Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het tijdsbestedingsonderzoek, opgezet in het kader van het loopbaandebat
Verslag
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, in het kader van de loopbaanbesprekingen met de sociale partners gaf de minister vorig jaar de opdracht om de tijdsbesteding van leerkrachten in het gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs in kaart te brengen. Het werd een grootschalig onderzoek met 9600 leerkrachten die gedurende een week hun tijdsbesteding via een dagboek bijhielden. De interessante resultaten van het onderzoek werden op 19 september voorgesteld en bevestigen wat veel leerkrachten ons al jaren vertellen: leerkracht zijn, is meer dan enkel voor de klas staan. Rapporten, lesvoorbereidingen, administratie, oudercontacten hebben ervoor gezorgd dat de taak van leerkrachten in de laatste jaren veel zwaarder is geworden.
In het onderzoek worden een aantal interessante cijfers genoemd: een gemiddelde lesweek voor de voltijdse leerkracht zou 48 uur en 42 minuten werkgebonden tijdsbesteding in beslag nemen. Gespreid over een heel kalenderjaar werken voltijdse leraren dan weer gemiddeld 41 uur en 30 minuten per week. Opmerkelijk zijn de verschillen tussen de onderwijsniveaus en graden: in het secundair onderwijs werkt een voltijds werkende leerkracht in de eerste graad 42 uur en 13 minuten, in de tweede graad 41 uur en 33 minuten en in de derde graad 42 uur en 56 minuten. In het buitengewoon onderwijs zou het gaan om 38 uur per week.
Het onderzoek bevestigt dat leerkrachten nog steeds gebukt gaan onder de planlast: 60 procent van hun tijd spenderen leerkrachten aan lessen en lesvoorbereidingen. De overige tijd gaat naar administratie, organisatie, beleidstaken en professioneel overleg.
In het kader van dit onderzoek wens ik dan ook de volgende vragen te stellen. Minister, welke conclusies trekt u uit dit onderzoek? Hoe verklaart u de verschillen in tijdsbesteding tussen de verschillende onderwijsniveaus en graden?
In de pers gaf u aan dat er nog een grote uitdaging bestaat op het vlak van planlast, en dat deze vooral bij de koepels en de scholen moet worden gezocht. Kunt u aangeven welke stappen u hier zult zetten?
Welke houding zult u aannemen tijdens de besprekingen met de partners in het kader van het loopbaanpact, rekening houdend met deze resultaten? Welke prioriteiten hebt u? Hebt u concrete voorstellen?
Welke timing stelt u voorop om tot een vergelijk te komen met de sociale partners? Hoe zal er verder worden gewerkt?
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, al eerder hadden we het in de commissie Onderwijs over het tijdsbestedingsonderzoek, dat op 22 januari 2018 van start is gegaan.
Op 1 februari 2018 zei u daar onder meer over: “Met het onderzoek beogen we een objectief en representatief beeld te krijgen van de omvang en de samenstelling van de volledige tijdsbesteding van leraren in de verschillende onderwijsniveaus, het basis en het secundair, en de onderwijsvormen anno 2018. Bovendien willen we een zicht krijgen op eventuele significante verschillen tussen lerarengroepen en de mate waarin deze kunnen worden verklaard vanuit individuele kenmerken, bijvoorbeeld het vak, de functie, de school- en klaskenmerken, het onderwijsniveau, met inbegrip van de graden in het secundair onderwijs, de onderwijsvorm en het personeelsstatuut. We willen van dit alles dus een representatief staal.”
In uw persmededeling van 19 september 2018 gaf u onder meer aan dat het onderzoek aantoont dat ‘de job uitdagend en uitgebreid is, de opdrachten complex en gevarieerd zijn en dat het werk zowel tijdens de schooluren als in de avond, het weekend en tijdens vakanties gepresteerd wordt’. Die ene zin is eigenlijk de essentie van uw persmededeling en effectief van datgene wat de conclusie kan worden genoemd van het onderzoek. We zouden nog vele elementen hier aan bod kunnen brengen, maar ik denk dat dat de essentie is.
Minister, u hebt in uw persmededeling reeds een aantal opvallende zaken gecommuniceerd. Zijn er nog elementen die u bijzonder zijn opgevallen? Welke van die bevindingen acht u van cruciaal belang voor het loopbaandebat? Kunt u al aangeven wanneer de lerarenloopbaanbesprekingen met de onderwijsactoren zullen worden hervat?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega's, ik had eigenlijk voorgesteld om de onderzoekers ruim de kans te geven om het tijdsbestedingsonderzoek hier voor te stellen. Het is een ongelooflijk rijk onderzoek. Ik ben ontzettend blij dat ik dat vorig jaar heb besteld. Het heeft een tijdje geduurd voor het opgeleverd is. Ik was niet helemaal aanwezig bij de regeling van de werkzaamheden. (Opmerkingen van de voorzitter)
Voilà. Ik zou het echt appreciëren dat jullie eens tijd nemen om te luisteren naar de voorstelling. Het is ook een zeer enthousiaste prof die het voorstelt, enorm overtuigd van zijn eigen methode van onderzoek. Je kunt aan hem ook al je kritische vragen stellen. Het is een onderzoek waarvan de resultaten niet zomaar zeggen ‘die werken zoveel en die werken zoveel’. Er zit zoveel onder en achter. Ook om de loopbaan van de leraar te begrijpen, collega Celis en collega De Meyer en anderen, moet je bijna de resultaten zien. Had ik geweten wat er allemaal in zit, dan zou ik gevonden hebben dat we vorige legislatuur dat onderzoek al hadden moeten aanvragen. Je kunt niet oordelen over een schoolopdracht of over noemers aanpassen of niet aanpassen als je die resultaten niet hebt. Dat is mijn voorafgaande opmerking. Neem er tijd voor. Voorzitter, ik vind het echt de moeite dat er eens een voor- of namiddag aan wordt besteed.
Het onderzoek is gevraagd in het kader van een voorstel om de opdracht van de leerkracht op een andere manier te omschrijven. Ook in deze commissie hebben we over dit voorstel gedebatteerd, zonder dat we voldoende kennis van zaken hadden. De vraag van de sociale partners was een brede vraag om een eventuele hervorming van de opdracht van de leraar te laten stoelen op een tijdsbestedingsonderzoek. Sommige mensen zeiden dat ik mij had laten rollen door de sociale partners om dat te vragen, maar ik ben bijzonder blij dat ik het gevraagd heb, want het was nodig.
Het vorige onderzoek dateerde van meer dan vijftien jaar geleden. Ondertussen is er maatschappelijk en binnen onderwijs veel veranderd, ook binnen de taken die men uitvoert.
Het onderzoek werd het voorbije schooljaar uitgevoerd en de resultaten zijn nu bekend. De sociale partners hebben deel uitgemaakt van de stuurgroep die de studie heeft opgevolgd. Het gaat om een breed onderzoek, met een heel grote respons, groter dan de onderzoekers zelf verwacht of gedroomd hadden. Bijna 9600 leerkrachten hebben gedurende 7 opeenvolgende dagen een dagboek bijgehouden en hun activiteiten geregistreerd.
Nog nooit hebben in Vlaanderen zoveel leerkrachten aan een dergelijk onderzoek meegewerkt en er is nog nooit zo’n uitgebreide informatie verzameld over de tijdsbesteding van leraren. Het is heel belangrijk dat dit is gebeurd. Het levert een uniek inzicht in de job van leerkrachten en het maakt op een onderbouwde manier duidelijk dat de taak van leerkrachten veel meer omvat dan de uren die ze lesgeven. Het toont ook aan hoe divers de job is. Een gemiddelde lesweek voor een leraar in dit onderzoek bedraagt 48 uur 42 minuten per lesweek. Gespreid over een heel kalenderjaar, dus de vakanties inbegrepen, werken voltijdse leraren gemiddeld 41 uur 30 minuten per week. Voor een voltijdse opdracht gaat het dus zowel in het basis- als in het secundair onderwijs om meer dan 41 uren op jaarbasis.
De studie reikt ons enorm veel informatie aan over alles wat bij een job in het onderwijs komt kijken: lesgeven maar ook de voorbereidingen, verbeterwerk, leerlingenbegeleiding, contact met de ouders enzovoort.
Voor mij zijn de gegevens interessant over de verschillen die er in een onderwijsloopbaan zitten naargelang leeftijd, voltijds of deeltijds, onderwijsniveau, onderwijsvorm, plaats, lesweek, weekend, zondagavondwerk, de voldoening die leraren al dan niet uit bepaalde taken halen enzovoort. Het onderzoek heeft aangetoond dat de job uitdagend en uitgebreid is en dat de opdrachten complex en gevarieerd zijn. Momenteel bespreken we met de sociale partners de verdere aanpak.
Als er nog belangrijke vragen onbeantwoord bleven, is het mogelijk dat er vervolganalyses zullen plaatsvinden. Wanneer de commissie de onderzoekers laat komen, kunnen de extra analyses die de commissie vraagt, worden gemaakt zonder dat er nieuwe bevragingen moeten worden georganiseerd.
Ik wil twee conclusies trekken. Zomaar noemers optrekken in het secundair onderwijs en voor de derde graad – een piste die een tijdje op tafel lag – is niet oké, we moeten kijken naar de globale opdracht. Daar neem ik zeker geen initiatief meer in. Daarnaast is het voor mij duidelijk dat we echt actie moeten ondernemen rond planlast. Er zijn planlastverminderingen mogelijk. Ik heb nog een aantal initiatieven in de pijplijn zitten, maar er kan ook actie worden ondernomen bij de onderwijsverstrekkers en bij de handboekmakers. Zij zorgen soms voor een enorme extra planlast op school. Het is dan ook hoog tijd om de koppen bij elkaar te steken en te zoeken hoe we kunnen stroomlijnen. Ik heb me ook geëngageerd om daar los van dat tijdbestedingsonderzoek een aantal initiatieven in te nemen. Dit wordt dus vervolgd.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik denk dat u vandaag enkel dit antwoord kunt geven. De uitdaging om te weten is voor mij nu nog groter. Ik heb de vraag ingediend omdat we nu vanuit de regeling van de werkzaamheden wel een zicht hebben op wanneer het zal worden voorgesteld maar niet op wanneer het artikel in de pers daarover is verschenen. Ik mag niet alles eten maar ik wil wel alles weten. Wat dit thema betreft, ben ik zo benieuwd. Er worden al jaren, al generaties lang zaken verteld over onderwijsbesteding en over het beroep die eigenlijk nergens op gebaseerd tenzij op uitspraken en gezegdes. Wanneer men op basis van cijfers een aantal zaken kan bewijzen, staat men heel wat sterker, ook wanneer de regelgeving wordt uitgewerkt of wanneer een aantal zaken moeten worden herbekeken. Dit onderzoek is dan ook erg belangrijk.
Minister, ik weet dat ik het onderzoek moet afwachten, maar er zijn binnen onderwijs ontzettend veel mensen die elk hun eigen persoonlijkheid hebben. Vanuit die persoonlijkheid is de inzet in uren ook heel verschillend. Ik hoop – ik weet dat niet voldoende maar de onderzoekers zullen daar wel toelichting over geven – dat de persoonlijkheid van die negenhonderd mensen die aan het onderzoek hebben meegedaan, ook een zicht zullen geven inzake leeftijd, inzet, gedrevenheid en dergelijke.
Scholen hebben niet altijd de ruimte om zelf te kiezen wie ze inzetten. Er zijn zoveel leerkrachten te kort, laat staan dat men nog zou kunnen kiezen welke persoonlijkheid men voor de klas brengt. Maar wat is een gedreven leerkracht? Is dat iemand op basis van persoonlijkheidsgegevens? Op basis van kennisgegevens? Waarschijnlijk is het een combinatie van beide. Ik ben ook op dat vlak ontzettend benieuwd of de onderzoekers een toelichting zullen kunnen geven over het profiel van de mensen die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Maar nogmaals, ik denk dat we tevreden moeten zijn met het antwoord dat u vandaag hebt gegeven. Er zal heel veel duidelijk worden zodra het onderzoek wordt voorgesteld.
De heer De Meyer heeft het woord.
Op basis van de informatie dit ik tot nu toe heb gelezen en van een aantal documenten uit het rapport zelf, ben ik eigenlijk niet zo sterk verrast, in die zin dat een groot engagement bij het onderwijspersoneel ons eigenlijk toch wel bekend is. Dat neemt niet weg dat ik met bijzonder veel belangstelling zal luisteren naar de onderzoekers.
Ik heb al in het begin van de legislatuur gesuggereerd om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren. De sociale organisaties hebben dat een aantal jaren later effectief gevraagd. Ik ging ervan uit dat als we deze discussie op een objectieve basis willen voeren, dat moet gebeuren met cijfers op basis van wetenschappelijk onderzoek.
Ik zou trouwens in dat kader ook suggereren om hetzelfde onderzoek ook eens te doen voor directies. Het gaat hier specifiek over mensen die lesgeven, maar ik denk dat een soortgelijk onderzoek voor directiepersoneel ook heel interessant is.
Ik heb tot nu toe altijd begrepen, minister, dat het niet zozeer aan de commissie Onderwijs is om de discussie te voeren over het loopbaanpact. Ik denk dat u daarin gelijk hebt. Desalniettemin moeten we de vinger aan de pols houden. Ik heb dat altijd geprobeerd te doen, en vandaag met mijn vraagstelling opnieuw. Maar ik kijk natuurlijk heel sterk uit naar wanneer de sociale partners met deze resultaten opnieuw aan de slag gaan. Het is voor mij eigenlijk nog niet volledig duidelijk wat hiervoor het tijdskader is, en binnen welke tijdsperiode men mogelijk tot een resultaat daarover zou willen komen met u en met de Vlaamse Regering.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, het zijn interessante vragen die vandaag voorliggen. Het is ook goed dat collega Celis en collega De Meyer vandaag de vraag stellen. Ik denk echter dat we nog veel meer en veel dieper op de bespreking van het onderzoek moeten ingaan. Ik geef ook mee dat ik niet schrik van de uren waarop mensen werken. Het is ook een van de voordelen als leraar dat je ’s avonds om 9 uur, als de kinderen in bed liggen, nog terug aan de slag kan gaan. Maar dat is ook een nadeel. Veel leerkrachten kennen ook het gevoel van de zondagstress: zondagavond terug in gang schieten, want maandag is het weer zover en gaat de school open. Ik denk ook dat het opmerkelijk is waaraan dit ligt bij de verschillende leeftijden van leerkrachten. Het zijn de dieper liggende oorzaken die interessanter zijn om na te gaan. Dit dossier is zeker en vast niet afgerond.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dank u voor de aanvullende opmerkingen.
Ik zal met u starten, collega Celis. Ik ben ervan overtuigd dat de onderzoekers uw vragen zullen kunnen beantwoorden. Want ik had ook veel vragen, en ze zijn ook beantwoord.
Collega De Meyer, enerzijds hebt u een punt over het onderzoek van de directies. Maar professor Devos heeft natuurlijk wel een onderzoek gedaan. Het is een andere methode, maar de directies krijgen een eigen onderzoek naar taakbelasting, mankementen die er zijn, dus dat is er ook. We hebben daarover al een eerste overleg gehad met de sociale partners. We hebben trouwens ook al een maatregel genomen, die u nog moet goedkeuren. Er zal in de begroting voor 2019 de 20 miljoen euro recurrente ondersteuning zitten voor de directies. We hebben een half miljoen euro vrijgemaakt in het kader van de cao om directeurs te ondersteunen. We werken daar echt wel aan. Maar we beseffen dat daar absoluut versterking nodig is.
Voor de rest is het belangrijk om naar het onderzoek te verwijzen. Het is nog een beetje te vroeg voor timings over loopbaangesprekken, omdat de sociale partners nu zelf gevraagd hebben om dat tijdsbestedingsonderzoek grondig te mogen analyseren. Zolang zij met elkaar aan het spreken zijn, laat ik hen ook toe om dat te doen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Ik begrijp dat de sociale partners hier een belangrijke rol hebben. Ik heb dat trouwens in al mijn tussenkomsten gezegd. Maar ik wil wel voorkomen dat men op het einde van de legislatuur, door heel wat tijd te nemen voor sommige elementen van de discussie en voor het onderzoek – dat op zich nuttig is – men achteraf niet het verwijt stuurt dat er nog geen groot loopbaanpact is afgesloten. Dan is dit ook een gedeelde verantwoordelijkheid.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.