Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Verslag
De heer Rzoska heeft het woord.
Voorzitter, vorige week woensdag heeft het Vlaams Parlement getracht zicht te krijgen op de standpuntbepaling van de Vlaamse Regering inzake de aangescherpte doelstellingen voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie als een opstap naar een gezamenlijke standpuntbepaling van alle entiteiten in België. Er leven immers heel wat vragen na de tegenstem en de onthouding tijdens de Europese stemmingen.
Ik grijp even terug naar het verslag van de plenaire vergadering van vorige week. Volgens minister Tommelein was er “geen officieel standpunt van de Vlaamse Regering. Het is de directie-generaal Europese Zaken en Coördinatie (DGE) die het standpunt van België bepaalt in de Europese dossiers, en dat gebeurt op informele wijze. Er is dus geen officieel Vlaams regeringsstandpunt ter zake. Ik heb er nog geen documenten van.”
Dat is vreemd, want op de website van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) staat duidelijk dat op de vergaderingen van het DGE, die door de FOD Buitenlandse Zaken worden georganiseerd, “talrijke kabinetten worden uitgenodigd om, op basis van een actuele dossierfiche van de piloot, bij unanimiteit een definitieve Belgische positie vast te leggen”. Dat lijkt me meer dan informeel en dat neigt toch naar de bepaling van een standpunt of positie.
Minister-president, ik grijp terug naar het verslag. U hebt vorige week bovendien het volgende gesteld: “Heel concreet: als België in zijn totaliteit tegengestemd heeft tegen de voorstellen met betrekking tot efficiëntie inzake energie (…) dan is dat omdat alle entiteiten een neen uitgebracht hebben: de federale staat België plus de drie gewesten. Anders kan de vertegenwoordiger van België op die vergadering niet tegenstemmen. Anders leidt dat tot een onthouding.”
Na federaal minister Marghem heeft nu ook Brussels minister Fremault zich laten horen: “Noch het Brussels gewest, noch een ander gewest, verzette zich tegen de doelstelling van energiebesparing. De Belgische delegatie had zeker geen mandaat van het Brussels gewest om een blokkeringsminderheid te bekomen.”
Dit staak haaks op uw bewering van afgelopen woensdag dat “alle entiteiten een neen uitgebracht hebben”. Het staat ook haaks op wat minister Tommelein op het einde van het actualiteitsdebat heeft gesteld. Ik grijp opnieuw terug naar het Woordelijk Verslag: “Als er om welbepaalde redenen een neen-stem geweest is op het vlak van energie-efficiëntie, die ik ook liever anders had gezien, dan is dat een neen-stem geweest van alle gewesten, dus ook van Brussel en Wallonië, en de federale overheid. Als Vlaanderen, Brussel, Wallonië en de federale overheid niet gezamenlijk neen zeggen, dan kan er ook geen neen-stem zijn.”
Het lijkt wel alsof de Vlaamse Regering informatie wil achterhouden voor het Vlaams Parlement. In de zomer van 2018, toen in de DGE de standpunten werden bepaald, heeft minister Tommelein laten weten dat hij geen probleem heeft met de aanscherping van de Europese doelstellingen inzake energie-efficiëntie. Hij heeft dit op 20 juni 2018 aan Belga laten weten. Een week eerder, op 14 juni 2018, heeft hij met betrekking tot de verscherpte doelstellingen voor hernieuwbare energie aan Belga het volgende laten weten: “Persoonlijk denk ik dat dit haalbaar is als alle landen er samen voor gaan.” U kunt dit zelf nakijken. Toch blijkt de Vlaamse Regering of, beter gezegd, blijken de betrokken kabinetten op de vergaderingen van de DGE ten aanzien van die aangescherpte doelstellingen telkens een afwijzende positie te hebben aangenomen.
Minister-president, in het licht van de discussies binnen en buiten het Vlaams Parlement, van de uitlatingen van de bevoegde federale minister en de bevoegde Brusselse minister en van de uitlatingen die minister Tommelein en uzelf vorige week in het Vlaams Parlement hebben gedaan, zou ik u een aantal vragen willen stellen.
Blijft u erbij dat de Federale Staat en de drie gewesten tijdens de vergaderingen van de DGE over de aanscherping van de Europese doelstellingen inzake energie-efficiëntie elk ‘neen’ hebben gestemd?
Heeft Vlaanderen tijdens de betrokken vergaderingen van de DGE voorgesteld binnen de EU een blokkeringsminderheid te zoeken om de Europese plannen op het vlak van energie-efficiëntie te stoppen?
Waarom hebben de betrokken Vlaamse kabinetten tweemaal ‘neen’ gestemd, zowel op het vlak van energie-efficiëntie als op het vlak van hernieuwbare energie, terwijl de Vlaamse minister van Energie publiek heeft verklaard in beide aanscherpingen geen probleem te zien?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Rzoska, ik heb u vorige week proberen uit te leggen hoe de standpunten worden bepaald. Ik neem aan dat u het samenwerkingsakkoord met betrekking tot de EU kent. Dat akkoord is bijzonder duidelijk. Het Belgisch standpunt moet bij consensus worden bepaald. Dat geldt voor stemmen voor en tegen en voor onthoudingen.
Bij gebrek aan consensus kan de zaak voor arbitrage aanhangig worden gemaakt bij de Interministeriële Conferentie voor het Buitenlands Beleid (ICBB). Vervolgens is het Overlegcomité de finale beroepsinstantie die het conflict moet regelen. Dat is niet gebeurd. Er is geen escalatie naar de ICBB geweest, laat staan dat het vervolgens nog eens naar het Overlegcomité is geëscaleerd.
Zoals ik u heb proberen uit te leggen, betekent dit dat alle entiteiten tegen wilden stemmen. Anders was er geen akkoord geweest en was het bij een onthouding gebleven. Indien iemand het hiermee niet eens was, moest dit naar de ICBB. Indien het daar niet kon worden opgelost, moest het naar het Overlegcomité. Er was echter een consensus om tegen te stemmen. Dat vloeit voort uit het samenwerkingsakkoord dat u kent.
De finale positie die is ingenomen, is dat België zou tegenstemmen en een verklaring zou afleggen. De ambassadeur en de attaché inzake energie zijn verzocht te trachten een blokkeringsminderheid te bewerkstelligen, zodat opnieuw over het voorstel zou kunnen worden onderhandeld.
Tijdens de stemming in Coreper zou de Belgische tussenkomst naast de verklaring ook melding maken van de Belgische wil tot een constructieve heronderhandeling van het voorstel.
Als één entiteit dat gewild had – ik kan het niet genoeg benadrukken – had die zich kunnen onthouden en dan was de Belgische positie een onthouding geweest ten aanzien van de herziene Energie-efficiëntierichtlijn. België heeft van bij de start van de herziening van die richtlijn meerdere malen aangegeven dat het de verderzetting van artikel 7, de procedure tot aanscherping, als problematisch beschouwde.
Ik ben dus verrast door de verklaringen van Brussels minister Fremault dit weekend, want, ik herhaal, had het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest het voorstel willen steunen, dan kon er geen neen-stem uitgebracht worden. Dan zou het misschien geëvolueerd zijn naar een onthouding maar niet naar een tegenstem. Als er geen consensus op geen enkele manier was daar bij de kabinetsafgevaardigden, dan moest er een politieke escalatie komen in de Interministeriële Conferentie voor het Buitenlands Beleid (ICBB) en het Overlegcomité, quod non in dezen.
Ik wil u nogmaals verduidelijken dat de tegenstem van België niet zozeer ingegeven was door de verhoogde doelstelling van 32,5 procent inzake energie-efficiëntie tegen 2030. Vandaar wellicht, maar dat moet u aan minister Tommelein vragen, zijn verklaring met betrekking tot de energie-efficiëntie, maar ook zijn kabinetsafgevaardigde, de Vlaamse kabinetsafgevaardigden stonden op één lijn.
Vooral, er is de bijkomende – ik heb dat ook gezegd in de plenaire, ik kan hier niets nieuws vertellen – specifieke doelstelling die voor elk land apart bindend zal zijn. De min 32,5 was niet bindend en dat was op EU-niveau. De bijkomende specifieke cumulatieve – per jaar – besparing bedraagt 0,8 procent van 2021 tot 2030. Ze geldt bovendien met andere criteria, niet alleen op de energieverkoop, maar ook op het verbruik van energie. Dus ook de productie die men zelf verbruikt, komt in aanmerking, plus toevoeging van de transportsector. De criteria werden verzwaard en er werd nog eens 0,8 procent bindend, met als sanctie boetes, aan toegevoegd.
Ik geef een voorbeeld. Voor de periode 2014-2020 gaat dat over 48 terawattuur energie-efficiëntieverbetering. Voor de voorgestelde periode 2021-2030 gaat dat over 114 terawattuur. 1 terawattuur, zo zeggen mij specialisten, staat voor het jaarverbruik van 45.000 gezinnen op aardgas, 250.000 gezinnen op elektriciteit, één derde van een gascentrale; 8 terawattuur staat gelijk aan één kerncentrale.
Er is inderdaad voor gepleit, dat was ook de conclusie van de DGE-vergadering waar elke entiteit mee heeft ingestemd, dat het zoeken naar een blokkeringsminderheid de logische consequentie is van een tegenstem. Je stemt echt niet voor je plezier tegen, je doet dat omdat je hoopt het voorstel alsnog te kunnen heronderhandelen zodat de doelstellingen voor Vlaanderen, voor België haalbaar zouden zijn in combinatie met de economische groei.
Ik wil eerst een rechtzetting doen. Ik heb het ook al duidelijk gemaakt in de plenaire, maar u blijft de vraag herhalen. Vlaanderen heeft niet gepleit voor een tegenstem tegen de richtlijn Hernieuwbare Energie, wel voor een onthouding. In dit debat hebben de andere gewesten gepleit om voor te stemmen. De conclusie van de DGE was een onthouding – ook hier met een verklaring om onze constructieve houding te beklemtonen ten aanzien van de transitie naar hernieuwbare energie, maar met focus op kostenefficiëntie, rekening houdend met het technologische en economisch haalbaar potentieel van ons land.
Ik herhaal dat al die standpunten op Vlaams vlak collegiaal worden genomen, en dat die voorbereid worden door de kabinetsmedewerkers die onderling afstemmen. Als daar geen overeenstemming is, is het uiteraard zo dat dit zou escaleren naar het niveau van de Vlaamse Regering. Dus als minister Tommelein zegt dat er geen formele beslissing is van de Vlaamse Regering, klopt dat ook. Dat is niet geëscaleerd naar het Vlaamse niveau omdat de kabinetsafgevaardigden het eens zijn over de positie die daar nu ingenomen wordt.
De doelstellingen voor Europa waren zoals u weet voor hernieuwbare 27 procent, voor België met een vork 16 tot 19 procent. De Europese Commissie heeft berekend wat mogelijk is voor België. Binnen die vork kan Vlaanderen absoluut niet, dat weet u. Vlaanderen zit absoluut niet in de vork tussen 16 en 19 procent. Dat is onhaalbaar voor Vlaanderen. Nu wil men naar 32 gaan. Het is duidelijk dat België daar niet kan geraken. Als men naar 32 gaat, zal de vork, de norm of de lat voor België ook worden opgetrokken. We gaan zien wat dat wordt, maar die zal onvermijdelijk hoger zijn dan de vork van 16 tot 19 procent, met alle gevolgen van dien.
U weet dat er zeer grote inspanningen worden geleverd, offshore door België, onshore door Vlaanderen. Wij hebben niet de ruimtelijke natuurlijke mogelijkheden die een aantal andere landen hebben. We zitten dus nu, als ik me niet vergis, ik durf het niet van buiten zeggen, aan een kleine 13 procent, terwijl Europa zegt dat de vork van 16 tot 19 procent haalbaar is. Dat was de berekening die ze aan België gegeven hebben. Met die 32 moet je nog eens hoger gaan. Je kunt dat allemaal voluntaristisch onderschrijven, maar met alle gevolgen van dien zoals zware verplichte aankopen, zware budgettaire uitgaven, waarmee je de facto daarom nog niet meer hernieuwbare energie gaat produceren in Vlaanderen/België.
Minister-president, je hebt natuurlijk het antwoord dat u geeft. Het blijft ondertussen reacties regenen. Er was niet enkel minister Marghem, nu zegt ook Brussel: ‘Dat was ons standpunt niet.’ Ik heb begrepen – tenzij ik het verkeerd heb gelezen – dat Vlaanderen zijn standpunt erdoor heeft geduwd, want anders kun je niet tot een unaniem standpunt komen. Anders kan ik ook de verklaringen, noch van federaal minister Marghem, noch van Brussels minister Fremault, begrijpen. Ik kan dus alleen maar vaststellen, minister-president, dat het wel degelijk Vlaanderen was dat zijn standpunt heeft doorgeduwd.
Ten tweede is het voor mij ondertussen ook wel duidelijk – want die verklaring vorige week van minister Tommelein liet toch wel wat ruis bestaan – dat de twee betrokken kabinetten die daar aan tafel zitten, blijkbaar toch op dezelfde lijn zaten en de beslissing collegiaal hebben genomen. Voor mij – en ik denk voor de meeste mensen toch – zijn kabinet en minister één. Ik denk niet dat je daar veel spelden tussen kunt krijgen.
Ten derde blijf ik het jammer vinden, minister-president, dat u uw parlementaire reflex – waar u toch regelmatig een beroep op doet en gedaan hebt, en die ik tot vandaag altijd gewaardeerd heb – in dit dossier loslaat. Ik ben bijzonder ontgoocheld dat het parlement geen zicht krijgt op hoe die voorbereidingen van die vergaderingen zijn verlopen en hoe de kabinetsafgevaardigden, die toch naar zo’n DGE moeten met een bepaald standpunt, dat standpunt hebben gevormd. Ik heb mijn vraag tot twee keer toe herhaald, om inzage te krijgen in de correspondentie en de briefwisseling, uitgaande van mijn parlementaire controlerecht. Ik heb daar nul op het rekest gekregen.
Ik heb gisteren een mail gekregen van de voorzitter, die mij op dat vlak toch wat fnuikt in mij parlementaire controlerechten. U laat mij daarin via uw kabinetschef weten dat, als het vertrouwelijk karakter van de discussie met andere entiteiten met het oog op het bereiken van een gezamenlijk standpunt in Europese dossiers, geschonden zou worden, dit de positie van Vlaanderen in de betrokken dossiers in het gedrang dreigt te brengen en dreigt te beschadigen. In casu is de Vlaamse Regering, u dus, van oordeel “dat het belang van de openbaarheid niet opweegt tegen de bescherming van het vertrouwelijk karakter van onze betrekkingen met de federale overheid en met de andere gemeenschappen en gewesten en van deze betrekkingen met supranationale instellingen”. Einde van het citaat.
Minister-president, ondertussen zijn er collega’s, federaal en Brussels, die voluit hun standpunt naar buiten brengen. Ongeveer anderhalve week geleden kwam het standpunt in Europa vol naar buiten. Ik vind het eigenlijk niet echt normaal dat een Vlaamse Regering weigert om, met het oog op het parlementaire controlerecht, zicht te geven aan het parlement op hoe die standpunten tot stand komen en wat de positie geweest is binnen de Vlaamse Regering. Ik moet het dus doen met uw verklaring. Ik stel alleen maar vast dat u op gespannen voet staat met een aantal andere verklaringen. Ik zou dus bij dezen nogmaals van de gelegenheid gebruik willen maken om opnieuw aan u de vraag te stellen om die documenten wel degelijk over te maken aan het parlement, zodat ik ook ten volle mijn parlementair controlerecht kan uitoefenen.
De heer Diependaele heeft het woord.
Voor alle duidelijkheid: mijn tussenkomst gaat hier niet over de inhoud van wat er uiteindelijk is afgesproken zelf, maar over hoe dat tot stand gekomen is. Mijnheer Rzoska, ik begrijp dat u zegt dat die verklaringen vanuit Brussel en vanuit Wallonië, ook federaal, moeilijk te begrijpen zijn. Daar kan ik het mee eens zijn. Maar de thesis waarin u stelt dat het Vlaanderen zou lukken om zijn standpunt door te duwen, die moet u vooral een keer verder ontwikkelen. Want dat interesseert mij wel, of dat inderdaad zou lukken. Gezien de politieke context en de algemene kennis over hoe het er in dit land aan toegaat, zou ik echt wel eens willen weten in welke mate dat dat mogelijk zou zijn, dat Vlaanderen er politiek in slaagt om zijn ideeën daarin door te duwen. Ik wil graag dat denkspoor met u verkennen, maar het lijkt mij wishful thinking.
Voor de rest begrijp ik natuurlijk de parlementaire reflex om zoveel mogelijk informatie te willen hebben over het tot stand komen van standpunten en dergelijke meer. Maar in alle eerlijkheid – en ik zou dit ook heel oprecht stellen mocht ik in de oppositie zitten, wat ik op gemeentelijk vlak lang gedaan heb – denk ik dat je onmogelijk op een correcte manier kunt besturen en bestuursverantwoordelijkheid kunt opnemen met verschillende partners aan tafel, als je effectief voortdurend naar buiten laat komen wie welk standpunt heeft ingenomen bij het overleg, bij de voorbereidende onderhandelingen, om tot dat standpunt te komen. Dat is onmogelijk.
Ik denk dat u dat ook wel weet, mijnheer Rzoska. Stel u voor dat elke ploeg of groep die als groep naar buiten komt, bijvoorbeeld binnen uw eigen partij, voortdurend aan de buitenwereld zou bekendmaken wat de initiële standpunten waren. Er zitten altijd compromissen in. We moeten altijd naar elkaar toegroeien. Stel u voor dat er altijd bekendgemaakt zou worden wie precies welk standpunt heeft ingenomen. Dan is het is onmogelijk om op een degelijke manier bestuursverantwoordelijkheid op te nemen. Ik begrijp natuurlijk dat u dat graag zou willen weten. Maar een regering, waar je per definitie met verschillende partners aan tafel zit, kan denk ik enkel op een degelijke manier besturen als ze met één standpunt naar buiten komt en als dat standpunt door die ploeg als totaliteit gedragen en verdedigd wordt. Ik denk dus dat het niet nodig is om de verschillende afzonderlijke standpunten van die onderdelen van die ploeg naar buiten te brengen. Dat is een ‘recipe for disaster’.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Heel kort over de openbaarheid van bestuur. Ik heb in de plenaire vergadering gezegd dat ik me zou informeren. Ik heb u ook het antwoord gegeven. Het is de toepassing van de wet. Die DGE-verslagen kunt u opvragen bij de FOD, maar de FOD beroept zich dus op de wet zelf om ze niet bekend te maken. Dus u hebt het volle recht om het te proberen. Daarom heb ik ook tijdens de plenaire gezegd: ik ga me informeren. Ik heb tijdens de plenaire, weliswaar niet volledig, maar per sms, het antwoord gekregen.
Ik sluit mij aan bij wat collega Diependaele op een zeer rustige manier heeft gebracht. Denkt u werkelijk dat wij er op één moment in zouden slagen om Brussel en Wallonië akkoord te laten gaan met een standpunt dat zij niet delen? Ik heb jarenlange ervaring in het Overlegcomité. Als een entiteit niet akkoord gaat, is het niet zo dat Vlaanderen zegt: ‘We gaan onze wil opdringen. Dat leidt ertoe dat u met z’n allen ons standpunt moet volgen.’
Ik herhaal: als men een andere mening is toegedaan, leidt dat in het beste geval tot een onthouding. Als andere ministers van andere entiteiten het omgekeerde beweren … Tja, zij hebben het volste recht om daar niet mee akkoord te gaan. Iedereen gaat akkoord, geeft zijn akkoord. Een nee-stem heb je niet omdat Vlaanderen zegt: ‘We gaan neen stemmen’, heb je niet omdat België zegt: ‘We gaan neen stemmen.’ Elk van die entiteiten bepaalt zijn standpunt.
Het getuigt bijna van wereldvreemdheid om te denken dat, omdat Vlaanderen neen zegt, de anderen neen zullen zeggen. Dit is gewoon niet reëel. In het geval dat ze niet akkoord gingen, zouden we tot een onthouding gekomen zijn.
Tot slot, wat de voorbereidende besprekingen en dergelijke betreft, ben ik het volkomen eens met wat collega Diependaele zegt. De interne documenten, de nota's, de schrappingen die gebeuren, de mails die we intern in de kabinetten versturen, tot en met de bespreking op de ministerraad … Waar gaan we naartoe? Straks vraagt u mij: ‘Zeg eens hoe u dit punt op de regering hebt beslist? Wat was het standpunt van viceminister-president Crevits? Wat was het standpunt van viceminister-president Tommelein? Wat was uw standpunt? Aanvankelijk hadden zij een ander standpunt.’ Of: ‘U had een ander standpunt. Ze hebben u overtuigd. Op welke gronden?’
Je moet toch een klein beetje redelijk zijn. Ik begrijp dat u vanuit uw oppositierol probeert die zaken op scherp te zetten. Maar de dag dat u bestuurt, zult u ook zeggen: ‘Alstublieft, maak het besturen niet onmogelijk.’
Ik geef u volle transparantie over de motivering. Ik denk dat dit het belangrijkste is voor het parlement. Op zich konden we nog leven met die 32,5 procent. Maar die 0,8 procent gecombineerd met veranderde criteria, gecombineerd met de boetes, met bindende doelstellingen die er nu plots aan werden toegevoegd voor België, waren de drie redenen waarom we hebben besloten om het niet te doen. Transport wordt meegerekend. Het is niet langer de verkoop. En het zijn bindende doelstellingen van 0,8 procent, cumulatief. Ik heb u meegegeven welke ontzettend grote inspanningen dit met zich zal meebrengen. Ik ben een voluntarist. Ik heb geprobeerd het u duidelijk te maken. Informeer u eens in heel Europa welke landen er, zoals Vlaanderen, al concrete maatregelen hebben genomen. Informeer u. Vraag in Wallonië wat ze doen voor hun eigen gebouwen, welke normen ze opleggen voor de privégebouwen. Vraag het in Nederland, waar ze voor de 55 procent gaan. Ik heb mij geïnformeerd: ‘Ja, we zijn er nog over aan het polderen. Eerst zetten we de doelstellingen en dan bekijken we of we maatregelen hebben.’ Wij hebben in de zomer gezegd: dat zijn de doelstellingen die we kunnen onderbouwen met die maatregelen. Daar is nogal honend over gedaan door een aantal mensen. Ik blijf erbij dat dat heel ambitieuze doelstellingen zijn.
En het is echt niet zo, collega Rzoska, – ik probeer u daarvan te overtuigen – dat het aan de ene kant mensen zijn die ambitieus zijn, die daarin geloven, die vinden dat er daarin maatregelen moeten worden genomen, en aan de andere kant mensen die dat niet doen. Ik zeg u alleen: de feiten zijn wat ze zijn. U kent de cijfers wellicht nog beter dan ik, want ik ben een generalist en u bent een specialist. Op het vlak van hernieuwbare energie zitten we nog niet eens aan de doelstelling die Europa realistisch had ingeschat voor België. Daar nu nog eens een pak bovenop doen, leidt gegarandeerd tot de onmogelijkheid om daar te geraken.
Daarom houden wij dat pleidooi om te komen tot een Europese ‘grid’, om te komen tot meer interconnectie, niet alleen op vlak van transport, niet alleen digitaal, maar ook en vooral op het vlak van energie. Zodra er meer mogelijkheden zijn, zodra er nog grotere doorbraken zijn op het vlak van innovatie – ik hoop dat er ooit een forse doorbraak komt op het vlak van energieopslag – zullen we natuurlijk verder kunnen geraken. Ik ben mij ervan bewust dat het altijd wat meer hier kan en misschien wat minder daar. Maar wij leveren daar ontzettend grote inspanningen voor, die niet altijd populair zijn, die geld kosten en nog veel geld zullen kosten. Het beleid dat we voeren, is ambitieus, maar tegelijkertijd realistisch.
Ik geef u de motiveringen mee. Dus probeer niet te zeggen dat ik daarvan eigen notities heb gemaakt, dat ik bepaalde zaken heb geschrapt, want dat is niet het geval. Als u als oppositie zegt dat u alle voorbereidingen binnen en tussen de kabinetten moet kennen om te weten hoe men tot een besluit is gekomen, dan maakt dat elk bestuur onmogelijk. Stel u voor dat u zulke vragen krijgt in een stadsbestuur, dat aan een schepencollege wordt gevraagd om de voorbereidende documenten te bezorgen, aan uw medewerkers, uw administratie. ‘Wat is uit de administratie komen? Wat heeft uw kabinet daaraan toegevoegd? Wat heeft uw kabinet daaraan geschrapt? Wat heeft vervolgens het kabinet van uw coalitiepartner daaraan gedaan?’
Zo werkt dat niet. Zo gaat dat niet. Er is dialoog, er is overleg. Dat wordt met elkaar afgesproken. Dat gebeurt op de regering zo. Want het is niet omdat het door de interkabinettenwerkgroep (IKW) is gegaan, dat door de regering dezelfde standpunten werden ingenomen.
Het ultieme is dan dat u zegt: ‘Waarom, op welke gronden en op wiens aanzet heeft de regering een ander standpunt ingenomen dan op de IKW was ingenomen?’ De transparantie en de verantwoording bestaan erin dat de regering zegt welke beslissing ze heeft genomen en waarom. En die heb ik u gegeven, toen en vandaag opnieuw.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister-president, collega's, ik wil twee punten maken.
Mijnheer Diependaele, minister-president, waarom maak ik de redenering dat Vlaanderen heeft doorgedrukt? Ik kan niet anders dan dat besluiten op basis van de verklaringen van andere ministers die eigenlijk zeggen: ‘Wat ons betreft, zou het geen neen geweest zijn.’ Wanneer ik van de minister-president de uitleg krijg dat er unanimiteit moet zijn, is het een logische redenering dat ik zeg dat Vlaanderen blijkbaar zijn standpunt heeft doorgedrukt. Dat is vrij logisch. Maar goed, u zegt van niet. Tot daar aan toe.
Minister-president, inzake mijn vraag over de inzage maakt u de parallel met stadsbesturen. Net zoals veel collega's zit ook ik daar in een politieke rol. Op het moment dat een dossier is afgerond en dat de voorbereidende documenten in een beslissing hebben geculmineerd, heb ik als raadslid en parlementslid wel degelijk toegang tot de volledige beslissing, want die beslissing is al gevallen. Dan is het niet meer dan logisch dat als er discussie ontstaat buiten dit parlement, als er verklaringen zijn van politieke excellenties, die zelf of althans hun kabinetten betrokken zijn geweest bij die beslissing, ik nu wel eens wil weten hoe een en ander is verlopen.
U hebt het dan altijd over openbaarheid van bestuur. Ik heb mijn vraag niet gesteld in het kader van openbaarheid van bestuur. Ik weet perfect wat er kan binnen openbaarheid van bestuur en wat niet. Ik heb mijn vraag gesteld in het kader van mijn parlementair controlerecht. Dan is het niet meer dan normaal – in andere dossiers is dat ook gebeurd –dat er wel degelijk briefwisseling en officiële contacten, soms e-mailcontacten worden opgevraagd om te zien hoe een standpunt is ontstaan.
Minister-president, ik vind dit bijzonder jammer. De wetgeving openbaarheid van bestuur was hier niet in het geding wat mij betreft. Ik heb wel degelijk mijn parlementair controlerecht gebruikt, wat u niet hebt gehonoreerd.
Als u nu zou zeggen: het zit in een voorbereidende fase, de beslissing moet nog vallen. Maar de beslissing is in de zomer al gevallen en heeft zich veruitwendigd in een standpunt dat is ingenomen of een stemming in Europa, dan lijkt het mij niet meer dan logisch dat als daar discussies over ontstaan tussen excellenties, als er ook excellenties zijn binnen uw Vlaamse Regering die daar af en toe wat ruis opzetten, een parlementslid daar vanuit zijn parlementaire controleopdracht toegang toe vraagt.
Ik kan er perfect mee leven dat u zegt dat ik voor DGE bij de federale overheid moet zijn, maar ik heb wel degelijk de Vlaamse stukken opgevraagd en niet de federale stukken.
De interpellatie is afgehandeld.