Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, de nieuwe IWT-richtlijn (Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie) is gefinaliseerd en wordt tot uitvoering gebracht. Ik heb die richtlijn ondertussen ook zelf ontvangen. Tijdens de bespreking van de conceptnota die aan de basis lag van de gewijzigde omzendbrief werden heel wat opmerkingen en bedenkingen geuit, onder andere door het Vlaams Vredesinstituut. Daarop is tot op vandaag nog geen duidelijk antwoord gekomen. Ik vond het dan ook vreemd dat de richtlijn begin september plots gefinaliseerd werd, zonder terugkoppeling naar de verschillende stakeholders en naar dit parlement.
Heel wat vragen blijven onbeantwoord. We weten nog altijd niet op basis van welke criteria de beslissing werd genomen of een wapensysteem tot de defensieve of de offensieve categorie behoort. ‘Offensief’ wordt namelijk uitgesloten voor onderzoekssteun, ‘defensief’ kan wel onderzoekssteun krijgen. Er wordt bij de beslissing weliswaar verwezen naar de Europese militaire lijst, maar daar wordt dat onderscheid niet gemaakt. Ik wees er bij de bespreking van de conceptnota al op dat dit onderscheid nogal arbitrair werd opgemaakt.
Er wordt ook verwezen naar de Europese dualuseverordening, verordening 428/2009. Die verordening is essentieel bij de beoordeling van dualusegoederen. Ik vroeg u eerder al hoe de expertise over dualusegoederen, maar ook over militaire goederen, zal worden binnengebracht bij de beoordeling van de ingediende aanvragen. Die expertise is vandaag aanwezig bij de dienst Controle Strategische Goederen, maar in de omzendbrief worden zij formeel niet betrokken bij de behandeling van de dossiers. In de omzendbrief wordt de link met de verordening wel gelegd, maar het is de dossierbehandelaar van het agentschap die al dan niet moet bepalen of een dualusedossier hoofdzakelijk militair van aard is. De vraag is of de dossierbehandelaar wel voldoende expertise heeft om dat te kunnen doen. Het is immers geen evident onderscheid.
In de conceptnota wordt gesteld dat het Ethisch en Strategisch Adviescomité rekening moet houden met de “Vlaamse beleidsvisies op het vlak van ethiek, veiligheid, Europese integratie, buitenlands beleid, wapenexportbeleid en economisch en innovatiebeleid”. Vandaag is het ook nog altijd niet duidelijk wie in dat Ethisch en Strategisch Adviescomité zal zetelen en hoe dat adviescomité rekening zal houden met het Vlaamse beleid. De omzendbrief is ondertussen vertrokken maar er is, voor zover ik weet, nog altijd geen adviescomité samengesteld.
We lezen in de conceptnota en in de omzendbrief ook dat er halfjaarlijks gerapporteerd zal worden over het aantal adviezen van het adviescomité en de toegekende steun. Tijdens de bespreking van de conceptnota bent u er niet verder op ingegaan, maar die rapportage is natuurlijk van ontzettend groot belang voor de transparantie die bij deze thematiek nodig is. In het advies van het Vredesinstituut werd specifiek gevraagd om over alle overheidsgefinancierde projecten met een dualuse- of militaire toepassing te rapporteren en om ook afzonderlijk te rapporteren over dual use en militair onderzoek en ontwikkeling, met vermelding van de wijze waarop die projecten aansluiten bij de uitgangspunten van het Vlaamse innovatiebeleid, het economische beleid en het buitenlandse en wapenexportbeleid.
Ik blijf het ook betreuren dat er geen ethische reflectie op Vlaams niveau meer zal gebeuren als er een Europese ethische richtlijn voor die onderzoeksprojecten bestaat. Ik heb het al meermaals aangehaald dat er echt wel serieuze vraagtekens kunnen worden geplaatst bij die Europese ethische richtlijnen. Bovendien is het de vraag of er na de toekenning van Vlaams onderzoeksgeld enige controle zal zijn op de resultaten van die projecten.
Tot slot stelde u dat er geen grote verschuivingen van de middelen worden verwacht. Toch worden op dit moment binnen de Vlaamse universiteiten werkgroepen opgericht om de praktische implicaties van een nieuwe richtlijn uit te zoeken. In dat kader kan de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) natuurlijk een zeer belangrijke rol spelen.
Daarom heb ik de volgende vragen, minister. Hoe wordt bij de uitwerking van de richtlijn de expertise binnen het Agentschap voor Innovatie en Ondernemen inzake de dualuseverordening en de Europese militaire lijst gegarandeerd? Welke rol zal de dienst Controle Strategische Goederen daarin spelen?
Werd het Ethisch en Strategisch Adviescomité reeds samengesteld? Zo ja, wie zetelt in dat adviescomité? Hoe is de selectie van de kandidaten tot stand gekomen? Welke achtergrond en expertise hebben de kandidaten?
Het Ethisch en Strategisch Adviescomité moet rekening houden met de Vlaamse beleidsvisies op het vlak van ethiek, veiligheid, Europese integratie, buitenland beleid, wapenexportbeleid en economisch en innovatiebeleid. Wie zal dat kader uitwerken? Kunt u voor elk van die elementen verduidelijken op welke documenten het adviescomité zich dient te baseren?
Bent u bereid, zoals gevraagd wordt door het Vlaams Vredesinstituut, om over alle overheidsgefinancierde projecten met een dualuse- of militaire toepassing te rapporteren en om ook afzonderlijk te rapporteren over dual use en militair onderzoek en ontwikkeling, met vermelding van de wijze waarop die projecten aansluiten bij de uitgangspunten van het Vlaamse innovatiebeleid, het economische beleid en het buitenlandse en wapenexportbeleid?
Bent u ook bereid om te rapporteren over welke bedrijven steun ontvangen?
Op welke manier zal er na het toekennen van Vlaams onderzoeksgeld controle uitgeoefend worden op de resultaten van Europese en/of federale onderzoeksprojecten?
En zult u, samen met uw collega’s Crevits en Bourgeois, een coördinerende rol opnemen om de implicaties van de nieuwe richtlijn te duiden aan de Vlaamse onderzoekswereld? Welke rol kan de VLIR daarbij spelen?
Het is een uitgebreide vraag, minister, maar het is natuurlijk een thema dat zeer belangrijk is.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik vind uw inleiding raar, want ze bestaat uit vragen. En die worden dan gevolgd door vragen. Ik zal me concentreren op die laatste vragen. Ik veronderstel dat dat de echte vragen zijn. De rest is inleiding. Het gaat over de conceptnota, maar de discussie daarover is zeer uitvoerig gevoerd in de commissie. Daar zijn alle elementen ook aan bod gekomen.
Het is niet omdat ik niet reageer op uw inleiding, dat ik het ermee eens ben dat die vragen onbeantwoord zijn of dat ik het eens ben met de opmerkingen die u erbij maakt.
Maar dit is voldoende aan bod gekomen bij de bespreking van de conceptnota. Dat die richtlijn er is gekomen, lijkt mij vanzelfsprekend. De conceptnota is besproken en goedgekeurd door de Vlaamse Regering en de richtlijn is daaruit afgeleid.
Dan kom ik tot uw zeven vragen. Voor alle duidelijkheid wil ik bij uw eerste vraag meegeven dat de Europese verordening voor ‘dual use’ wel degelijk gebruikt zal worden bij de beoordeling van aanvragen. Bedrijven zullen in hun aanvraag zelf moeten aangeven in welke rubrieken van de betrokken lijsten hun nieuwe producten zich eventueel bevinden. De expertise om dit correct te beoordelen, zal binnen het agentschap verder ontwikkeld worden. Ook vandaag is er een beoordeling door het agentschap. Er zijn momenteel contacten met de dienst Controle Strategische Goederen om het agentschap hierin bij te staan en rekening te houden met hun expertise.
Ik ben bezig met de samenstelling van het Ethisch en Strategisch Adviescomité. Dat vraagt tijd omdat we ervoor willen zorgen dat de benodigde expertise met betrekking tot de Vlaamse beleidsvisies op verschillende vlakken aanwezig is. Zodra de leden gecontacteerd zijn en toegezegd hebben, zal ik de samenstelling rapporteren aan de Vlaamse Regering.
Het Ethisch en Strategisch Adviescomité zal het kader moeten uitwerken en de nodige documenten moeten opstellen voor de beoordeling.
Zoals aangegeven in de nota die door de Vlaamse Regering is goedgekeurd, zullen halfjaarlijks de projecten die gesteund werden door het Agentschap Innoveren en Ondernemen en die op het Ethisch en Strategisch Adviescomité behandeld werden, gerapporteerd worden aan het Vlaams Parlement. Over projecten die negatief advies ontvingen of niet gesteund werden door het agentschap, wordt niet gerapporteerd, los van het feit of ze onder de richtlijn vielen of niet.
Het Agentschap Innoveren en Ondernemen rapporteert nu al in zijn jaarverslag jaarlijks over de steun die per bedrijf werd toegekend, en dit voor alle door het agentschap gesteunde projecten.
Alle projecten die door het Agentschap Innoveren en Ondernemen gesteund zijn, worden opgevolgd volgens de standaardopvolging waarin valorisatie mee is opgenomen. Voor Europese of federale projecten zonder Vlaamse steun van het Hermesbeslissingscomité voorzien wij uiteraard in geen opvolging omdat we niet bij deze projecten betrokken zijn, en zelfs vaak die informatie niet hebben.
Het is evident dat, eenmaal het kader uitgewerkt is, dit ook wordt bekendgemaakt aan de bedrijven en de onderzoekswereld.
Ik herinner u er wel aan dat enkel steun via het Hermesbeslissingscomité onder de nieuwe richtlijn valt. Ook de oude was alleen daarvoor bestemd. Projecten van fundamenteel onderzoek die bijvoorbeeld via het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen (FWO) of het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) steun kregen, vielen in het verleden niet onder de richtlijn en vallen ook niet onder de nieuwe richtlijn.
Wat het universitair onderzoek betreft met een mogelijke militaire affiniteit of dualuseaspecten, heeft de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) een leidraad uitgewerkt voor de onderzoeker, namelijk ‘Guidelines for researchers on dual use and misuse of research’. Het is in eerste instantie de rol van de VLIR om de onderzoekswereld te informeren. Naast de VLIR zet de dienst Controle Strategische Goederen zich al geruime tijd in om de onderzoekers vertrouwd te maken met dit onderwerp. De dienst heeft op 21 november nog een studiedag ‘Academia & Dual-Use Export Controls’ georganiseerd.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, maar voor mij blijven er nog een aantal onduidelijkheden.
U zegt dat de expertise van de dienst Controle Strategische Goederen zal betrokken worden. Hoe zal dit concreet gebeuren? Het is de dossierbehandelaar die moet beslissen of iets een militair karakter heeft of niet. Dat is een zeer moeilijke beslissing. Die expertise zit bij de dienst Controle Strategische Goederen. Ze hebben daar jaren ervaring in. Ik zou dus graag weten hoe u die expertise precies zult binnenbrengen.
U zegt dat het Ethisch en Strategisch Adviescomité nog niet is samengesteld. De omzendbrief is verzonden op 11 september 2018. We zijn ondertussen al een aantal maanden verder. Zijn er ondertussen dossiers ingediend op basis van deze nieuwe richtlijn? Hoe gaat het agentschap er vandaag mee om als het adviescomité nog niet is samengesteld?
Ik ben ook zeer benieuwd hoe de expertise zal worden binnengebracht. We weten uit ervaring binnen de Europese Unie dat het zeer moeilijk is om de nodige onafhankelijke experten te vinden om die beoordeling juist, correct en onafhankelijk te kunnen maken. Dat is dan nog op Europees niveau. Laat staan dat het in Vlaanderen makkelijker zal zijn. Ik vind het vreemd dat de omzendbrief al een paar maanden geleden is verzonden, maar dat het belangrijkste punt, namelijk het Ethisch en Strategisch Adviescomité, nog niet eens is samengesteld.
De heer Diependaele heeft het woord.
De vragen zijn beantwoord door de minister en ik sluit me daar uiteraard bij aan, maar ik heb het moeilijk met de insinuaties in de inleiding van mevrouw Soens. De minister heeft er ook al naar verwezen.
Als u zichzelf een klein beetje ernst als parlementslid wilt aanmeten, dan is het nooit een slecht idee om te kijken naar de behandeling van dit dossier in het verleden. Ik verwijs dan graag naar het verslag van 17 juli 2018 dat is ingediend op 27 juli 2018. Daarin vindt u, op een detail na, dat al uw punten uit uw inleiding foute insinuaties zijn.
U knikt van neen, maar dan daagt u mij uit en zal ik eruit citeren. “Aan Tine Soens antwoordt de minister dat zeer duidelijk is welke wapens worden uitgesloten. Het woord ‘offensief’ was voor hem een noemer, maar dat is niet de richtlijn. De richtlijn geeft duidelijk aan welke categorieën worden uitgesloten. (…) Over de parlementaire controle en de halfjaarlijkse rapportering is de filosofie het nauw op te volgen in de startfase als blijkt dat halfjaarlijkse rapportering (…)”.
Met neen te schudden, verandert u de realiteit niet. Op al die punten zijn toen antwoorden gegeven en zijn we er dieper op ingegaan.
Ik vind het alleen spijtig dat er op die manier te werk wordt gegaan. Ik vind het eigenlijk nog veel te beleefd van de minister dat hij de moeite doet om daar op een ernstige manier op te antwoorden. Kijk zelf eens na hoe dit dossier al besproken is geweest in het verleden, dat zou veel tijd uitsparen.
Mevrouw Vanwesenbeeck heeft het woord.
Ik sluit me aan bij collega Diependaele. Ik betreur absoluut de houding van de oppositie. Mevrouw Soens, het stoort me mateloos dat u systematisch het woord ‘wapenindustrie’ laat vallen. U probeert hier echt een perceptie te creëren. Het gaat hier blijkbaar amper nog over onderzoeksgelden. Ik dacht dat er ook een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen offensief en defensief. Ik hoor dat dat strategisch comité inderdaad nog niet is samengesteld. Minister, ik zou willen vragen om daar spoed achter te zetten.
Mijn excuses dat ik midden in de discussie aankom want het was weer een hel om hier met de auto te geraken. Er zou een verschil gemaakt zijn tussen hoofdzakelijk militair en hoofdzakelijk civiel. Als het hoofdzakelijk militair is, dan komt het bij het strategisch comité. Waar zal de grens exact liggen: 90 procent tegenover 10 procent? Of wordt het niet uitgedrukt in percentages? Zijn daar richtlijnen over? Is daar al iets rond uitgewerkt?
Minister Muyters heeft het woord.
Dat is natuurlijk de beoordeling die moet worden gemaakt, en dat gebeurt niet in percenten. En neen, ik heb het daarnet al gezegd, het comité is nog niet samengesteld. We willen dat goed doen, dus dat vraagt zijn tijd. En ja, ik ga daar spoed achter zetten. Uiteraard gaan we dat doen. Ik ben er wel van overtuigd dat we dat in Vlaanderen kunnen. Ik begrijp niet goed dat men denkt dat er in Vlaanderen geen expertise op die vlakken aanwezig zou zijn. Ik ga die discussie niet voeren. Wij zullen een voorstel formuleren aan de Vlaamse Regering en dan zullen we er wel voor zorgen dat dat goedgekeurd wordt.
Dat we ondertussen nog geen projecten hebben, is vanzelfsprekend, want je kunt geen projecten hebben volgens het ethisch comité als er nog geen ethisch comité is. U zou moeten zeggen ‘Hiep hiep hoera, goed dat u nog geen commissie hebt want dan kunnen er nog geen projecten zijn!’ Ik ben blij dat u ook vraagt om dat nu snel te doen want dan kunnen we daarmee bezig zijn. We gaan dat dus doen.
Tot slot blijf ik dit raar vinden: u doet net alsof de enige expertise zit bij de dienst Controle Strategische Goederen. Dat is niet waar, hé. Volgens de richtlijn-Van den Brande werden de ingediende projecten beoordeeld door de mensen van ons agentschap. Die mensen gaan in overleg met de mensen van de dienst Controle Strategische Goederen. Het is niet zo moeilijk om te begrijpen op welke manier dat zal gebeuren. Zij zullen op basis van de gegevens die zij bijeen kunnen halen en de expertise die elders zit uiteindelijk een beslissing nemen.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, dank u voor uw bijkomend antwoord. Ik wil eerst reageren op collega Diependaele. Het is natuurlijk mijn recht als Vlaams Parlementslid om dingen op te volgen. Wanneer ik zie dat de omzendbrief ondertussen een paar maanden geleden verstuurd is, is het niet vreemd om hier de vraag te stellen hoe het nu zit met al die vragen en opmerkingen die in de hoorzitting naar voren zijn gekomen en die trouwens niet alleen van mij kwamen maar ook van het Vlaams Vredesinstituut.
Collega Diependaele, ik heb nog altijd geen antwoord gehoord, vandaag niet en ook tijdens de hoorzittingen niet, hoe het onderscheid wordt gemaakt tussen offensief en defensief. Ik heb dat niet gehoord. De minister maakt een onderscheid, maar men kan zich daar vragen bij stellen. Zo kan het onderzoek naar de technologie die wordt uitgesloten van onderzoekssteun wel steun krijgen. Het is toch een vreemd onderscheid dat wordt gemaakt. U kunt trouwens geen onderscheid maken op basis van een kenmerk van een product of een technologie, maar enkel op basis van het gebruik dat ervan gemaakt wordt. Ik raad u aan om de militaire lijst te bekijken. In de militaire lijst wordt het onderscheid ook niet gemaakt tussen offensief en defensief. Ik heb dus nog altijd geen antwoord gekregen op welke criteria gebruikt zijn om daar een onderscheid in te maken.
U hebt het over de filosofie achter de rapportage aan het Vlaams Parlement. Is het nu echt zo raar dat een parlementslid een paar maanden later vraagt hoe er concreet zal worden gerapporteerd aan het Vlaams Parlement over die onderzoeksprojecten? Ik vind dat geen onlogische vraag. Ik vind het trouwens een taak van een parlementslid om te controleren hoe die rapportage zal gebeuren.
Sorry, maar ik lees gewoon voor wat er in het verslag van 17 juli staat: “Aan Tine Soens antwoordt de minister dat zeer duidelijk is welke wapens worden uitgesloten. Het woord ‘offensief’ was voor hem een noemer, maar dat is niet de richtlijn. De richtlijn geeft duidelijk aan welke categorieën worden uitgesloten. Er is een Europese lijst en er wordt aangegeven wat van die lijst wordt uitgesloten. Communicatief was dit echter niet zo handig want niet iedereen weet wat categorie X,Y of Z betekent. Het is echter niet zo dat er geen steun is voor offensieve wapens. Dat is een samenvatting. De Europese lijst en de categorieën die daarop staan, geven daarover duidelijkheid. Er kan dus geen onduidelijkheid meer zijn: het gaat over de wapens die opgesomd zijn op de Europese lijst en de categorieën die in de conceptnota staan.” Dat betekent dus dat offensief en defensief inderdaad in de communicatie een onderscheid vormde, maar de juridische basis is de Europese lijst, die wel zeer duidelijk is. Daar is toen in het lang en het breed over gediscussieerd. Er is dus geen onduidelijkheid over.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Nogmaals, dat onderscheid wordt in de militaire lijst niet gemaakt.
Dat is waar, u hebt gelijk. Het wordt ook door de minister in zijn antwoord aangegeven dat dat onderscheid daar inderdaad niet gemaakt wordt. Het enige onderscheid dat er is, is de lijst.
Mijn vraag is op basis van welke criteria dat onderscheid is gemaakt. Op de lijst is er geen onderscheid! Er is geen onderscheid! Op basis van welke criteria is het onderscheid dan gemaakt?
De categorieën, zoals ze opgesomd zijn in de lijst.
De vraag om uitleg is afgehandeld.