meer zal zitten in de arbeidskrachten, die dan beschikbaar zullen zijn.
Ik vind het ook wel mooi aan de communicatie van Agoria dat ze benadrukken dat er ook vooral ingezet moet worden op een aantal zachte vaardigheden. Technologie betekent niet altijd dat je mensen moet voorbereiden op de arbeidsmarkt via het aanleren van zeer specifieke vaardigheden, maar ook via onder andere teamwerk, creativiteit, zelflerend vermogen en ook gelijke kansen. Dat zijn een aantal accenten die ze zeer duidelijk leggen. Ik denk dat we dat zeker met twee handen moeten aannemen en erop moeten inspelen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.