Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister-president, op 10 juli 2018, enkele maanden geleden, verscheen het verslag van de zogenaamde taskforce inzake subsidiariteit, evenredigheid en minder en efficiënter optreden. Het is een verslag van een veertigtal bladzijden, met ook heel wat bijlagen, dat zeker ons, maar ook u moet interesseren en dat bijzonder interessant is voor onze werking als Vlaams Parlement en als Vlaamse deelstaat.
Deze taskforce werd vorig jaar opgericht onder het voorzitterschap van Frans Timmermans, de eerste vicevoorzitter van de Europese Commissie, die u wel bekend is: we hebben reeds de eer gehad om in de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement met hem in debat te treden. De overige leden zijn vertegenwoordigers van het Comité van de Regio’s enerzijds en van de lidstaatparlementen, van de zogenaamde COSAC (Conferentie van in Europese zaken gespecialiseerde commissies van nationale parlementen) anderzijds. Het is wel een beetje jammer dat ook het Europees Parlement gevraagd werd tot die taskforce toe te treden, om een inbreng te hebben, maar dat het beslist heeft niet deel te nemen aan die taskforce.
Minister-president, ik neem aan dat u en – hopelijk – ook verschillende leden van deze commissie dit rapport gelezen hebben. Het verslag bevat negen heel concrete aanbevelingen met betrekking tot het subsidiariteits- en evenredigheidsprincipe aan de nationale parlementen, aan de nationale, regionale en lokale overheden, aan het Europees Parlement, maar ook aan de Raad, het Europees Comité van de Regio’s en de Europese Commissie. Het zijn dus aanbevelingen die effectief gericht zijn aan lidstaat- en deelstaatparlementen, maar toch ook wel aan lidstaten, deelstaten en regio’s op zich. Het gaat, nogmaals, om aanbevelingen met betrekking tot het subsidiariteits- en evenredigheidsprincipe. In slechts een van de negen aanbevelingen wordt er geen verwijzing gemaakt naar regionale overheden en parlementen.
Ik zal de negen aanbevelingen niet overlopen. Wat me wel enorm opvalt, is dat het verslag ingaat op vraagstukken die bij de oprichting van de taskforce aan de orde gesteld zijn. Een daarvan was: hoe kunnen we het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel binnen de EU-instellingen beter toepassen? Een andere was: hoe kunnen we regionale en lokale autoriteiten en nationale parlementen beter bij de beleidsvorming en –uitvoering betrekken? Ten slotte was er ook de vraag of er beleidsdomeinen zijn waarin de bevoegdheden weer aan de lidstaten kunnen worden overgedragen?
Dat laatste punt is toch wel een interessante oefening. Toen ik het rapport, de persberichten en de analyses er echter op nalas, was ik toch wel verwonderd dat de taskforce ervan uitgaat dat er voor al deze activiteiten sprake is van een toegevoegde waarde voor de EU en dat er dus geen bevoegdheden of beleidsdomeinen geheel of gedeeltelijk terugverwezen moeten worden naar de lidstaten. In dat punt zie ik enigszins een tegenstelling met een van de voorstellen, met name om een kader of een soort van vragenlijst te creëren, waarin de eerste vraag is of de EU wel kan optreden.
Ik zie dus wel enige tegenstrijdigheid in de taskforce, maar persoonlijk vind ik het wel een goede oefening, die we hier in het parlement moeten uitvoeren.
Minister-president, wat is nu uw algemene reactie op het rapport-Timmermans met betrekking tot subsidiariteit, meer bepaald op de negen heel specifieke aanbevelingen, onder andere over termijnen, over de modelvragen, over het beleidskader, over de zogenaamde beoordelingstabel, de vragenlijst dus die zou worden voorgelegd? Past dit verslag ook in de EU-visienota die u een kleine twee jaar geleden hebt voorgesteld en die wordt gedragen door de Vlaamse Regering? Was de Vlaamse Regering ook betrokken bij deze taskforce? Werd er input gevraagd? Werden de aanbevelingen officieel overgemaakt? Is er ten slotte contact geweest over dit verslag?
Ik kijk uit naar uw antwoorden.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Collega Vanlouwe, ik verwelkom het verslag van de taskforce. U refereert aan de Vlaamse visienota en u weet dat wij daarin veel belang gehecht hebben aan subsidiariteit. Wij zijn het ook met Commissievoorzitter Juncker eens dat de EU zich groots moet tonen in het grote en bescheiden in het kleine. De nadruk moet liggen op focus, meerwaarde, impact en efficiëntie.
De Europese Unie moet, om haar legitimiteit aan te tonen en te bewaren, van onderuit opgebouwd worden. Ze moet verbinding zoeken met de mensen en de meerwaarde van haar optreden aantonen. Voor ons staan daarbij de beginselen van subsidiariteit, proportionaliteit, verantwoordelijkheid en solidariteit voorop. Dat zijn de leidraden bij de uitoefening van de gedeelde bevoegdheden.
Wij zijn ook van mening dat de Europese Unie nood heeft aan betere, transparante en meer afdwingbare regelgeving, maar regelgeving die voorspelbaar en intelligent is. Het betere regelgevingspakket van de huidige Commissie is daarbij een stap vooruit. Het maakt het toch wel complexe EU-wetgevingsproces transparanter en leidt tot grotere participatie van onderen uit. De Commissie heeft op dat vlak vooruitgang geboekt. In de uitvoering van haar begroting moet de Commissie zelf streven naar een betere en meer resultaatgerichte besteding van de middelen.
Bijkomend is er nood aan verdere vereenvoudiging in de uitvoering van het beheer van de Europese fondsen. Dat is een beetje de lijn van het Vlaamse regeerakkoord: meer vertrouwen geven aan de lidstaten en aan de eindgebruikers van de fondsen. Er is nood aan efficiëntie en een heldere institutionele structuur, niet alleen om sneller en daadkrachtiger te kunnen handelen, maar ook om de fameuze kloof met de burger te dichten.
Ik wil benadrukken dat het de parlementen zijn die bevoegd zijn voor de subsidiariteitstoets. De parlementen van de lidstaten en de deelstaatparlementen van Europa kunnen het subsidiariteitsprincipe hanteren om de Europese regelgeving te toetsen. Het is dus aan de parlementen om na te gaan of de EU-regels beantwoorden aan het principe van beslissingen nemen op het juiste niveau. Het is aan de parlementen om daar eventueel bezwaar tegen aan te tekenen.
Omdat dat altijd complexe aangelegenheden zijn, maken mijn diensten al een hele tijd, ten behoeve van het parlement, een eerste subsidiariteitstoets, zodat de basis gelegd is voor eventuele verdere aanpak door het parlement. Volgens mijn informatie heeft het Vlaams Parlement sinds het allereerste advies van 2013, over de richtlijn maritieme ruimtelijke ordening, nooit nog een verdere subsidiariteitstoets gedaan.
Ik verwelkom de aanbevelingen die betrekking hebben op een versterkte betrokkenheid van het deelstaat- en regionaal niveau. Ik verwijs opnieuw naar onze visienota op de toekomst van de EU, waarin we zeggen dat de EU rekening moet houden met de meerlagige bestuurscontext in de Europese Unie. Voor ons zijn daarbij een aantal elementen belangrijk. Wij vinden dat de EU vandaag nog onvoldoende rekening houdt met de rol van de deelstaten met wetgevende bevoegdheden. Om een antwoord te bieden aan die meerlagige bestuurscontext moet de EU gedurende de hele beleidscyclus actief en structureel deelstaten en regio’s met wetgevende bevoegdheden betrekken voor die domeinen waarvoor die deelstaten met wetgevende bevoegdheid bevoegd zijn. Wanneer nuttig dienen de EU-instellingen ook te gepasten tijde de dialoog aan te gaan met vertegenwoordigers van de deelstaten.
De Unie moet de uitwisseling van goede beleidspraktijken bevorderen. Net bij die overheden zitten vaak de structurele hefbomen om tot de juiste en gepaste hervormingen te komen en om tot duurzame investeringen te kunnen komen.
De EU moet rekening houden met territoriale en institutionele verschillen tussen en binnen de lidstaten en daarbij een gepast beleid uitstippelen. U weet dat wij bij het Europees semester telkens opnieuw aan de Europese Commissie vragen om nog meer data te geven en hun aanbevelingen nog meer gericht op de Vlaamse bevoegdheden te doen. Het is zinloos om een aantal data op Belgisch niveau te verstrekken als het een volledige bevoegdheid op Vlaams niveau is. Wij vragen om de aanbevelingen op Vlaams niveau te richten, waarop wij dan ook een antwoord geven. De OESO is daar eigenlijk een voortrekker in, meer dan de Europese Commissie.
De Europese Commissie moet de lidstaten er ook meer toe aanzetten om de landenspecifieke aanbevelingen op te volgen en de nationale hervormingsprogramma’s uit te voeren, ook op deelstaatniveau. Een grotere band tussen de operationele programmatie van de cohesie- en structuurfondsen enerzijds en de tenuitvoerlegging van de landenspecifieke aanbevelingen anderzijds kan daartoe bijdragen.
Deelstaten met wetgevende bevoegdheden dienen volgens Vlaanderen, net zoals lidstaten, rechtstreekse toegang te krijgen tot het Hof van Justitie, zonder dat zij een rechtstreeks individueel belang moeten aantonen. Wij vinden dat de deelstaten lid moeten kunnen zijn van de raad van bestuur van de Europese Investeringsbank.
Het verslag komt tegemoet aan een aantal belangrijke standpunten van de Vlaamse Regering daaromtrent. De volgende passages komen in mindere of meerdere mate aan bod in de visienota van de Vlaamse Regering op de toekomst van de EU: de meerwaarde van het EU-optreden moet steeds worden aangetoond; proportionaliteits-, subsidiariteits- en verantwoordelijkheidsbeginsel spelen zeker bij de beoefening van gedeelde bevoegdheden; deelstaten en regio’s met wetgevende bevoegdheden moeten actief en structureel betrokken worden gedurende de hele beleidscyclus; uitwisseling van goede beleidspraktijken moet op het niveau van overheidsniveaus met wetgevende bevoegdheden – lidstaten, en dus in voorkomend geval ook deelstaten; het belang om bevoegde parlementen – de lidstaat en/of de deelstaat – meer over het EU-beleid te laten debatteren, wat dit parlement toch op zeer actieve wijze doet; systematische dialoog tussen de Europese Commissarissen en de lidstaten en deelstaten, wat onder de Commissie-Juncker toch goed behartigd is, getuige daarvan de ontmoetingen met Commissieleden van de EU, zowel in de commissie als in de plenaire vergadering.
Ik ben dus blij met de actieve invulling van de subsidiariteits- en proportionaliteitstoets waar de taskforce voor pleit. Ook de nieuw voorgestelde modeltabel om tot een gemeenschappelijke beoordeling te komen door alle parlementen in de EU, zal daar volgens mij toe bijdragen.
Aan de andere kant zie ik een aantal zaken uit onze visienota niet terugkomen in het rapport van de taskforce. Ik denk bijvoorbeeld aan de rechtstreekse toegang van de deelstaten met wetgevende bevoegdheden tot het Hof van Justitie, zonder een rechtstreeks individueel belang te moeten aanvoeren.
De Vlaamse Regering volgde de werkzaamheden van de taskforce van nabij op en maakte via diverse kanalen haar visie duidelijk.
Na overleg met mijn Baskische collega, Iñigo Urkullu, hebben we onder leiding van de Lehandakari het initiatief genomen om samen met een aantal deelstaten met wetgevende bevoegdheden in de Europese Unie een verklaring met voorstellen op te stellen die we hebben bezorgd aan Frans Timmermans, voorzitter van de taskforce. Naast Vlaanderen ondertekenden Baskenland, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, Navarro, Piemonte, Salzburg en Wales die verklaring.
In lijn met onze EU-visienota bezorgde ik een brief aan de voorzitter van de taskforce, met daarin een aantal belangrijke aandachtspunten. Voorts heb ik hem een recente studie bezorgd van het Departement Kanselarij en Bestuur tot ontwikkeling van een Vlaamse subsidiariteitstoets.
De Europese Commissie kondigde volgende vervolgstappen aan. Eén, president Juncker heeft aangekondigd het verslag van de taskforce te zullen bestuderen en te zorgen voor een passende follow-up. Twee, de Europese Commissie bereidt alvast een nieuwe mededeling voor die gericht is op verdere verbetering van subsidiariteit, evenredigheid en betere regelgeving in de dagelijkse werking van de Unie. Drie, twee belangrijke evenementen zullen bijdragen aan de reflectie over de opvolging van de aanbevelingen van de taskforce. Ten eerste, het Oostenrijkse voorzitterschap van de EU zal in november een conferentie over subsidiariteit organiseren in Bregenz, die een gelegenheid zal bieden om het rapport van de taskforce verder te bespreken en na te denken over de wijze waarop aanbevelingen kunnen worden gedaan. Ten tweede, in maart 2019 zal de Europese Top van regio’s en steden een verdere gelegenheid bieden om de aanbevelingen van de taskforce te bespreken.
Collega’s, ik ben blij dat het parlementair samenwerkingsakkoord betreffende de uitoefening van de bevoegdheden die door de EU-verdragen aan de nationale parlementen is toebedeeld, eindelijk in het Staatsblad werd gepubliceerd, op 17 juli 2018. In uitvoering van de Verklaring 51 bij het Verdrag van Lissabon ben ik daar heel blij om. U weet dat ik in 2004 daar echt het been heb stijf gehouden en er toen voor heb gezorgd dat die verklaring is toegevoegd aan het Verdrag van Lissabon.
Ik ben ervan overtuigd dat dit samenwerkingsakkoord de nodige hefbomen biedt aan het parlement om binnen de Unie – en in samenwerking met de andere parlementen – een van onderen uit gedragen en actieve invulling te geven aan het subsidiariteitsprincipe. Maar het is aan het parlement om daarmee om te gaan. We kunnen alleen op dat vlak de voorwaarden creëren. Ik stel vast dat dit sinds 2013 niet meer is gebeurd.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw zeer omstandig antwoord. Het klopt inderdaad dat wij als Vlaams Parlement daarin ook onze verantwoordelijkheid moeten nemen. Natuurlijk zijn we niet het enige deelstaatparlement in dit land. Het is een goede zaak dat er nu eindelijk een interparlementair samenwerkingsakkoord is goedgekeurd. Maar we kunnen natuurlijk niet om het feit heen dat het nog altijd bijzonder complex is, dat er nog altijd heel stringente termijnen zijn.
Binnen de acht weken een subsidiariteits- of proportionaliteitsadvies over toch wel ingewikkelde Europese ontwerpregelgeving die op ons af komt, binnen de acht weken een parlementair proces doorlopen: u weet zeer goed dat dat bijzonder moeilijk is. Het is dan ook een van de aanbevelingen om creatief om te gaan met die acht weken. Daarbij wordt in de tweede of derde aanbeveling zelfs de suggestie gedaan om de termijn van acht weken uit te breiden naar twaalf weken.
Maar ik erken inderdaad dat wij als commissie, als Vlaams Parlement daarin een verantwoordelijkheid te dragen hebben. We hebben hierover al vaker gesproken. We zijn zelf op zoek naar een werkwijze om die Europese regelgeving hier te kunnen bespreken en te zien of er inderdaad subsidiariteits- en proportionaliteitsadviezen zouden kunnen worden gegeven. Evengoed is er het aspect van een politieke dialoog, het rechtstreeks in contact gaan met de Europese instellingen.
Minister-president, u hebt inderdaad ook verwezen naar Verklaring 51. Het Vlaams Parlement is bijna geen deelstaatparlement. Wij zijn, zoals het staat in Verklaring 51 bij het Verdrag van Lissabon – dat bindt natuurlijk enkel ons – een component van het nationale parlement. Wij staan op hetzelfde niveau. Er is geen ondergeschiktheid. In uitvoering daarvan werd dat interparlementair samenwerkingsakkoord afgesloten met stemafspraken en een verdeling van gewicht. We moeten daarvan gebruikmaken. Maar dat wil ook zeggen dat andere deelstaten en ook het federale parlement hun verantwoordelijkheid hebben. Maar dat wil niet zeggen dat wij onze verantwoordelijkheid desbetreffend moeten ontwijken.
We kunnen inderdaad rekening houden met verschillende aanbevelingen en adviezen die u geeft in uitvoering van dat rapport van de taskforce. Heel belangrijk hierbij zijn de territoriale verschillen die er bestaan in ons land, maar ook in andere landen. Zoals u hebt aangehaald, zitten we nog altijd in dat Europees semester op basis van gemiddelden die per lidstaat gelden, aanbevelingen die eigenlijk gebaseerd zijn op cijfers, gemiddelden in een land, en gebaseerd op verschillende cijfers tussen regio’s en deelstaten. Daardoor wordt er een vertekend beeld gegeven aan de Europese Commissie en formuleert de Europese Commissie misschien niet de juiste aanbevelingen.
Een kleine twee jaar geleden keurden we hier onze resolutie goed met betrekking tot regiospecifieke aanbevelingen, zoals de OESO inderdaad doet. Maar ik hoop dat u vanuit de geregelde contacten die u zelf hebt met de Europese Commissie – en we hebben inderdaad al meerdere Europese commissarissen gehad, en het is ook meermaals aangehaald ten aanzien van de Europese commissaris – rekening houdt met de verschillen die er bestaan tussen regio’s en met regiospecifieke aanbevelingen werkt.
Het is in het belang van regio’s dat er correcte aanbevelingen worden gegeven aan regio’s voor de bevoegdheden die dan toch gedecentraliseerd zijn.
Minister-president, ik denk ook dat het nuttig is dat wij hierover verder nadenken en een werkwijze kunnen afspreken waardoor wij de subsidiariteit en proportionaliteit kunnen bevorderen, maar tegelijkertijd ook de politieke dialoog kunnen aangaan. Dat zal moeten gebeuren met andere deelstaten en met de federale component in dit geheel.
De vraag om uitleg is afgehandeld.