Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Pira heeft het woord.
Dit onderwerp is niet nieuw maar heeft nu wel een soort beslag gekregen.
Eind 2017 hebben we in de discussie over de Codextrein gesteld dat de twee amendementen ingediend door de meerderheidspartijen voor problemen zouden zorgen. Desondanks werden deze amendementen goedgekeurd en leidden zij tot de artikelen 68 en 69 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 8 december 2017.
In zijn arrest van 18 oktober 2018, dus enkele weken geleden, vernietigde het Grondwettelijk Hof deze artikelen op grond van een verschil in behandeling van burgers die in de buurt van ontginningsgebied of gebied voor de winning van oppervlaktedelfstoffen wonen. Het hof erkende de validiteit van het eerste middel dat door de verzoekende partijen werd aangevoerd, met name de schending van artikel 10 – het gelijkheidsbeginsel – en artikel 1 – het verbod op discriminatie van de Belgische Grondwet – alsook de artikelen 6 tot 8 van het verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.
Het hof was van oordeel dat “enkel de burgers in de buurt van die gebieden niet de mogelijkheid hebben gehad hun recht op inspraak uit te oefenen, terwijl de mogelijkheid tot inspraak wel bestaat voor burgers die in de buurt van een ander bestemmingsgebied wonen en terwijl die mogelijkheid tot inspraak hun een waarborg biedt voor de vrijwaring van het recht op bescherming van een gezond leefmilieu.” Immers, normaliter wordt de uitbreiding van exploitatiemogelijkheden van bestemmingsgebieden bereikt via de aanname van een ruimtelijk uitvoeringsplan, waar inspraakmogelijkheden wel aanwezig zijn zoals nader bepaald in hoofdstuk II in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
U weet allemaal waarover het gaat. Op het eind van de behandeling van de Codextrein werd een amendement ingediend dat uiteindelijk de definitie van ontginningsgebieden heeft uitgebreid. Volgens het hof waren de burgers die vlak bij die ontginningsgebieden wonen benadeeld tegenover burgers die tegen andere bestemmingsgebieden wonen omdat zij, in tegenstelling tot de manier waarop de amendementen snel waren toegevoegd, een heel ruimtelijk uitvoeringsplan inclusief inspraak hadden gekregen.
Minister, u liet in de pers weten dat u zich neerlegde bij de uitspraak van het hof en geen initiatief zou nemen om een alternatieve maatregel uit te werken.
Op dit moment is het Grondwettelijk Hof nog een andere zaak aan het behandelen met betrekking tot artikelen 94, 111, 133 en 151 van hetzelfde decreet, waarbij de verzoekende partijen een vernietiging vragen op basis van het recht op een gezond leefmilieu en op het bovengenoemde verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.
Minister, zijn er volgens u nog bestaande afwijkingsregels binnen het domein van de ruimtelijke ordening die via een soortgelijke argumentatie van verschil in behandeling zouden kunnen worden vernietigd wanneer ze aan het Grondwettelijk Hof worden voorgelegd?
Welke impact heeft het arrest van 18 oktober op de houding van de Vlaamse Regering ten overstaan van de hangende zaak over de artikelen 94, 111, 133 en 151 van het decreet? Bent u initiatieven aan het voorbereiden om tegemoet te komen aan een eventuele vernietiging?
Ten slotte, wat is uw inschatting over de manier waarop de nu vernietigde amendementen in het decreet werden binnengeloodst? Welke impact heeft de slordigheid waarmee sommige amendementen soms worden ingediend volgens u op het Vlaams wetgevend kader rond ruimtelijke ordening? En vooral: hoe kunnen we zaken als deze in de toekomst voorkomen of vermijden?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw Pira, als jurist kan ik het niet laten om toch een kleine nuance te maken in de vraag die u gesteld hebt en een onderscheid te maken tussen twee soorten procedures die kunnen lopen bij het Grondwettelijk Hof.
Eerst en vooral, het Grondwettelijk Hof kan nieuwe decretale bepalingen vernietigen op basis van een annulatieberoep dat moet worden ingediend uiterlijk zes maanden na de publicatie van het decreet in kwestie in het Belgisch Staatsblad. Ten tweede kan het Grondwettelijk Hof ook oudere decretale bepalingen vernietigen, maar dan enkel nadat het eerst op prejudiciële vraag in een concreet geschil geoordeeld heeft dat een decretale bepaling ongrondwettig is, en iemand vervolgens na die uitspraak binnen de zes maanden een annulatieberoep heeft ingediend. Dat verschil is natuurlijk cruciaal om goed te begrijpen wat uw vraag is, waar u naar toe wilt en wat de verschillende pistes zijn. Om evidente redenen kan ik mij niet in de plaats stellen van het Grondwettelijk Hof, ik zou niet willen, ik zou niet durven, en dat is ook niet wijs.
Bovendien biedt recente arrest van het Grondwettelijk Hof volgens mij ook te weinig kapstokken om uit te maken welke decretale afwijkingsregels nu al dan niet aanvaardbaar zouden zijn. U hebt in uw vraag een aantal overwegingen van het Grondwettelijk Hof geciteerd. Die zijn summier en erg algemeen geformuleerd. Het gaat niet op om middels een extensieve interpretatie van die overwegingen ertoe te besluiten dat geen enkele decretale ingreep in de planvoorschriften mogelijk zou zijn en dat elke ingreep in de gelding van stedenbouwkundige voorschriften dus zou moeten gebeuren met de geëigende planwijzigingsprocedures. Ik leid dat in elk geval niet af uit de uitspraak van het Grondwettelijk Hof. Het arrest mag niet op die manier worden geïnterpreteerd. Het is zelfs in strijd met andere arresten van het Grondwettelijk Hof. Ik heb bijvoorbeeld een arrest waaruit blijkt dat niet elke decretale ingreep in de gelding van plannen per definitie ongrondwettig is. In arrest nr. 72/2017 van 15 juni 2017 sprak het Grondwettelijk Hof zich op basis van een prejudiciële vraag uit over een Waals decreet waarmee woonparkgebied omgezet wordt in woongebied. Volgens het Grondwettelijk Hof schond dit decreet het gelijkheidsbeginsel, het niet-discriminatiebeginsel en het standstilbeginsel niet. U ziet dat daar dus nuance in aan te brengen is.
Het arrest verandert niets aan de houding die de Vlaamse Regering inneemt in de lopende zaken in verband met de vermelde artikelen. Artikel 94 van het wijzigingsdecreet van 8 december 2017 betrof het landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Wat daarover in het decreet ingeschreven is, gaat over de concrete toepassing van een inrichtingsaspect van het gewestplan en heeft de bedoeling om het vergunningenbeleid in de betrokken gebieden te laten aansluiten bij de oorspronkelijke bedoeling van de gewestplannen. Het heeft een totaal ander karakter. Artikel 111 heeft betrekking op de mogelijkheid voor bedrijven om verder te exploiteren met een schorsing of vernietiging van een vergunning, in afwachting van een nieuwe uitspraak over de vergunningsaanvraag. Dit is geen ingreep in de planvoorschriften. De artikelen 133 en 151 ten slotte hebben betrekking op het voorbehouden van beroep tegen een vergunning aan wie al reageerde in het openbaar onderzoek. Daar onderzoekt het Grondwettelijk Hof de verenigbaarheid met de bepalingen van het Verdrag van Aarhus over de toegang tot de rechter. Dat zijn andere bepalingen dan de verdragsartikelen over inspraak die in het arrest in het geding waren. Er kunnen daar ook geen parallellen worden getrokken.
Ik denk dat dat een duidelijk antwoord is op uw vragen.
Mevrouw Pira heeft het woord.
Minister, ik had mij verwacht aan een heel juridisch antwoord, waarvoor dank trouwens.
Ik kan nu niet direct reageren op het eerste gedeelte van uw antwoord. Ik moet dat nog eens opnieuw beluisteren en door juristen laten nagaan wat nu juist de interpretatie kan zijn van het Grondwettelijk Hof en welke eventuele verdere implicaties dat heeft op andere artikelen enzovoort.
U hebt dus in de krant gezegd dat u niet zult ingaan op de vraag om een nieuw plan te maken. U hebt gezegd dat het vernietigde parlementaire amendement vernietigd blijft, ondanks de vraag van collega Ronse aan u om een initiatief te nemen. U hebt dus gezegd dat u dat niet gaat doen. Dat staat in De Standaard van enkele weken geleden. Maar u schudt hier van neen. Hebt u een idee op welk niveau er wel nog een initiatief genomen zou kunnen worden om tegemoet te komen aan de bepalingen van het arrest van het Grondwettelijk Hof?
Voor een goed begrip van het nee-schudden dat u daarnet zag, mevrouw Pira, zal ik even toelichten wat de vraag en de communicatie was. U zei dat collega Ronse een vraag heeft gesteld aan de minister. Ik heb haar gevraagd: ‘Dat was toch niet in de commissie?’ Haar antwoord was duidelijk: nee. Voor alle duidelijkheid: daarover is er geen vraagstelling geweest in het parlement en ook niet op een andere manier, heb ik begrepen.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Ik zal in ieder geval geen initiatief nemen. Over de andere niveaus kan ik me niet uitspreken. Het is aan de andere niveaus om daar al of niet over te beslissen.
Minister, het is natuurlijk tekenend dat niemand van de collega’s intervenieert, want los van het inhoudelijke van de zaak en het arrest van het Grondwettelijk Hof, het amendement-Hens, dat uiteindelijk heeft geleid tot het arrest-Hens, was mijn aanklacht er ook een van een politieke praktijk waarbij er op het einde van de behandeling van een heel omvangrijk decreet 86 amendementen worden ingediend, waarbij ik 2 amendementen ontdekte die op maat waren geschreven van een welbepaald bedrijf. Men heeft mij tot in de plenaire vergadering toe gezegd: ‘Mevrouw Pira, waar bent u nog mee bezig? Wat voor veronderstellingen maakt u?’ Maar telkens bleek toch weer dat wat zich afspeelde in de lijn lag van mijn oorspronkelijke vondst, namelijk het bedrijf dat een nieuwe vergunning aanvroeg op basis van de amendementen die intussen decretale grond waren geworden.
Ik zou liever de collega’s dan de minister hebben ondervraagd, maar dat is niet mogelijk in het parlement. Ik hoop dat wat hier is gebeurd, een les is voor de toekomst en dat, zeker bij de behandeling van omvangrijke decretale initiatieven in de ruimtelijke ordening, maar ook elders, er niet op het einde plots een hele resem amendementen worden ingediend die onmogelijk nog op hun juridische waarde kunnen worden getoetst, die niet het advies van de Raad van State en andere werkgroepen ondergaan, en uiteindelijk leiden tot slordig decretaal werk, waar het arrest van het Grondwettelijk Hof toch wel degelijk een antwoord op was.
De vraag om uitleg is afgehandeld.